ontdekking
Buber volgt Mozes chronologisch verder in zijn ontwikkeling; wat nu volgt
is de centrale gebeurtenis van de ontmoeting van Mozes met de engel/God,
die spreekt vanuit de brandende doornstruik.
Als herder is hij met zijn kudde afgedwaald naar "achter de woestijn"
(ex. 3, 1 , "achar ha-midbar"). Buber legt dit uit als: de bergen in,
waar het gras nog groen is. Dat kan, maar ik zou eraan willen toevoegen,
dat "achter de woestijn" ook mag duiden op een speciale dimensie, die
van de opperste alleenheid, waarin een openbaring zich kan ontvouwen.
Buber belicht nu het feit, dat de God die Mozes hier ontmoet de God der
vaderen is.
In feite identificeert Mozes de God van zijn schoonvader, van de Midianieten,
vrij makkelijk met de God, die zich hier kenbaar maakt als die van Abraham
etc.
Weliswaar onthult hij zich met een nieuwe naam en daarmee in een nieuwe
hoedanigheid, maar ook aan de vaderen was hij al bekend en de schrijver
behandelt verschillende passages uit Genesis daaromtrent.
Freud met zijn splitsing in twee mozessen - de egyptische priester en
de woestijnsjamaan - en de twee Goden - de ene uit Egypte ingevoerde God
van liefde en gerechtigheid en de wrede, primitieve woestijngod - staat
deels naast en deels tegenover Buber die de eenheid in deze geschiedenis
juist benadrukt en de openbaring van de God van de doornstruik en de Sinai
ziet als een gedaanteverandering in continuïteit.
Die gedaanteverandering wordt kernachtig samengevat in het betoog van
Buber over de naam van de Eeuwige, die niet mag worden uitgesproken, het
tetragrammaton, JHWH,
en de naam die God aan Mozes bekend maakt als: Ik ben die Ik ben, in het
hebreeuws: ehjeh asjer ehjeh. Het is een overgang van de oeroude Semitische
stam-aanroep: jahoe, jahoewa, wat zoiets betekent als: o hij! naar de
nadruk op het Zijn, in het hebreeuws: hawa of haja (hij was) en jihjeh
(hij zal zijn).
Dit Zijn is volgens Buber niet zozeer een abstract eeuwig zijn, maar een
vitaal in alles en in ieder moment beschermend en ontfermend aanwezig
zijn, een presentie.
Buber waarschuwt ook hier weer het "ehjeh asjer ehjeh" niet te schuiven
op latere schrijvers (zoals de veronderstelde "elohist") maar het op te
vatten als de weergave van een authentieke en beleefde essentie van de
stichtende profeet en als de kern van een geschiedkundig verhaal.
Freud veronderstelde,
dat de door de "Egyptenaar" Mozes ingevoerde God, die één is en liefdevol,
rechtvaardig en barmhartig, aanvankelijk in de woestijn werd verdrongen
door de primitieve en wrede vulkaangod Jahwe, maar later weer binnendrong
in het bewustzijn van de profeten en geleidelijk ook in die van het ook
het volk.
In zijn onderscheid in de "sjamanistische" Semitische kreet Jahoe en de
God van "Ik ben die Ik ben", die beschermend en ontfermend bij het volk
van Israel wil zijn, lijkt Buber ook dat onderscheid enigszins te maken.
Ik zou een
soort middenweg willen behandelen.
Het beeld dat ik zou willen gebruiken is dat van een stem, die in zijn
zuiverste vorm de stem is van de Ene, van de universele schepper en voorstuwer
naar een ons nog verborgen kosmisch doel. Deze stem wil doordringen in
het bewustzijn van de mensen.
Maar dit gebeurde (en gebeurt nog steeds ) zeer onvolmaakt. Het is ook
een proces van aanvankelijke verborgenheid naar grotere onthulling, telkens
onderbroken door terugkerende verborgenheden, vervormingen, misverstaan;
misschien dat Abraham vervormd (maar diepgaand) deze stem als een der
eersten ontwaarde. Daarna, zeker in de eeuwen dat Israel in Egypte woonde,
was hij weer geheel vergeten.
Een enorme sprong voorwaarts in het vermogen de stem zuiverder te horen
deed Mozes.
De Eeuwige deed zich opeens goeddeels meer kennen door Mozes heen en Mozes
ont-dekte deze stem, eerst in zijn alles doordringende dynamische zijn/worden
en later op de Sinai in de, zullen we maar voorlopig zeggen, in de ethische
gedaante van dit zijn/worden.
De verborgenheid, dit voortkomen uit en weer terugvallen in het duister
en weer sterker tevoorschijnkomen is ook in de overlevering van de tenach,
naar inhoud en vorm weerspiegeld.
In die zin is de (wat kunstmatige) tweedeling zowel in Buber als in Freud
wel terug te vinden. Freud legt de nadruk op de gesplitstheid (afgezien
van de al te speculatieve Egyptische herkomst), Buber meer op het proces
van continuiteitn en transformatie.
Michael Lerners maakt in zijn boek "Jewish Renewal" (…………………..) het onderscheid
tussen de authentieke stem van God en de gehoorde boodschap die - dan
weer weinig maar vaak bijzonder veel - vervormd is door de cultuur en
tradities van de tijd en vooral ook door de geleden pijn en daaruit voortkomende
wreedheid van de mensen, die het meemaakten, en van de schrijvers die
het teboekstelden.
Maar temidden
van alle discussies blijft de indringende beschrijving van de ontmoeting
van Mozes met het vuur* en de stem van de Ene staan als het onontkoombare
getuigenis van "een vroege profeet, die vanuit zijn eigen grond van ervaringen
de overgeleverde materie heeft bewerkt" (Buber). Dit geldt vooral voor
wat Buber als de meest authentieke passages aanmerkt: Exodus 13, 1-15
en 4, 10-12. Het tussenstuk over de magische handelingen is een latere
toevoeging.
naar pagina 11
naar
hfst
I: de visie van Freud
pagina 1 pagina
2 pagina 3 pagina
4
pagina
5 pagina
6 pagina
7
hfst II: de visie van Buber
pagina
8 pagina
9 pagina
10 pagina
11 pagina 12
pagina
13 pagina 14 pagina
15 pagina
16
pagina 17 pagina 18
pagina 19 pagina
20
*het vuur in de doornstruik, een midrasj:
There
is a connection between the fire of the bush and the story of creation
found in the first chapter of Genesis which may help us understand the
story better. The word bush (sneh/hasneh) occurs five times in this
passage and in only one other place in all of Torah (Deuteronomy 33:16):
Now Moses
was keeping the flock of Jethro his father-in-law, the priest of Midian;
and he led the flock to the farthest end of the wilderness, and came
to the mountain of God, unto Horeb. And the angel of the Lord appeared
unto him in a flame of fire out of the midst of a bush; and he looked,
and, behold, the bush burned with fire, and the bush was not consumed.
And Moses said, "I will turn aside now, and see this great sight,
why the bush is not burnt." And when the Lord saw that he turned
aside to see, God called unto him out of the midst of the bush and said,
"Moses, Moses". And he said, "Here am I". And He
said, "Draw not nigh hither; put off your shoes from off your feet,
for the place whereon you stand is holy ground." (Exodus 3:1-5)
If we
look at the account of the very first day of creation, we see a parallel
between it and the story of the bush:
In a beginning,
God created the heavens and the earth. And the earth was without form
and void and darkness was on the face of the deep and God's spirit floated
on the face of the water. And God said, "Let there be light."
And there was light. And God saw the light that it was good. And God
differentiated the light from the darkness. And God called the light
day and the darkness night and there was evening and there was morning,
one day. (Genesis 1:1-5)
Just as
the word bush occurred 5 times in our passage, so the word light occurs
five times in the account of creation's first day. Yalkut R'uveini,
a mystical commentary on the Torah, surmises that the light that came
from the bush is this primordial light: the very first light of creation,
the light of healing, the light of the smallest and greatest facets
of creation, the light of a religious fervor that enlightens and does
not consume its adherents. The Zohar also suggests that the 5 occurrences
of the word bush are the five books of the Torah, revealed to Moses
already in this moment.
bron: R.
Judy Abrams en haar site "Maqom"
|