The interview
starts with a description by George of the family and its immediate past,
mainly in the colony of the Dutch East Indies, from which the family returned
to Holland in 1934. There passed a happy period, until the war broke out.
The first page deals with his being revealed in 1941 that the family is
Jewish and the capture and release by the Germans of his father prof.
Ies Cassuto Mzn.
The second page describes his going into hiding and the first period.
The next page contains the nerve racking last period of hiding in Leiden,
where George meets his brother Ernest, lives through a raid of the Germans
and then through the starvation winter of 1944.On this page he remebers
the last episod of the war, the liberation, some anxious moments, and
the after war years: studying hard, participating in church life and deciding
to become a minister. The interview continues with a question about the
last adress where George was in hiding.
Was daar
genoeg te eten?
Ja, ongelooflijk, het was niet te begrijpen dat die mensen te eten hadden,
voor iemand als wij die daar uit het hongergebied kwamen.
Hoe is het verder met het eten geweest in de onderduik? Hebt u overal
genoeg te eten gehad?
Ja, ja hoor, er werd voor ons gekookt, we waren dus overal in huis bij
mensen. Heel verwonderlijk allemaal eigenlijk.
U heeft nooit echt honger gehad?
Nee, tot de hele bevolking honger ging krijgen heb ik geen honger gehad
en daarna, in de hongerwinter, hadden we natuurlijk allemaal honger, wie
je ook was.
Tot ik dus in dat dorado kwam, dat paradijs van Den Haag, waar je zomaar
kon eten. En weer gezond kon eten.
U bent natuurlijk al die tijd bij u ouders geweest?
Ja, zelfs in dat laatste stukje, in Nieuw Vennep, kwamen op, het zal zijn
geweest, 15 april mijn ouders aan, die ik dus 18 maart had achtergelaten
in Leiden.
Van Arkel wist er uiteraard van, die had zijn buurvrouw, een alleen wonende
oude dame in een klein villaatje, zo ver gekregen, dat zij mijn ouders
oppikte.
En die mevrouw had met de ondergrondse afgesproken dat er een heleboel
zakken tarwe klaar zouden staan in Nieuw Vennep voor de Leidse man die
met een koetsje, mijn ouders zou rijden. Nou die man hebben ze gevonden,
het koetsje ook, mijn ouders kwamen in dat koetsje aan, Van Arkel dropte
zoveel zakken met tarwe in die koets en die man ging met al die tarwe
terug naar Leiden.
Mijn ouders zaten bij die buurvrouw, mevrouw De Jonge, de laatste weken
ook.
Het was ongelooflijk hoor , ik heb zoveel bof, ja zij ook natuurlijk,
maar ik ook.
En daar hebben we de bevrijding meegemaakt.
Hebt u nou echt angstige momenten meegemaakt in die onderduik?
Nou de angstige momenten waren natuurlijk toch de overval die dreigend
was in Blaricum; alle adressen waar we maar een nacht konden zijn, dat
we niet wisten waar we heen moesten.
Zoals in dat bos in Epe b.v.
Uiteraard de overval in Leiden, waar we dus midden in zaten: Ik zit op
dat bed wat gaat er nou gebeuren, we worden zo gepakt en dan ja
Westerbork enzovoorts.
Ik was ook wel bang bij Spelbos. Ja, omdat het toch eng was daar.
Wat vond u daar eng?
Nou, je wist toch niet of daar iemand was die het verraden zou.
Want er waren ook kinderen in huis?
Nou, inderdaad, dat is onbegrijpelijk.
Daar hebben we altijd later van gezegd:
hoe is het mogelijk geweest dat zulke kleine kinderen aan niemand hebben
verteld dat er onderduikers waren.
Die kinderen hebben geweten dat u een onderduiker was?
Ja, die kinderen waren dus 10, 9, 7, 5 enz.
En dat is onbegrijpelijk geweest, ook aan de buren niets verteld.
Maar het was toch eng. Want je moet je voorstellen dat je dus 11 maanden
lang in zo'n kamer zit, waarbij je niet verder kwam dan daar, je mag niet
bij het raam.
We sliepen ook aan die niet-raam-kant, daar stond de eettafel en daar
zaten we dus te werken, te studeren dan, halma te spelen.
Ja daar was ik toch wel bang, hoe leuk die tijd ook was voor mij.
En later ook, toen we weggingen bij de Blokken in Vroomshoop hadden we
eigenlijk niet direct een adres, mijn vader bleef toen nog bij de Blokken
achter en mijn moeder zei, ik ga naar de
..
We hadden geen contact met de ondergrondse op dat moment. Want we moesten
zo weg zijn bij Blok.
En mijn moeder nam mij onder de arm en die zei wat zullen we doen, waar
moeten we heen. En dat gekke mens - als ik in alle eerbied over mijn moeder
zo kan spreken, het was toch ook wel een heel apart mens - ging naar Molenkamppark
in Almelo, ze had in de telefoongids gezien dat daar een gereformeerde
dominee woonde,
En christenen zei ze - op dat moment klonk ze toch wel als een joodse
vrouw - die christenen zijn allemaal zo goed, en die houden zo van joden,
misschien dat die gereformeerde dominee wel wat weet. Hij kan nooit fout
zijn, zei ze. Het moet een goeie zijn.
Ze is daar aan gaan bellen bij die dominee, Ubbels heette die dominee
en toen heeft ze gezegd:
meneer dominee, wij zijn joden, wij hebben geen plek, weet u niemand die
ons wil verbergen. Ja, ongelooflijk.
En hij zei: mevrouw, u hebt geen plek?
Nee zei ze, mijn man zit in Vroomshoop en we moeten daar weg en we hebben
geen contact op dit moment met de ondergrondse die ons begeleidt, dus
we zijn even aan ons zelf overgelaten.
En hij zei: nou komt u hier, gaat u hier in de serre zitten, dan ga ik
bellen.
En toen vond hij uiteindelijk een vrouw, gemeentelid van hem, met een
hele bange man, maar zij was weer iemand die de broek aan had.
En ze zei, ik wil wel een tijdje mij ontfermen over deze mensen tot het
moment dat de ondergrondse het weer overneemt.
En zo is het ook gegaan. Zo zijn we dus daar terechtgekomen.
U heeft iedere keer weer stukjes overbrugt naar die ondergrondse he?
Ja, maar we waren wel bang bij die vrouw. Het was een schat van een mens
overigens, alleen een rare man en toen kreeg ik waterpokken.
En toen zei zij tegen mijn moeder: ik heb een dokter die goed is, het
zal allemaal wel niks zijn, hij moet toch even nagekeken worden. Verder
is alles goed afgelopen.
Bij de familie Van Arkel bent u bevrijd? Kunt u zich dat moment nog
herinneren? Die dag?
Toch wel, ja. We hoorden dat het nu definitief zo was: de Duitsers hadden
gecapituleerd in Wageningen en toen kwamen er - ik weet niet meer of het
5, 6 of 7 mei was - de Geallieerden binnen en ik dacht dat het Canadezen
waren. Vrij kort daarop was er groot feest in het dorp.
Voelde u zelf ook een opluchting?
Ja, het was een gigantische opluchting waar we steeds maar naar uit hadden
gezien.
Omdat je natuurlijk hoorde via de Engelse zender dat het toch wel die
kant opging.
Maar het was gigantisch. Het was voor mij iets minder scherp omdat ik
natuurlijk al wat vrijheid gewend was. Maar dat was toch aan het eind
van die tweeëneenhalf jaar.
Heeft u ook meegedaan aan de feesten?
Jazeker, ja hoor. En er was met het feest ook nog de intocht van die jongen
die dood was, die grote vrijheidsheld, die verzetsman, die niet dood bleek
te zijn, dat was de zoon van Van Arkel zelf. Dat was toch heel bijzonder.
En waar bent u toen naar toe gegaan?
We zijn in eerste instantie even in een pension op de Warmonderweg in
Oegstgeest geweest, we konden natuurlijk niet terug naar ons huurhuis
in Den Haag want daar zaten andere mensen.
En toen heeft mijn vader vrij snel iets weten te huren in de Breestraat
in Leiden een aantal kamers, die normaliter door studenten werden bewoond
en die er op dat moment niet waren. De hospita zei: meneer Cassuto, komt
u maar hier wonen zolang.
Daar hebben we een aantal maanden gewoond met mijn broer erbij natuurlijk,
die daar overigens gelijk in het studentenleven dook in mei.
En daar heb ik zelfs een maand op school gezeten, in de maand juli.
En ik heb in Leiden twee jaar Latijn en een jaar Grieks bij een bijlesleraar
moeten inhalen, in een paar maanden tijds, dus ik had niets anders te
doen dan leren, leren, leren.
Want ik wou zelf ook naar het gymnasium en ik was achter. Ik zat daar
een maand op een HBS want ik was wel zo ver dat ik mee kon doen dankzij
mijn ouders die mij bijgewerkt hadden al die tijd. En toen heb ik Latijn
en Grieks gehaald, heb ik toelatingsexamen gedaan voor het gymnasium in
Den Haag, waar we inmiddels bij hele goed vrienden van mijn ouders ingetrokken
waren.
Hoe heette die vrienden?
Van Emden, hele goede vrienden in de Trompstraat.
En vandaar uit ben ik toen naar school gegaan, en ben ik onverwacht geslaagd
voor de derde klas gymnasium. Want ik had eigenlijk alleen maar een jaar
onderbouw HBS Joods Lyceum gehad en een maand in Leiden dus.
In Den Haag
heb ik drie hele mooie jaren gehad, drie, vier en vijf gymnasium. De zesde
klas heb ik overgeslagen want ik heb staatsexamen gedaan. En toen was
ik weer bij. Toen kon je niet meer merken dat ik drie jaar niet op school
was geweest.
In 1948 ben ik naar de universiteit gegaan. Toen was ik 18.
Hoe was het voor u om weer naar school te gaan met al die kinderen?
O, zo gek. Ik heb me direct in het schoolleven gestort. Onmiddellijk,
ja . En ik ben toneel gaan spelen, ik bleek een toneelmens te zijn, ik
heb in allerlei mooie stukken gespeeld. Dat was heel leuk en ik was nog
steeds buitenkerkelijk joods.
Hoe bedoelt u dat?
Nou, toen ik kandidaat werd gesteld voor het leerlingen bestuur in 1946
kwam er een tegenkandidaat, want ik was een Jood. Maart 1946. Dus dan
wordt je er toch weer even aan herinnerd.
Maar ik was dus nergens bij verder. Ik zat niet in een genootschap, een
kerk, een Joods iets, een synagoge, ik was gewoon Joods. En een overlevende
van de SHOAH. Dat woord gebruikte we toen nog niet overigens.
Mijn ouders
zeiden hoe kan dat nou? Dat ze daar over praten dat je Joods bent
Ja, mij is verteld dat dat de reden was ik niet kandidaat was.
U hebt het jodendom voornamelijk als negatief ervaren?
Ja, zou je bijna zeggen. Maar ik werd ook niet ontdekt door het Joodse
leven want wij waren natuurlijk nooit ergens bij geweest. Verschillende
van de overlevenden van het joods lyceum 1e klas, die ik later weer tegen
kwam, zijn onmiddellijk opgepikt door de joodse instanties,
..,
noem het allemaal maar op.
En die zijn ook allemaal op de alija gegaan. Ik zie ze nu steeds in Israël.
Maar de oorlog had niets voor u veranderd?
Nee, in wezen niet, en toen kwamen die twee schatten van vriendinnen van
de vijfde klas - voor mij de hoogste klas, daarna was ik immers verdwenen
van school met m'n staatsexamen - die twee schatten van meiskens, Meta
en Tineke, die tegen mij zeiden, achteraf lach je erom:
zo'n heiden als jij moest eens mee naar de kerk.
Ze hebben me meegenomen en dan komen al die dingen op van de oorlogstijd
natuurlijk.
Dit was niet zo schwärmerische EO-achtige gemeenschap waar ze mij
mee in aanraking brachten, het was de Kloosterkerk op het Lange Voorhout
in Den Haag met een gigantisch groot jeugdwerk en allemaal hele aardige
warme mensen; daar ben ik toen terecht gekomen.
Hoe vonden u ouders dat?
Die zeiden: je kan beter daar zijn dan nergens. Die waren heel weinig
tegen het geheel.
Ze vonden het veel erger dat ik even later besloot om theologie te gaan
doen om later dominee te worden, overigens niet omdat ze dachten, we zijn
joden, maar omdat ik in de wieg gelegd was voor leraar.
Was hun droom dat u leraar zou worden?
Ja, en mijn droom ook wel hoor, ik legde zo graag uit, ik was even goed
in Engels als in Frans, als ik dat in alle bescheidenheid even zo mag
zeggen. Dus ik zou leraar Frans worden. Frans gaan doen. En toen heeft
uiteindelijk mijn dominee gezegd: als je dominee wordt leg je ook uit.
Maar dan heb je niet alleen kinderen van 12 tot 18 maar alle leeftijden.
En had de dominee gezegd:
George is toch wel een mens voor de mensen. Dat slaat op het pastoraat.
|