november 9 2005

een boswandeling met Julia
april 15
Vandaag een reunie met Francy in de Hortus Botanicus in Amsterdam.
In mijn uiteindelijke autobiografie krijgt ze zeker een hoofdstuk.
Francy leerde ik kennen in 1988. We deden beiden mee aan het
(semi-)amateurtoneelspectakel in de Nijmeegse schouwburg. Onze eerste klik ontstond uit het feit dat we ontdekten allebei in Bandung, Ind., te zijn geboren, de familie woonde in de Bengawanlaan, niet ver van waar we begin veertiger jaren in het kampp zaten (in de Tjihapit wijk) en waar we eind veertiger jaren twee jaar woonden (nl. op het Houtmanplein).
Eind jaren tachtig was ze onderwijzeres aan een ZMOK-school. Francy woonde toen in een huisje in Grave. Op een avond was ze op bezoek, toen ik gebeld werd door vriend M.. Hij berichte dat zijn partner een kindje had gebaard dat niet bleek te leven. Geschokt en geemotioneerd zaten we eerst bij elkaar en even later lagen we bij elkaar. Als mijn bed toen niet vlak bij had gestaan - in de woonkamer had ik hem nog, want niet lang daarvoor was mijn slaapkamer nog verhuuurd geweest aan een student - waren we daar misschien niet beland, je weet dat soort dingen nooit zeker; wat je wel zeker weet is dat in het algemeen ogenschijnlijk kleine 'toevalligheden' verstrekkende gevolgen kunnen hebben.
Met Francy ben ik nog ruim drie jaar opgetrokken na een pijnlijke episode met een andere toen zeer close vriendin.
Francy is een levendige vrouw met veel fantasie en veel doorzettingsvermogen. Ze woont nu al jaren in Amsterdam en werkt jaar in jaar uit in het onderwijs aan allochtone medelanders, petje af. Intussen doet ze nog altijd in haar vrije tijd fanatiek aan toneel.
Dank Francy voor de rol in mijn leven.
Francy's vader zaliger nagedachtenis was in de oorlog geinterneerd in Tjimahi in Bandung, Java. Na de capitulatie van de Jappen waren mijn moeder en ik weer beland in Bandung. Francy's vader maakte als KNIL-militair deel uit van het groepje soldaten dat ons mee hielp verdedigen tegen de Indonesische onafhankelijkheidstrijders, in de volksmond 'peloppors' genoemd. Die zelfgeformeerde KNIL-eenheid noemde zich Andjing Nica, Nica honden (en NICA = Netherland Indies Civil Administration).
Niet echt uitgediept nog heb ik die karmische banden met Francy, de indische vriendin, op dezelfde plaats verwekt en geboren, wier vader mij nog heeft beschermd tegen de vijand. De familie van Francy is hier nooit echt goed gewend.
Ik kan me haar vader nog wel herinneren, een stroeve KNIL man, die zijn kinderen met de karwats opvoedde en vermoedelijk in zijn hart diep verbitterd was over het verlaten van zijn Indië.
Francy in de Hortus Botanicus in Amsterdam.
zie de liefde
Mijn beste vriend M. en ik counselen misschien wel al twintig jaar. Met veel respect begeleiden wij elkaar in het onderzoek van de grillen in ziel en geest en soms strijken we een kronkel glad. Vandaag was M. op bezoek en zoals wel vaker glijden we automatisch in het counselen. Ditmaal was het uitgangspunt deze situatie, die ik in een flits kan oproepen:
Ik was dertien of veertien. Het moet 1955 zijn geweest, we waren net verhuisd van ons armoedig souterrain naar een bovenwoning in de heesterbuurt. Dank zij mijn vaders met moeite verworven baan was dit mogelijk geworden, al moest hij op de centen blijven letten. Ruw z.g. jabo vloerbedekking lag op de grond en wij zaten in de stoelen van het afschuwelijk gebloemde zitameublement, dat mijn vader voor een prikkie tweedehands had aangeschaft.
Wij is in dit geval mijn vader en moeder en ik,het was later op de avond, mijn broertje en zusje waren al naar bed. Het bijeenzijn was een soort sessie, het was tijd voor een ernstig gesprek met mij. Waarom het ging weet ik niet meer. Ik kon buien hebben, dat ik weken niet met mijn vader sprak en ook spaarzaam met de anderen. Ik gedroeg me dan als een chagrijnige commensaal. Waarom ik dat deed weet ik niet meer. Misschien zoals vaker een reactie op een uitval van vader. Waarom die weer dan was uitgevallen bergt zich helemaal in de mist der tijden. Brutaal geweest was ik, laat ik het daarop houden. Dat zwijgen kon ik heel lang volhouden en ik dreef mijn ouders tot wanhoop.
Het ernstig gesprek ging dan over waarom ik zo deed, maar ik kon dat niet goed uitleggen, ik zag alleen de gezichten van vader en moeder, die gefrustreerd en radeloos keken, ze waren meer met zich bezig dan open geinteresserd in mij. En ik voelde me beurtelings wrokkig, schuldig en machteloos. Het gaat om die ene zin, die mijn vader uitsprak: ‘Rob, volgens mij kan jij niet van mensen houden, er ontbreekt een snaar in jou'.
Het is als een vloek die hij over je uitsprak, zei M.
Inderdaad, ik dacht, hij heeft waarschijnlijk gelijk, er is iets goed mis met mij.
Op kritische relatie-momenten schiet het automatisch op kinderniveau door mij heen, ik kan niet van mensen houden, ik houd niet van ze en zij houden niet van mij. Een zeurend en schrijnend gevoel begeleidt dit besef - primaire weerstand zou een bekend therapeut dit noemen - en dit alles hint naar de pijn die dit gedaan heeft en nog steeds doet.
M. heeft een idee. Pak je fotoalbum eens en zoek een foto van jou als kind, een foto die jou nog steeds raakt. Ik blader terug in mijn album vroege foto's en er springt een portretje uit van mij als 9 jarige vierdeklasser, een warrige kuif en een vriendelijke glimlach, de handjes keurig gevouwen voor het schoolschriftje op de bank. De blik in mijn ogen valt mij op, de iets loensende blik is naar binnen gekeerd, de ogen zien niet echt volledig naar buiten, ze hebben van binnen ook veel te bekijken, er is al veel meegemaakt, verstouwd.
M. vraagt om aandachtig en meevoelend de foto te bekijken en na een tijdje voel ik veel compassie met dat manneke.
Dan valt mijn oog op een andere foto, een babyfoto. Daar lig ik, een paar maanden oud, op de babytafel. Op de achtergrond tegen de muur een doek, waarop geborduurde kaboutertjes een potje aan het koken zijn, het is waarschijnlijk door mijn moeder gemaakt tijdens de zwangerschap. Ik lig op het buikje, de handjes steunen het even opgerichte bovenlichaam en het hoofdje kijkt breed lachend en open de wereld tegemoet, blij en verzaligd. Als ik me identificeer met die foto ga ik automatisch lachen, aarzelend, wat hortend, maar toch, die plek is er wel degelijk nog in mij, maar ik kan hem niet in de wereld zetten, niet geven aan mezelf of anderen.
Als ik de foto's naast elkaar leg ga ik het makkelijkst naar de negenjarige.
Ik houdt op suggestie van M. de babyfoto achter het knaapje en schuif hem af en toe naar boven, zodat het lachende babygezichtje van achteruit boven het peinzend lachende jongetje uitpiept; dan weer terug en zo verder. Dat geeft de situatie van binnen goed weer. Ik ben de baby niet kwijt en af en toe is er een glimp van te zien en dan verschuilt hij zich weer. De leegte vult zich weer met wat licht.
Bedankt, M, voor jouw support, dat mij hielp dit weer te zien en te voelen.
We praten nog verder na en dan hebben we het over de workshop, die M. vorige week heeft gegeven en waar hij zichzelf behoorlijk tegenkwam, maar dat is een ander chapiter.


10 april 05

Waiting for the man
Soms trek ik wat tijd uit voor een "verleden-meditatie".
Ik ga dan in mijn ruime woonkamer op de grond liggen op mijn mosgroene
vloerbedekking met een handdoek onder mijn hoofd, ga helemaal ontspannen
-diepe ademhaling, reis door het lijf, paar keer tot tien tellen - en
voor mijn geestesoog en -oor laat ik een bepaalde periode uit mijn leven
weer tot leven komen.
Soms zet ik een plaat op - inderdaad een plaat, een grammofoonplaat uit
mijn intussen zowat antieke collectie - om de beleving emotioneel te versterken.
Laatst nam ik de eerste LP van 'The Velvet Underground', een van de meesterwerken
van de popmuziek uit de zestiger jaren en een van mijn lijfplaten uit
de jaren dat ik verslaafd was aan opiaten en speed. De plaat is in die
tijd twee keer gejat en twee keer heb ik hem weer teruggekocht, de plaat
met witte hoes met die gele banaan erop, die je eraf kon trekken en dan
zag je een roze schilloze banaan. Ontwerp van Andy Warhol die de plaat
ook had geproduceerd. Als je de hoes openklapte zag je de portretjes van
Lou Reed, John Cale, Moe Tucker en Sterling Morrison en natuurlijk de
beeldschone zangeres Nico, die op die eerste plaat op sommige nummers
meezong.
Het eerste nummer is "Sunday Morning", bijna bedeesd bezingt
Lou Reed het onheilspellende doemgevoel dat een mens aan de drugs kan
helpen:
'Early dawning, Sunday morning, it's just the wasted years so close
behind; watch out, the world's behind you, there 's always someone around
you who will call, it's nothing at all'
Maar dan het volgende nummer, boemende bassen, vette gitaren, bluesy akkoorden
en metalig en kelig zingt Lou Reed over de afspraak met zijn dealer ergens
in New York, "I 'm waiting for the man". Het dendert
lekker door en ik schiet weer in mijn herinnering; ik ben ook weer op
weg naar mijn dealer, 1969.
Het verhaal dat zich nu aan mij voltrekt is maar een collage met gaten
en ik condenseer en verdraai, so what, alle herinnering is re-creatie.
Gedurende enkele maanden
was Al mijn dealer. Hij woonde in Rotterdam. Hoe ging het ook weer.
Eens per week nam ik de trein uit Den Haag. Van Rotterdam Centraal met
lijn 9. Hij woonde ergens in een buurt uit de twintiger jaren vlak bij
de Maas, ik weet de straat niet meer, maar nog wel het nummer, negenenzestig.
Ik beklim ik de grijze
hardstenen trap in het portiek en bel aan, iedere keer weer met kloppend
hart, zou hij thuis zijn, en zo ja, was hij te bewegen om voor mijn
portie dope te gaan zorgen?
Vaak is hij er wel, hij is nogal een huismus, ha, de deur wordt opengetrokken
en ik beklim de tweede trap, die achter de huisdeur leidt naar zijn
bovenwoning. Meestal ga ik 's-avonds, ook nu, en zoals altijd zit Al
in zijn leunstoel voor de televisie, wat uitgezakt, een jaar of dertig
is hij, een Amerikaan met het haar kort Amerikaans, het uiterlijk van
een gemiddelde Amerikaanse soldaat.
Hij verdient zijn geld met hasj dealen en zelf gebruikt hij hard drugs,
en daar is het mij ook om te doen, met name de opium. Al zit er meestal
bijzonder nors en gemelijk bij, ook nu weer. Af en toe blaft hij een
bevel - pilsje, waar is dit of dat - voor zijn vrouw, een knappe Indische
die meestal niet in de woonkamer is, maar in de keuken of in de achterkamer
achter de naaimachine of is ze de kinderen naar bed aan het brengen
(ik geloof dat Al twee jonge kinderen had).
Voor mij zit er maar een ding op, wachten tot Al zin heeft om zich uit
zijn stoel te verheffen en voor mij de straat op te gaan. Dat kan soms
wel een uur of meer duren. Da's lang als je ziek zit te worden en zit
te springen om je volgende shotje.
(Wat waren er in die tijd voor programma's op TV, ik weet het bij God
niet meer, Stiefbeen en zoon en het Schaap met vijf poten, het is in
die tijd allemaal langs mij heen gegaan.
In nostalgische gesprekken over al die mooie programma's uit de tweede
helft zestiger jaren moet ik afhaken. Ook op dat zwart-witte scherm
van Al zijn TV moet heel wat zijn gepasseerd.)
Al zit "uitgespaced" naar de buis te kijken, terwijl ik weer
naar Al kijk als een hond, die speurt naar bewegingen van zijn baasje
die wijzen op een uitje.
Dan breekt de verlossing aan, Al staat op om te gaan. Soms kan ik bij
hem thuis wachten tot hij terugkomt maar nu ga ik met hem mee, de trappen
af naar zijn auto, inderdaad, een klassieke Amerikaanse slee, een Buick
of zo. We glijden naar een af andere grote Rotterdamse kade, waar was
dat nou ook al weer, ergens in de buurt van de havens, en daar word
ik afgezet om verder te wachten want ik mag natuurlijk niet mee naar
waar Al met mijn geld op zak het spul haalt, ik denk op Katendrecht
(bijgenaamd 'de Kaap') bij de Chinezen, toen nog de rosse buurt van
Rotterdam met veel gokhuizen en opiumkits.
Daar is het weer wachten geblazen.
(I' m waiting for the man
Here he comes, he's all dressed in black
beat up shoes and a big straw hat
He's never early, he's always late
First thing you learn you always got to wait
zingt Lou Reed, boemboemboem dreunen de gitaren, het voelt het bijna
romantisch)
Wachten tot Al weer voorrijdt en ik in zijn auto een zakje zorgeloosheid
voor een week in ontvangst neem.
De laatste keer dat hij mij de zak gaf was dat een voorraad voor een
maand, want daarna zou ik afkikken. Dat was de enige keer dat hij mij
aankeek en ook echt zag en wat persoonlijks zei:
"Keep it up, man".
Hij was geen kwaaie, hij heeft me nooit opgelicht of een poot uitgedraaid.
Naar huis, naar huis!
Snel naar huis gespoed, in de Haagse Willemstraat.
Het eerste dat ik doe is mijn bank van zwart kunstleer uitklappen, in
de hoge hoekige zitting is een bed verborgen, mijn slaapplaats. De bedbank
is een uitkomst in de beperkte ruimte van mijn minuscule appartement.
Dan ga ik mijn shot klaarmaken.
Voor een toekomstig museum over (druggebruik in) de zestiger jaren ga
ik dat precies beschrijven. Kenmerkend in die jaren was dat er nog geen
heroïne op de Nederlandse markt was, maar wel opium en die werd
dan door ons - die eerste nog aan beatniks verwante romantische junks
- niet gerookt maar gespoten.
Twee eetlepels leg ik op mijn aanrechtje, beide lepels wat doorgebogen
in de hals zodat de lepelschep een mooi kommetje vormt. De opium zit
in een vetvrij mat doorzichtig papiertje gevouwen, langwerpig en plat
ter grootte van een pink. Daar knip ik een derde stukje vanaf, dat in
de ene lepel valt, beetje water erbij, gas aangestoken en de lepel erboven
gehouden.
De opium, donkerbruin en stroperig als appelstroop, lost op en de oplossing,
eerst troebel nog, wordt heet en helderbruin als thee en gaat koken.
De lucht is wee, misselijkmakend en ik kokhals zowat. Lepel weer op
het aanrecht voor de eerste filtering. Klein propje watten in de lepelkom
en de oplossing wordt nu door het watje in de injectiespuit, nog zonder
naald, getrokken en in de andere lepel gespoten. Nu een mespuntje of
wat meer amfetaminepoeier (meestal pervitine) erbij en weer even koken.
Dan naald op de spuit en weer door een watje, nu door de naald heen,
in de spuit getrokken en de zaak is klaar voor consumptie.
Zo, met dubbele filtering en meestal bij ieder shot een nieuwe naald,
deed ik het als een van de meer hygiënische (haha) gebruikers.
Nu ga ik op mijn uitgeklapte bed zitten, ouwe stropdas om de bovenarm
geknoopt, even aantrekken zodat de aders zichtbaar worden en hup de
naald erin, even controleren of het goed zit en daar gaattie. Oefff
.
Ik lig op mijn uitklapbed in de Willemstraat. Een prikkelende tinteling
stijgt op uit mijn tenen, doortrekt het hele lijf tot mijn kop gloeit,
een regen van subtiele weldadige naaldprikjes doortrekt mij, een reuzenhand
masseert een immense tevredenheid door het lichaam en nu komt de tweede
fase, een golf van kalme energie overspoelt mij, dat is de speed, ik
drijf in een zee van rust en kracht. Dit alles noemden wij de "flash"
en ik moet bekennen, de orgasmen van later hebben, fysiek gezien, dit
peil van weldadigheid niet gehaald.
In deze flash back heb ik óók de Velvet Underground opstaan,
mijn eerste exemplaar, net opgezet op mijn Dual pick up, mijn allereerste
stereo apparaat met de twee luidsprekertjes, die in opgeborgen stand
zich samen tot deksel laten samenstellen.
Na het luwen van de 'flash', klinkt het eerste nummer aan de andere
kant, "Heroine", beginnend met het liefelijke gitaarlickje,
en dan herhaaldelijk versnellend tot een urgent crescendo met veel drums
en vioolgekrijs (de 'flash'):
"When I 'm on my rushing on my run and I feel just like Jesus'
son ..."
En ik weet niet of ik het toen ook al dacht maar ik denk nu: wat een
origineel beeld, je voelen als Jezus'zoon. Een eindeloos goed gevoel
en toch een fata morgana
.
"And you can't help me now, you guys or all you sweet girls
with your sweet talk, you can all take a walk, and I guess I just don't
know"
De spijker op de kop.
"Because when the smack begins to flow, then I really don't
care anymore, when the heroin is in my blood and the blood is in my
head, than thank God I 'm as good as dead and thank God I am not aware.."
Uit het hart gegrepen lig ik te denken en de Velvet Underground is ingegaan
tot een heksenketel van razende gitaren, opgewonden drums en krassende
violen, in de Willemstraat van toen.
"Oh and I guess I just don't know
"
Maar dan klinkt er een noot van verlossing: Nico. Van deze zangeres
zei een toehoorder, geciteerd op de hoes: "Nico astonishing - the
macabre face so beautifully resembles a memento mori, the marvellous
deathlike voice coming from the lovely blond head".
Nico zingt een teder tekstje, het klinkt bijna als een teenager liedje,
haar stem lieflijk koel:
"I 'll be your mirror, reflect what you are in case you don't
know, I 'll be the wind, the rain and the sunset, the light on your
door to show that you 're home"
Ik ben weggezeild in een metafysische tussenruimte en Nico buigt zich
met onwaarschijnlijk mooi engelengelaat over mij heen, mijn redder en
verlosser en langzaam wordt ze mijn moeder, jong en mooi als ze ooit
geweest moet zijn, ik ben alleen nog maar ontvankelijkheid en de wanden
van een peilloze zwarte kloof van smart sluiten zich toe .
6 nov. '04
Links
de cover van de plaat. THE VELVET UNDERGROUND AND NICO PRODUCED BY ANDY
WARHOL (VerveV/V6-5008)
van de website
over de Velvet Underground:
Recorded April 1966 at T.T.G. Studios in Hollywood, California. Not
so much produced as provided by Andy Warhol. So many high quality tunes
by Reed it seems more like a greatest hits collection. Due to the controversial
nature of it's lyrical content, and problems with the peelable banana,
the record wasn't released until March, 1967
voor alle
songteksten
zangeres Nico en John Cale
een trip naar Celine
Mo was op bezoek geweest bij een van zijn exen. Vijf rekende hij daartoe, met vijf vrouwen had hij een relationeel verband gehad, dat langer dan een jaar geduurd had en dat je, soms met enige moeite, onder de term partnerschap zou kunnen vangen. Dit was nummer vier. Intussen was het al meer dan tien jaar geleden, dat hij zo'n tien maanden met haar was opgetrokken. 't Was stormachtig begonnen, zelfs met kinderwensen en trouwplannen - in gedachten noemde hij haar soms nog steeds 'het joodse bruidje', een mooie titel voor een novelle, dacht Mo vaak - maar gaandeweg had zijn smoorverliefde toewijding schipbreuk geleden op de neurotische klippen van haar onberekenbaar gedrag. Een, hooguit twee maanden had ieder de ander gebruikt om een dierbare illusie te realiseren, de rest van de tijd was een nasleep van desperate pogingen om die illusie te redden. Pijnlijke smarten waren bij hem het gevolg die lange tijd nodig hadden om te luwen.
Maar ze hadden steeds contact gehouden. En nu was hij na een vrij lange pauze in hun contact op bezoek geweest in het huisje in Naarden, waar ze driekwart jaar woonde. Maandenlang was ze met niets anders bezig geweest dan met het opknappen en inrichten van dat huisje, het was een waar artistiek project geworden en ook Mo moest en zou naar haar creatie moeten komen bewonderen.
Toen hij voor haar huisdeur stond gaf niemand sjoeche, maar na wat wachtminuten kwam er een compacte auto voorrijden, waar ze amechtig uitrolde, Celine, tenger, springerig, met warrige geblondeerde haren, "Ha Mootje", een korte hug, en hij werd voorgesteld aan een vriendje - "Dit is Bram " - die haar had geholpen met het ophalen van vier reusachtige bamboeplanten, die we vervolgens achterom naar haar tuin zeulden.
Omdat
Celine nog vis moest kopen en weer wegreed in de auto, zat Mo een tijd in de woonkamer met Bram, een wat mollige man met een grijzende krullebol en daaronder een jong ogend blozend gezicht,hij vertelde dat hij intensief had meegeholpen met de maandenlange opknapbeurt van het arbeidershuisje waar Mo nu eens wat aandachtiger rondkeek: typisch Celine, veel geschuurd, gepolitoerd en gebeitst hout van allerlei soorten, veel tegeltjes van allerlei antieke snit, veel zorgvuldig van markten, bouwplaatsen en veilingen bij elkaar gesprokkelde lampen, tafeltjes, kastjes en andere curieuze frutsels.
Toen keek Mo eens naar Bram en luisterde naar de intonatie van zijn woorden: inderdaad, weer een verliefde vazal, zoals ze die altijd weer aan haar zijde krijgt. Mo bedacht hoe hij dat tien jaar geleden ook al snel was geworden, een verliefde, maar verscheurde vazal; maar er was ook verschil, Bram leek rustiger, kalmer verliefd dan hij toen was, geen wonder, later op de avond kwam uit dat Bram vrij gelukkig getrouwd was, een drukke baan had en een gezin met kinderen; de relatie met Celine had in deze context meer het karakter gekregen van een intensieve hobby.
Celine kwam binnen door de keukendeur, nu vergezeld van een drukke, springerige reus van een hond, die ook in de auto bleek te hebben gezeten.
"Net op tijd was ik, bij de viswinkel, ze deden de deur al dicht, tonijn heb ik gekocht, moet je altijd vers kopen, hoor, dan issie pas goed, niet die tonijn bij Albert Hein, Kaf, ga op je plaats, nu! Makom! "
Makom is plaats in het Ivrit. Celine sprak met haar honden graag Ivrit.
"Dan luisteren ze beter, of ik klink assertiever, ik weet niet wat het is", zei ze toen ik dat opmerkte, "Kaf, makom! Hij heet eigenlijk Kafka, maar meestal wordt het Kaf. Kaf!" De bouvierachtige, groot en nog jong en speels, was allang weer van zijn makom gekomen. De relatie van Celine met honden was altijd problemtisch.In de tien jaar dat Zak haar kende had ze een stuk of vier vijf honden gehad, allemaal krullerige, omvangrijke bouvierachtigen, allen nerveuze, anarchistische beesten.
Ze kon ze eenvoudig niet opvoeden. Commando's gaf ze genoeg, maar een moment later werd ze weer vertederd door smekende of guitige hondenblikken en sloot ze haar schat weer in de armen. Zodoende wisten de honden gauw genoeg dat een commando nooit serieus genomen hoefde te worden en dat doorzetten met het vragen van hapjes of knuffels altijd beloond werd. Honden waren Celines bedelende, onmisbare, verwende lievelingen, knuffelkinderen, die - anders dan mensen - je niet in de steek lieten.
april 6
wordt vervolgd 
zaterdagochtend
Tegenzin tegen alles
was nu even de toonzetting van het gemoed. Een soort lauwe woestijnwind
door een lege kamer, waarin de minste gedachte aan iets doen al teveel
was. Een zucht:er zij licht en er was inderdaad een lichte opleving.
Hoop of beter, verwachting stroomde door hem heen. Er kon nog van alles
gebeuren. De dag was open, het was nog een uur voor noen. Maar het ebde
weer weg. Het heeft geen zin. Het heeft zin in aftrekken. Beelden van
zitten op de bank met spiegel voor zich en pik in de hand, die zienderogen
zich verlengt. Een beginnend lustgevoel en verlangen naar gezwollenheid
en stijheid. Een fronsende innerblik
sleept een stoetje aan afkeurende gedachten met zich mee.
Fast backwards naar beelde van de film op tv gisteravond. Sneltreinbeelden
over licht komisch frans gezoek in relaties. Een zwaarte hangt in het
hart.
Keelpijn bijna verdwenen! De schrijning in de borst zowat weg! Dankbaarheid.
Het lichaam voelt mindere als last en gaat naar lust. Weer denken aan
aftrekken.
Het geslacht voelt zwaar, de ballen hangen voelbaar in de zak. Beeld
van snelle erectie naar uitsorting van zaad, een sproeiende zonnebloem
(vreemd beeld).
Sprong naar gedachten over artikel in krant van vandaag over nederland-beroemde
mannen die de vijtig passeren. Jong nog, vijtien jaar jonger dan ik.
Bovenhoofds passeren snelle flarden over levensfalen, een streng Oordeel
roert zich. Vanafstappen. Doen of niet doen?
Gebeurd. Ging inderdaad snel. Eenmaal door de kritiek heen gegund ontstond
een prettige hardheid die ontlaadde in vochtregen.
Lichte angst: niet teveel vitaliteit ingeleverd, ontrokken aan sublimatie
en transformatie? Lichte vertwijfeling: mag gezamenlijke lustbeleving
met een vrouw nog verlangd en verwacht worden? Bespiegelingetje over
het samengaan van lust en liefde. Agapè, caritas, eros, verliefdheid,
diepgaande betrokkenheid, zorg, compassie, zwelling in de borst, vocht
in de ogen, tastende lippen, een bal in de buik, uitstorting, extase
...wervelen als veelkleurige uitvloeisels uit ja wat?
29 april 2006 |