essentie
Later zal ik nog meer dan Buber benadrukken hoe essentieel en verreikend
deze plotse ontmoeting van Mozes met de stem de Altijd-geweest-zijnde-en-zullende-zijn
was.
En hoe deze ontmoeting een onthulling was van het zuiver Zijnde maar ook
tegelijk met het voortstuwend Wordende, waarmee meteen deze ontmoeting
uitvloeide in en eigenlijk al in zich borg een opdracht. Daarmee wordt
dit ontmoetingsmoment een paradigma voor de mens die in zijn diepste innerlijke
eenzaamheid daarmee ook in de ruimte komt, waarin hij zijn meest essentiële
levensopdracht kan horen, een opdracht die lijkt uit te gaan boven de
aanvankelijke levensplannen, maar ook lijkt uit te torenen boven het zelfbeeld
over de eigen vermogens en talenten. (en dat doet denken aan de bekende
woorden van Marianne Williamson, die Nelson Mandela heeft gebruikt bij
zijn speech ter aanvaarding van het presidentsambt).
nacht
Op de reis naar Egypte gebeurt het duistere incident, waarbij de Eeuwige
een aanslag doet op Mozes en hem tracht te doden (Ex. 24-27). Tsippora
bezweert deze aanslag met het besnijden van hun zoon Gershom en ze raakt
de benen van Mozes aan met de woorden: je bent mij een bloedbruidegom.
Buber haalt gelijkende passages aan, waarin G'd het uiterste eist van
zijn aanhanger: Abraham die zijn zoon moet offeren, Jacob die met de nachtelijke
"man" worstelt, beproevingen die passen in het verhaal uitverkoren helden.
Wat verschuivend schetst Buber deze willekeur van de Eewige als een demon,
die in de nacht zijn diepst gelovigen overvalt en aan de fundamenten van
hun bestaan rukt. Mij komt in gedachten de christelijke Johannes van het
Kruis en zijn donkere nacht.
Misschien spelen in deze zo beknopte verzen toch tegelijk een diepe strijd
van de ziel op weg naar zijn toekomstige missie en een oeroude primitieve
stem, die vanuit een magisch verleden bloedig ritueel eist: zelfs in deze
……. passage gaan samen de nieuwe helderheid van Ik was/ben/zal zijn en
de oude Semitische woestijngod; de diepe suïcidale twijfel van een man
voor zijn grootste uitdaging, die door zijn woestijnbruid op de haar vertrouwde
wijze in een ritueel wordt bestreden.
besnijdenis
Daarbij speelt dan ook het vraagstuk van de besnijdenis.
Freud oppert, dat in Egypte besnijdenis gebruik was en van daaruit zich
heeft verspreid naar Semitische stammen. Mozes zou dit gebruik als Egyptenaar
bij de Israëlieten hebben ingevoerd, met name om het stamverband hechter
te maken.
Buber meldt dat besnijdenis bij de Semitische stammen wel gangbaar was,
maar pas op jongelingenleeftijd werd toegepast. Hij neemt aan dat besnijdenis
bij de Israëlieten wel al op jongere leeftijd gebruikelijk was en hij
gelooft hierin de geschriften; Tsippora zou dan deze usance hebben gevolgd.
Meer onderzoek
zou ik hieromtrent willen plegen.
Intuïtief zou ik zeggen dat Tsippora een ramp probeerde af te wenden,
misschien een suïcidale vertwijfeling bij Mozes die men in sjamaanse taal
de aanval van een demon zou kunnen noemen. Zou dan ze dan niet de oorzaak
van deze desperate episode hebben kunnen zoeken in een in haar ogen door
Mozes gepleegde nalatigheid?
Dit zou kunnen zijn de nagelaten besnijdenis van de zoon, maar misschien
ook de nagelaten besnijdenis van haar man, reden waarom ze met de voorhuid
van Gershom Mozes' benen aanraakte. Ik zou moeten naspeuren hoe de gewoonten
van besnijdenis in dit deel van het Midden-Oosten in dit tweede millennium
voor de gangbare jaartelling lagen.
Freud graaft natuurlijk een laag dieper en ziet de besnijdenis als een
ritueel overblijfsel van een onderwerping aan de vader van de stam, een
symbolische castratie.
Wanneer we een eind met de psychoanalyticus meegaan, dan zouden we kunnen
vermoeden, dat de oude stamvader, nu de gestalte aannemend van de oude
woestijngod, bij en in Mozes zijn gram haalde en alsnog - misschien tegenover
de verlichte gedaante van de God van de doornstruik - onderwerping eiste.
Wellicht dat vooral Tsippora intuïtief aanvoelde dat hier het gevecht
lag en dat zij het symbool van de onderwerping letterlijk aanreikte en
daardoor de wanhopige innerlijke strijd van de man deed luwen.
In de sfeer van deze psychologische - en daardoor natuurlijk ook eenzijdige
- poging tot duiding, heeft de zin van Buber, "JHWH overvalt de zojuist
door hem gezondene, blijkbaar omdat diens toewijding ….hem nog niet volkomen
genoeg scheen te zijn" dan te weinig oog voor de tweeledige gedaante die
de godheid in de menselijke ervaring aanneemt en die Buber zelf noemt,
zoals gezegd, de "ouderwetse" Semitische Jahoewa, en de nieuwe gedaante
van Ehjeh, "Ik zal er zijn". De demon hoorde duidelijk bij de oude semitische
nomadentraditie. (wordt vervolgd)
volgende pagina
naar
hfst
I: de visie van Freud
pagina 1 pagina
2 pagina 3 pagina
4
pagina
5 pagina
6 pagina
7
hfst II: de visie van Buber
pagina
8 pagina
9 pagina
10 pagina
11 pagina 12
pagina
13 pagina 14 pagina
15 pagina
16
pagina 17 pagina 18
pagina 19 pagina
20
|