De Bergrede; joodse notities bijeen aantal van Jezus' uitspraken

De joodse humor put dankbaar uit veel voorkomende eigenaardige joodse gezinskenmerken en typeert in dat verband Jezus als onloochenbaar joods: Hoe?
Hij bleef thuis wonen tot hij dertig was.
Hij ging in de zaak bij zijn vader
Zijn moeder dacht, dat hij G-d was...

Dat was natuurlijk een witz....
Wat ik u ga vertellen is de verkenning door een jood van een gebied dat over het algemeen niet vaak door joden betreden wordt. Het terrein van de vier evangeliën is bedekt met een dikke laag christelijke doctrine, die niet altijd in het voordeel van het joodse volk heeft uitgepakt. De joden achten hun eigen Tora en traditie meer dan genoeg..
Het Tweede testament, zoals wij dat een beetje onbeholpen noemen, heb ik pas een paar jaar geleden eens ingekeken als voorbereiding voor een andere lezing. Als jongetje heb ik wat christelijke opvoeding gehad, dat hielp een beetje. De Bergrede ben ik nu pas echt nauwkeurig gaan lezen, geholpen door de lectuur van Balk en Splinter, het grondig analyserende boek van Marcus van Loopik, en wat andere geschriften.

Wat is de Bergrede eigenlijk toch joods, is ook mijn conclusie. Het begint al met het eerste vers van het mij toebedeelde stukje uit de Bergrede, Jezus' eigen uitspraak over zijn positie ten opzichte van de Tora.

Jezus en de Tora

vervullen': schaft Jezus de Tora af?

17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen.18 Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.

Je zou denken, dat een duidelijker commitment aan de wet niet denkbaar is. Daarbij moeten we bedenken, dat Jezus doelt op de Tora en de vertaling van Tora met wet is veel te beperkt. Tora betekent letterlijk ‘onderwijzing ‘of ‘leer' en omvat de hele sfeer van traditie, uitlegging en praktijk rond de voorschriften van de eerste vijf boeken van Mozes. Met alle kritiek op de Farizeeën en Schriftgeleerden, die Matteus Jezus in de mond legt, zegt hij ook (Mat. 23: 2,3): ‘De Schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar'.

De eerste christenen en veel latere christelijke theologen hebben altijd moeite gehad met deze onomwonden loyaliteitsverklaring van Jezus aan de Tora. De kerkvader Marcion, een theoloog uit de tweede eeuw, ontkende zelfs, dat Jezus dit heeft gezegd.
Hij wilde de hele Tanach – het ‘Oude Testament' – uit de christelijke bijbel canon schrappen.. Mensen als hij waren er van overtuigd, dat de leer van Jezus geheel origineel was en brak met alles wat zweemde naar de gangbare joodse leringen van die tijd, m.n. van de Farizeeën. Jezus wees de joodse wet geheel af, redeneerde men.. In de moderne tijd vond ook de invloedrijke theoloog Richard Bultmann, dat deze uitspraak van Mattheus 5:17 onmogelijk van Jezus kon zijn; de uitspraak was door de vroege kerk aan hem toegeschreven, om zo de joodse christenen ter wille te zijn.*

Hoe kan zo'n overtuiging post vatten? Dat hangt mede samen met de uitleg van het Griekse woord ‘vervullen. Aan het woord ‘vervullen' in ‘ Ik ben niet gekomen om (de Tora) af te schaffen, maar om die te vervullen' werd de betekenis gegeven van ‘vol maken' en dan ‘voleindigen' ‘ tot een einde brengen'. Het woord ‘vervullen, voleindigen' brengt men dan in combinatie met het even verderop volgende ‘ totdat het alles geschied is' . ‘Totdat alles geschied is' – redeneren en interpreteren de theologen dan verder - betekent niets anders dan ‘totdat Jezus is gekruisigd en opgestaan'. Dat betekent dan weer, dat na die kruisdood en opstanding van Jezus de wet is ‘voorbij gegaan', dus hij geldt niet meer. Paulus verklaart (Rom. 10:4): 4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid van een ieder, die gelooft. .
Maar is die vertaling van Jezus'woord in het Grieks wel de juiste en is dus die uitleg wel goed? Als je uitgaat van een Hebreeuwse of Aramese grondtekst – die er zeer waarschijnlijk was, nemen onderzoekers aan – dan dekt het woord ‘vervullen', ‘plèrosai' zeer vermoedelijk een oorspronkelijk in zo'n context heel gebruikelijk hebreeuws woord: ‘lehakiem' , doen staan, oprichten, bevestigen, of ‘lekajem', handhaven, nakomen. Die woorden hebben veel meer de betekenis van handhaven, bevestigen, onderhouden, uitvoeren dan voleindigen *
Zo werd – in de woorden van Pinchas Lapide* (Pinchas Lapide, de Bergrede), aan wie ik dit ontleen – de uitspraak van Jezus over de eeuwige geldigheid van de Tora binnen dertig jaar in zijn tegendeel veranderd.

‘Maar ik zeg u': de autoriteit van Jezus

Er is nog een vertaalprobleempje. Wat is de autoriteit, die Jezus als uitlegger van de Tora zich aanmeet? We volgen de redenering van. Pinchas Lapide :
De bijbelwetenschappers, die Jezus zien als een verwerper van de Joodse wet, klampen zich vast aan vier Griekse woorden, die vijf keer in de Bergrede terugkomen als het begin van een uitleg door Jezus van Tora uitspraken: In het Grieks: “Ego de lego humin”, wat wordt vertaald als: “ Maar ik zeg u”. Men stelt dan, dat Jezus met deze woorden de wettische godsdienst van het jodendom uit zijn voegen heeft gelicht. Die woorden vormen dan de aanzet tot de bevrijdende boodschap van het Nieuwe Testament, die niets meer gemeen heeft met de angsten en dwangmatigheden van een lega1istische en forma1istische religie. In deze vier woorden ligt- zo zegt bijvoorbeeld de bekende theoloog Karl Barth -een ' geheel unieke aanspraak op gezag' besloten.'

In feite is een betere vertaling: “ En ik zeg u”, wat een gangbaar format is in de rabbijnse retorica in o.a. de Talmoed.. “ Wa-ani omer lachem ”, zal Jezus gezegd hebben of een Aramese variant. In de NBV is dit inderdaad gecorrigeerd.

De reeks commentaren van Jezus in de Bergrede op die Tora-geboden worden traditioneel ‘ antithesen ' genoemd. Maar dat ‘anti' moet dus wel gerelativeerd worden. Ze beogen geen verwerping van de Farizeïsche traditie, zoals vaak gedacht wordt, maar juist een aanscherping ervan..
Jezus poneert zich als uitlegger van de Tora-voorschriften in dit hoofdstuk niet als de unieke autoriteit, die vele christelijke theologen in hem hebben willen zien
Jezus wilde niets aan de Tora afdoen en ook geen eigen regels of volstrekt revolutionaire of Tora-strijdige inzichten toevoegen. Hij wilde de Tora handhaven en door terug te gaan naar haar essentie haar met zijn interpretaties bevestigen. Zoals Marcus van Loopik in zijn boek Balk en Splinter uitgebreid documenteert hebben zijn uitleggingen talloze parallellen in rabbijnse geschriften van voor, tijdens en de eeuwen na zijn dood.

Tora in de praktijk

Ik kom bijna toe aan de mij toegedeelde uitspraken van Jezus uit het vijfde hoofdstuk. Maar ik wil eerst nog twee belangrijke rabbijnse concepten bespreken, die bijdragen aan het begrip van de aanscherpende uitleggingen van Jezus .

Een omheining om de Tora, sejag la-Tora

Het oude rabbijnse concept van de ‘omheining van de Tora', is een gangbaar principe, dat ook in Jezus tijd al en lang daarna door vrome mensen werd en wordt toegepast. Het betekent, dat je je zo ver mogelijk wil houden van daden of gedachten, die in de richting gaan van overtreding van een voorschrift uit de Tora en het daaruit voortvloeiende recht.
Ver van pleeg geen moord, door je naaste niet te haten en te beledigen. Een jaloerse gedachte, een sneer naar een collega, ze bergen al de mogelijkheid in van verdergaande stappen in de richting van de overtreding, uiteindelijk misschien tot moord of doodslag
Ver van pleeg geen overspel door het huwelijk niet te ontbinden en de blik niet naar andere vrouwen te richten.
Ver van een valse eed of loze geloften door niet te zweren en helemaal geen geloften te doen.
Dit principe van omheining van de Tora (‘ sejag laTora ') wil de essentie van de Tora realiseren en heeft in de loop der tijd geleid tot een baaierd aan aanvullende voorschriften die zijn neergelegd in de Halacha, het geheel van gedragsvoorschriften voor het leiden van een vroom joods leven. Een modern voorbeeld is het voorschrift, dat je op sjabbat geen pen mag aanraken, om niet in verleiding te komen te schrijven en zo het werkverbod op sjabbat te overtreden; pennen, hamers, muziekinstrumenten, camera's, al deze voorwerpen zijn ‘onaanraakbaar', moektse . .noemt men dat.

Dit principe werd vooral gepraktiseerd door joden van vlak na Jezus'tijd, die een zeer vroom leven nastreefden. in kringen, die men de ‘vroege chassidiem' noemt. Veel van de prediking van Jezus kan men voor een groot deel in die kringen situeren, zoals Marcus van Loopik documenteert..

voorbij aan de maat van het recht, lifnim misjoerat ha-din

Toch lijkt dit principe van Sejag laTora zijn grenzen te hebben.
Natuurlijk kan de wil om de Tora tot het uiterste na te komen een respectabel levensbeginsel zijn, gedragen door een liefdevol commitment. Maar het kan ook leiden tot een angstgedreven slaafse vroomheid en fundamentalistisch extremisme.
Het beginsel heeft als het ware een aanvulling en een correctie nodig van een ander beginsel, dat toepassing van Toravoorschriften naar de essentiële strekking in het licht van ruimhartigheid en rechtvaardigheid bepleit.
Dat beginsel wordt gevonden in uit Deut. 6:17-18   Leef de geboden, de bepalingen en de wetten die de Eeuwige, uw God, u heeft voorgehouden, zorgvuldig na en doe wat recht en goed is in Gods ogen.*
Dat laatste doe wat recht en goed is in Gods ogen , omvat dat nu alle in de Tora gegeven regels of is dat nu een heel nieuwe en zelfstandige bepaling?
De gezaghebbende middeleeuwse bijbelcommentator Rabbi Sjlomo ben Jitschak (Rasji) en) vindt het laatste: het is een nieuwe bepaling.
Rasji zegt:: Recht en goed, dat betekent een compromis, handelen voorbij aan de strikte eisen van de wet. zè pesjara, lifnim misjoerat ha-din ' Dat is het principe , lifnim misjoerat ha-din voorbij aan de maat van het recht. Wat houdt dat in?
Mosjé ben Nachman, Nachmanides is het daarmee eens en licht verder toe. ‘Tora schrijft vele richtlijnen voor. Je kunt je daar in alle details aan houden, aan de voedselwetten, aan de huwelijkswetten etcetera en je toch als gulzigaard te buiten gaan aan voedsel en drank en je vrouw slecht behandelen. Je bent dan een ‘ naval bi resjoet ha-Tora ', een schurk op gezag van de Tora.' Je houdt je keurig aan alle regels, je kan zelfs met je vroomheid te koop lopen, maar bent in feite een grote egoïst.

Waar gaat het nu om? Dat je ook op dat enorme gebied, waar de Tora of het recht geen gedragsregels of richtlijnen geven je toch handelt in de geest van de Tora. Soms is het zelfs nodig om af te zien van de regels en rechten die de Tora of het recht je formeel geven, als ze leiden tot onrechtvaardigheid of onmenselijkheid. Soms doe je meer dan de Tora vraagt, soms vraag je minder dan de Tora toekent.
Mogelijk klinkt een echo van dit beginsel door in vers 5:20: Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan die der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Hier worden al die schriftgeleerden en Farizeeën wel op een hoop gegooid volgens de anti-Joodse strekking, die vermoedelijk stamt uit een latere bewerking van de grondtekst..
Rabbijn Yehuda Aschkenasy z.l. omschrijft in zijn afscheidscollege als hoogleraar: lifniem mesjoerat hadien , dat wil zeggen: dat we bet strikte recht steeds moeten duiden naar de actuele situatie. Het komt erop neer dat ik tot meer verplicht ben dan de ander en dat de ander meer van mij mag vragen dan ik van hem. Kortom: opdat we 'doen wat goed en recht is in Zijn ogen'.
Marcel Poorthuis* haalt in het herdenkingsnummer rond Yehuda deze passage aan en redeneert hierop door: Er is iets bijzonders met dit beginsel van Lifnim misjoerat ha-din aan de hand. Geldt de wet voor allen, het beginsel van lifnim misjoerat ha-din kan niet worden afgedwongen, het spoort ieder individu persoonlijk aan om zijn verantwoording te nemen in iedere concrete situatie, om meer te doen of te laten dan waartoe hij juridisch of volgens de wet verplicht is. Deze rabbijnse ethiek en de Bergrede ademen dezelfde sfeer; beiden houden een correctie in op het idee, dat ik mag doen wat ik wil, zolang ik de ander niet schaadt. De ander is dan slechts een stoorzender van mijn vrijheid. Het gaat er dan om mijn medemens te zien als constitutief voor mijn vrijheid en niet als een bedreiging.

Hoe belangrijk dit principe al werd gevonden in het begin van de gangbare jaartelling, blijkt uit het gezegde van de alom gerespecteerde Talmoedgeleerde Rabbi Jochanan (3 e eeuw), dat Jeruzalem alleen maar verwoest was, ‘ omdat de joden (strikt) handelden volgens de letter van het recht (Tora) en niet voorbij wilden gaan aan de maat van het recht' (Bava Metzia 30b).

Het is goed deze twee concepten in gedachten te houden als ik iets ga zeggen over de aan mij toegedeelde passages uit de Bergrede.

moord, verzoening, overspel, scheiding, eed, Mattheus 5:21-38

moord

Jezus zegt. Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22 En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.


Dat het hier geen anti these betreft m.b.t. rabbijnse visies op dit punt toont Marcus van Loopik uitgebreid aan. Moord is vaak het eindpunt van een innerlijk en intermenselijk proces, dat begint met haat of smaad. Je vindt het al bij Kain en Abel (Gen.4:5, Dat maakte Kaïn woedend, zijn blik werd donker) ; het jaloerse denken is de aanleiding tot kwaadheid en deze leidt weer tot moord). De geschiedenis bewijst nog steeds voortdurend, hoe waar dit is.
Als rabbijns voorbeeld noemt van Loopik o.a. het commentaar van rabbi Eli'ezer : ‘ Maar wanneer er iemand zijn zal, die zijn naaste haat, en hem lagen legt, en tegen hem op staat (...) zo iemand behoort tot hen die bloedvergieten'.

Hetzelfde geldt voor smaad. Zo lezen we in de Talmoed: “ Wie zijn naaste in het openbaar te schande zet is als iemand, die bloed vergiet. Hij zei toen tegen hem: ‘precies, want ik heb gezien hoe de roodheid uit iemands gezicht verdween en bleekheid opkwam '” Met het bloed vergieten wordt natuurlijk het uit het gezicht wegtrekkend bloed bedoeld. (zie voor verdere parallellen vLoopik en Lapide).
Te schande maken mag niet, maar terechtwijzen moet wel: In Leviticus 19: 17 staat het gebod om de naaste zo nodig terecht te wijzen.
Dat is nog een hele kunst als je deze naaste ook niet in verlegenheid wil brengen. Het is dan zaak de gulden middenweg te vinden, laten we zeggen, met de liefde die in het volgende vers geboden wordt: heb je naaste lief als jezelf.

verzoening

De volgende passage gaat over verzoening. 23 Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, 24 laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25 Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. 26 Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.

Wat Jezus zegt over verzoening vóórdat je naar de tempel gaat, ademt sterk de sfeer van de leer over vergeving in het kader van de Grote Verzoendag. In het Talmoed Traktaat over Grote Verzoendag staat het bekende voorschrift: ‘ Een zonde tegenover God wordt vergeven op Grote Verzoendag, maar een zonde tegenover de naaste wordt door de Grote Verzoendag niet vergeven, zolang het met de benadeelde persoon niet is goedgemaakt
In de praktijk betekent het, dat je in de weken vóór Grote Verzoendag – en zeker in de tien dagen tussen Joods Nieuwjaar en Grote Verzoendag - met de medemensen, ten opzichte van wie je letterlijk en figuurlijk in de schuld staat, in het reine moet zien te komen, alvorens aan deze meest heilige dag van het joodse jaar deel te nemen..
Een preventief woord spreekt Jezus in overeenstemming met ook andere rabbijnse adviezen: betaal je schulden op tijd! Misschien kunnen we dat ook overdrachtelijk opvatten: leg je ruzie op tijd bij, voor deze escaleert naar ergere daden.

overspel

Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28 En ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29 Als je rechteroog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. 30 En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.

Deze uitwerking van de zesde opdracht van de Tien Woorden is een tekenend voorbeeld van het principe van de omheining om de Tora, In de blik naar de vrouw begint het overspel. Daarom hebben de vrome Tora-leraren de richtlijn gegeven het kijken naar vrouwen te vermijden. Talloze citaten getuigen van het advies andere vrouwen dan de echtgenoot te vermijden of met voorzicht te benaderen. Jezus volgt daarin met niet misse bewoordingen.
De wrede sancties aan het slot van dit vers mogen we volgens Marcus van Loopik niet opvatten als letterlijk te nemen voorschriften (geen halacha van Jezus), maar ‘aggadische – zeg maar anekdotische - overdrijving'
Lees ook nog eens Spreuken hoofdstuk 6, waaronder: 25  Begeer haar schoonheid niet in je hart, en laat ze je niet vangen met haar oogleden
Of Jezus Sirach (een wijsheidsboek 100 jaar voor Jezus van Nazareth), hoofdstuk 9, w.o.: 8,  Wend je blik af van een mooie vrouw, kijk niet naar schoonheid die een ander toebehoort. De schoonheid van een vrouw doet velen dwalen en ontvlamt het vuur van de liefde. 9 Ga nooit naast een getrouwde vrouw zitten, feest en drink niet samen met haar .
Talmoed, Pirké Avot 1:5: (...) Wie teveel met vrouwen praat, brengt kwaad over zichzelf en verwaarloost Tora-studie en zal tenslotte terecht komen in Gehenna

Wat opvalt in deze en talloze andere geschriften is dat de vrouw altijd het object is, nooit de man In Spreuken zal niet staan: ‘Begeer zijn schoonheid niet in je hart en laat je niet vangen door zijn schone tors...'Vroomheid werd en wordt in veel vrome kringen nog steeds gerelateerd aan extreme onderdrukking van eros in de menselijke omgang en een vergaande preoccupatie met de vrouw als gevaar voor de zondeval van de man. We zien dat terug bij de ultraorthodoxe charedim in bv Jeruzalem en ook in de orthodoxe Islam. In het liberale jodendom worden de vele Talmoedische regels, die mannen moeten behoeden voor verleiding door de aanwezigheid van vrouwen, gezien als voortkomend uit vooroordeel, ouderwets en vernederend voor vrouwen, mannen en het joodse leven in het algemeen. Vrouwen hebben evenveel rechten als mannen.
Maar wij blijven zitten met de vraag of de even vergaande ongebondenheid van seks en de vermarkting ervan in de kapitalistische westerse maatschappij niet evenzeer vraagt om bezinning en bijsturing naar een gezond midden.

Echtscheiding

Mat 5: 31  Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.” 32 En ik zeg jullie: ieder die zijn vrouw verstoot, drijft haar tot overspel – tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.
Die ‘ongeoorloofde verbintenis' is een vertaling in de NBV; het werd vroeger beter vertaald, porneia staat er in het Grieks, dat is ontucht, hoererij staat er in de Statenvertaling.
In feite zegt Jezus, dat scheiding alleen toegestaan is in het geval van ontucht, dus wanneer het overspel (of andere ontuchtige handelingen) door de vrouw al tijdens het huwelijk heeft plaats gevonden. In alle andere gevallen is degene die verstoot door het wegzenden alleen al een pleger van overspel.

De basis van de joodse scheidingsopvattingen is te vinden in Deuteronomium 24:1:
Wanneer iemand die een vrouw getrouwd heeft niet meer van haar houdt omdat hij iets onbehoorlijks bij haar heeft ontdekt, zodat hij een scheidingsbrief voor haar schrijft, haar die ter hand stelt en haar zijn huis uit stuurt, etc.
Dat ‘onbehoorlijks'. wat de man heeft ontdekt is in het Hebreeuws: “ erwat dawar ”,

De strenge school van Rabbi Sjammai (Beit Sjammai) meende dat ‘ erwat dawar ' duidelijk wees op ontucht, alleen dat was een geldige reden om een vrouw middels een scheidingsbrief te verstoten.
De over het algemeen mildere school van Rabbi Hillel. (Beit Hillel) vatte het veel ruimer op; als een vrouw de man om wat voor reden niet meer beviel, mocht hij al een scheidingsbrief overhandigen.
In Jezus tijd was de strijd tussen de twee scholen nog in volle gang. Jezus toont in het evangelie van Mattheus zich een aanhanger van Rabbi Sjammai, de Farizeeen waren meer de school van Hillel toegedaan.
De uitspraken van Jezus over overspel leiden de bijbelwetenschappers tot de vraag wat Jezus' opvattingen over echtscheiding waren..
Dat vroegen de Farizeeen zich ook af.
Mat. 19:3 : Ze vroegen: ‘Mag een man zijn vrouw om willekeurig welke reden verstoten?' 4 Hij zei: ‘Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt?' 5 En hij vervolgde: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één worden; 6 ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.' 7 Toen vroegen ze hem: ‘Waarom heeft Mozes dan voorgeschreven haar een scheidingsbrief te geven en haar zo te verstoten?' 8 Hij antwoordde: ‘Omdat u harteloos en koppig bent, daarom heeft Mozes u toegestaan uw vrouw te verstoten. Maar dat is niet vanaf het begin zo geweest. 9 Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, tenzij er sprake was van een ontucht. '
Jezus is hier dus niet radicaal tegen elke scheiding, de mogelijkheid van echtscheiding op grond van ontucht lijkt hij een “noodverordening van de Schepper” te vinden, zoals Marcus van Loopik het omschrijft.

Maar in de twee andere synoptische evangeliën, Marcus en Lucas, toont Jezus zich principieel tegenstander van elke echtscheiding. In de weergave van de ondervraging over echtscheiding door de Farizeeën van Jezus bij Marcus ontbreekt de laatste zin over ontucht, die Mattheus wel heeft. Hij eindigt bij ‘Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.' .Even later zegt hij zelfs – na de Farizeesche ondervraging weer alleen met zijn discipelen - : ‘ Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel ' (Marcus 10:9 en 11). Lucas bevestigt deze principiële stellingname in 10:'18  Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel. '

Wat was nu de authentieke mening van Jezus? Marcus en Lucas maken dus geen melding van ontucht als reden voor scheiding. Peter Tomson, in zijn boek “Als dit niet uit de hemel is ...”, acht dit de meest waarschijnlijke opvatting van Jezus. Hij ziet hierin de invloed die de strenge sekte van de Essenen op Jezus heeft gehad, misschien via zijn leermeester Johannes de Doper. Het is twee evangelisten tegen één. Bovendien voert ook Paulus deze opvatting op als een opvatting van Jezus in 1 Korintiërs 1,7:10:   Degenen die getrouwd zijn geef ik, nee, niet ik – de Heer geeft hun het volgende gebod: een vrouw mag niet scheiden van haar man 11 (is ze al gescheiden, dan moet ze dat blijven of zich met haar man verzoenen), en een man mag zijn vrouw niet wegsturen.
Dat in het evangelie van Mattheus Jezus bij het echtscheidingsverbod een uitzondering maakt voor ontucht is dan een latere invoeging, die de redacteur heeft gedaan om tegemoet te komen aan de doelgroep van (vermoedelijk) joodse christenen, die eraan hechtten zich nog aan de joodse wet te houden.

Marcus van Loopik vindt juist de versie van Mattheus de meest waarschijnlijke weergave van Jezus opvattingen. Want Jezus zegt zelf zich geheel aan de joodse wet te houden (5:17) en valt dus, zij het met tegenzin, de bepaling in Deut. 24:1 over de scheidingsbrief in geval van ontucht niet af.
Maar hoe verklaart hij dan de onomwonden afwijzing van elke scheidingsgrond in Marcus?
Wat Jezus tegen de Farizeeën vertelt in Marcus over Genesis is dan volgens Marcus van Loopik niet zozeer een leerstellige stellingname, maar meer een persoonlijke uitleg van de passage uit Genesis over de eenwording van man en vrouw als ideaal ten opzichte van een onvolmaakte werkelijkheid (geen ‘halacha', maar ‘aggada'). Pas als het gewone volk is vertrokken en Jezus weer alleen is met zijn discipelen zegt hij in Marcus (10:11):‘ Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel '. Die uitspraak was, redeneert Marcus van Loopik, was dus alleen bedoeld voor de eigen kring van ambitieuze leerlingen, voor de vrome elite.
Deze strikte afwijzing van iedere mogelijkheid van scheiding past in de sfeer van de groep vromen, die zich meer dan de gewone man extra verzwarende regels oplegt, de Derech Chassidoet, de weg van de vroomheid, zoals die in Jezus tijd en de eeuwen daarna door velen werd gevolgd en waar veel van Jezus uitspraken in passen, zoals in het boek Balk en Splinter wordt gestaafd..

Tegenwoordig wordt in orthodoxe kringen nog steeds de regel van Hillel gevolgd. Echte echtscheidinggronden worden niet genoemd, het kan van alles zijn.
Hoewel iedere scheiding wordt betreurd, kan een man, alleen de man een echtscheiding initiëren door een scheidingsbrief aan zijn vrouw te overhandigen, het woord voor scheidingsbrief is ‘get'.
Wel is in de loop van de eeuwen de scheiding moeilijker gemaakt door in het huwelijkscontract aanzienlijke sommen gelds te reserveren voor de vrouw ingeval het tot scheiding komt. De vrouw kan een ‘get' weigeren te ontvangen. Verder is de scheiding in ingewikkelde procedure geworden voor een rabbinale rechtbank.
Alleen de man kan een echtscheiding beginnen. Dat zorgt voor een schrijnend probleem, als de man spoorloos is verdwenen of als hij in een ontwricht huwelijk een ‘get' weigert aan de vrouw, die niet langer met hem wil leven, vooral als de man dit weigert uit wraakgevoelens... Deze vrouwen worden ‘agoenot' genoemd. Dit is nog steeds een groot probleem, vooral in Israel, waar geen civiele, maar alleen de orthodoxe scheidingsregels gelden.
Vele trucs zijn verzonnen om het probleem op te lossen zoals voorwaardelijke boetes, voorhuwelijkse bepalingen etc. Het probleem is niet definitief opgelost en vrouwenbewegingen dringen nog steeds aan op betere oplossingen.

eed en gelofte

Mat. 5:33  Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.” 34 En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35 noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36 zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37 Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.

Jezus doelt hier op de voorschriften van Lev. 19:2, Numeri 30.3 en Deut. 23, 22 en 23..
Het betreft hier eden en geloften, waarvan gemaand wordt die naar waarheid te doen respectievelijk na te komen. Dat placht men dan te doen onder aanroepen van de hemel, of andere heilige zaken zoals die, waarvan Jezus in dit vers voorbeelden geeft

In het oude Israel was het een ware rage om geloften af te leggen. Het bracht de vaak overijlde afleggers van geloften in moeilijkheden en bezorgde hen materiële en psychische problemen.
Al in de Tora zelf wordt de status van geloften gerelativeerd en terughoudendheid aanbevolen.: Deut. 23:23: Maar als u ervan afziet een gelofte te doen, is er geen zonde in u.

Die bepaling heeft niet echt geholpen. In de loop der eeuwen ontstond er dan ook een ritueel om van geloften ontslagen te worden door een rabbijn. Maar het kwam toch vaak voor, dat geloften onbedoeld werden gebroken of zelfs vergeten, zodat men met een bezwaard gemoed. het Joods Nieuwjaar (Rosj Hasjana) tegemoet ging..
In de vroege middeleeuwen is daarom het beroemde gebed Kol Nidré ontstaan en toegevoegd aan de eredienst op Grote Verzoendag; in het gebed werden alle geloften van het afgelopen jaar geannuleerd. Voor de geschiedenis van Kol Nidré zie verder andere bronnen*

In de rabbijnse en vroomjoodse sfeer ging men een radicale weg en velen wilden geheel afzien van eden en geloften om zo een omheining op te werpen tegen de overtreding van het breken van geloften.
Ook was er een afkeer gegroeid om Gods heilige namen voor de eed of de gelofte te gebruiken omdat dit grensde aan niet-inachtneming van het gebod om “ de Naam van de Eeuwige, uw God, niet ijdel (te) gebruiken” (Ex 20:7). Ook omschrijvingen als ‘de hemel', de ‘de Barmhartige' , of de ‘Genadige' of ‘Jeruzalem' vielen op den duur in ongenade.
Jezus betuigt zich ook hier een aanhanger van de weg der vromen te zijn, die via verzwaringen zo ver mogelijk van overtreding weg wilden blijven om zo een opperste zuiverheid te bereiken. Ook de sekte van de Essenen, die invloed op Jezus had, weigerde te zweren.
Prediker zei al onomwonden: Je kunt beter geen gelofte doen dan een gedane gelofte niet inlossen. 5 Sta je mond geen loze, zondige geloften toe en zeg niet naderhand tegen de priester dat ze een vergissing waren. (Pred 5:4,5)
De eed en de gelofte zijn in de kringen van Talmoedgeleerden en rabbijnen altijd al een onderwerp van discussie geweest, twee voorbeelden..
En er is ook geschreven: Beter geen gelofte te doen dan een gelofte doen en niet betalen. En er is onderwezen: beter dan beide is hij die helemaal geen belofte doet, dat is de mening van Rabbi Meïr. Rabbi Juda zegt: beter dan beide is hij die een gelofte doet en betaalt. Maar Rabbi Juda doelt alleen op het geval van iemand die een offer aan de Tempel belooft. (Choellin 2a)
Een opmerkelijke parallel met Jezus''laat uw ja ja zijn etc.'is te vinden in de Talmoed, waarin deze passage: R. Eleazar zei: ‘ Nee' is een eed. ‘Ja', is een eed. Toegegeven, ‘Nee' is een eed, want er staat geschreven: (Gen. 8: 15 in het verhaal van de zondvloed)  Ik zal denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. ‘. Maar dat ‘Ja' ook een eed is , hoe weten we dat dan? — Dat is logisch,, want als ‘Nee' een eed is, is ‘Ja' ook een eed.. Maar Rava zei: maar alleen als men zegt ‘Ja, ja' tweemaal dus, want er staat ook geschreven: (Gen. 9:!!) Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid. Een als ‘nee' tweemaal gezegd moet worden om een eed te zijn, moet ‘Ja' ook tweemaal gezegd (Sjevoe'ot 36a). Als God tweemaal iets belooft, dan is het dus een gelofte, dit ter navolging door de mens met zijn tweemaal ja.

Dit echo't na in de brief van Jacobus: zie Jacobus 5, 12: Maar bovenal, broeders en zusters, zweer geen enkele eed, niet bij de hemel, niet bij de aarde, nergens bij. Laat uw ja ja zijn, en uw nee nee, anders zult u ervoor gestraft worden.
Dat doet vermoeden, aldus Peter Thomson, dat Mattheus of althans de redacteur van het Mattheus- evangelie en Jacobus hebben geput uit dezelfde rabbijnse bronnen.

slot

Jezus wilde niets aan de Tora afdoen en ook niet eigen regels of Tora-strijdige eigen inzichten toevoegen. Hij wilde de Tora handhaven en door terug te gaan naar haar essentie haar met zijn interpretaties te bevestigen. Zoals o.a. Marcus van Loopik in zijn boek Balk en Splinter uitgebreid heeft gedocumenteerd hebben Jezus' uitleggingen talloze parallellen in rabbijnse geschriften van voor, tijdens en de eeuwen na zijn dood.
Vaak zijn die uitspraken in lijn met vrome groeperingen, die in zijn tijd en daarna streefden naar een uiterst gewetensvolle praktisering van de Tora en naar een grote zuiverheid in levenswijze
Met een parafrase van een beeld van Lapide zijn de bouwstenen van de Bergrede allemaal uit joodse steengroeven afkomstig maar is het resultaat het unieke bouwsel van een architect van formaat.
Een andere bijbelwetenschapper drukt het zo uit: karakteristiek voor Jezus zijn niet zozeer zijn individuele uitspraken, die allerlei andere Joodse parallelllen hebben, als wel de ethische visie die ze als geheel ademen.* Die visie ademt een streven naar vrede en liefde, dat aan Christendom en Jodendom gelijkelijk een dringend appel blijft doen.
.
Daarbij heeft Jezus' uitleg een urgentie, die alleen maar te maken kan hebben met zijn overtuiging, dat het koninkrijk Gods nabij zou zijn. Jezus, ervaart zijn tijd niet alleen politiek maar ook godsdienstig gezien als een crisistijd. Het Koninkrijk der Hemelen is nabij, het breekt door en zal zich binnenkort letterlijk vestigen. En het is Jezus taak dit te verkondigen; evenals de profeet Johannes roept hij telkens op tot de ommekeer, die in verband met dit komende koninkrijk noodzakelijk is. Hierin onderscheidt Jezus zich van de reguliere Joodse
opvattingen van zijn tijd.
Wel is er nog een heel specifiek kenmerk, waarmee Jezus zich onderscheid van zijn vrome tijdgenoten. Dat is dat hij, eigenlijk onjoods, zich zelf voorbij aan de Tora positioneert als leidsman en onmisbare voorganger op de weg naar verlossing. (“Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij” (Joh.14:6). Hier is de kiem gelegd voor de aparte positie van Jezus die na zijn dood door zijn volgelingen zal worden opgenomen tot de uitgroei naar de Christologische Jezus. Maar dat is een verhaal apart.
____________________________________________________
noten

* (Zie ook het voorgebed ‘Ahava raba' van het Sjema, ‘ teen belibenoe (...) lekajem et kol divré Talmoed Toratècha )
* We volgen hier even de onderwijzing van de twintigste-eeuwse commentator Nechama Leibowitz.
* Yehuda Aschkenasy citeerde hier een anekdote uit de Talmoed: .Bava Metsia 83a: 'Rabba bar bar Chanan gebeurde het dat sjouwers [door onvoorzichtigheid] een vat wijn aan duigen lieten vallen. Hij nam bun kleren in beslag [om daarmee de prijs van de wijn vergoed te krijgen]. Men ging Rav vertellen wat bij gedaan bad. Die zei hem: geer ze bun kleren terug. Hij wierp tegen: Is zo de wet?! Hij antwoordde: la, want er staat (Spr. 2,20): opdat je gaat in de weg van de goeden. Hij gaf bun hun kleren terug. Ze zeiden hem: We zijn arm en we hebben de hele dag gesloofd en we zijn hongerig en hebben niets. Daarop zei Rav tegen Rabba bar bar Chanan: Ga en geer ze hun loon. Hij wierp tegen: Is zo de wet?! Hij antwoordde: ja, want de tekst gaat aldus verder: En hoedt de wegen van de rechtvaardigen.' Rav besliste aldus, ook al is heel goed vol te houden dat de sjouwers door hun onvoorzichtigheid aansprakelijk waren en misschien niet langer recht hadden op loon. Het verhaal wil zeggen dat van ons meer gevraagd wordt dan we strikt volgens bet recht verplicht zijn. De Talmoed duidt dat aan met de uitdrukking lifniem mesjoerat hadien

Hierover ook http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/Judaism/business_ethics.html
en ook
http://www.myjewishlearning.com/practices/Ethics/Business_Ethics

grappig voorbeeld uit een interview met Youp van 't Hek, Trouw 2/11 2012: Wat heeft u achtergelaten in 2030?: "Mijn dochter vertelde me laatst: 'Je hebt me ooit een levensles meegegeven, zonder dat je het weet. We waren eens in een benzinestation om een pakje batterijen te halen. Thuis kwamen we erachter dat je een tweede pakje had meegenomen. Per ongeluk. Toen zijn we teruggegaan om dat pakje terug te brengen.' Anna was toen acht, is nu 24 en denkt daar nog steeds aan. 'Ik lees vaak in de krant over mensen die de batterijen niet terugbrengen', zei Anna. 'En als ik nu soms naar mensen luister, denk ik: ja, ook jij moet de batterijen terugbrengen.' Vond ze een van de belangrijkste lessen die ze had geleerd. Terwijl ik niet anders deed dan wat mijn ouders mij leerden: niet terugbrengen is ook jatten!"
* In de vroege middeleeuwen is daarom het beroemde gebed Kol Nidré ontstaan en toegevoegd aan de eredienst op Grote Verzoendag; in het gebed werden alle geloften van het afgelopen jaar geannuleerd. Voor de geschiedenis van Kol Nidré zie verder andere bronnen.
* Joseph Klausner in: weergave lemma uit Encyclopedia Judaica 2 e druk, op http://ww.jewishvirtuallibrary.org

_________________________________________________________
geraadpleegde literatuur:

dr. Marcus van Loopik: Balk en Splinter, Joodse achtergronden van de Bergrede , Pardes, 2011
Pinchas Lapide: De Bergrede: utopie of program? , Ten Have, 1984
Peter J. Tomson, ‘Als dit uit de hemel is... ', B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, 1997
Rabbijn prof. Y. Aschkenasy: Herorientatie van de theologie, een doorgaand leerproces, openbaar afscheidscollege, 1989
prof. Marcel Poorthuis: Binnen de maat van het recht , in: Tenachon, augustus 2012
Nechama Leibowitz, Studies in Devarim , p. 57 e.v., WZO, 1980


inhoud

Jezus en de Tora


Tora in de praktijk:tweebeginselen

moord

verzoening

overspel


echtscheiding


eed en geloften


besluit


noten


literatuur