crisis
In het volgende
chapiter beschrijft Buber wat waarschijnlijk de grootste crisis is geweest
in het leven van Mozes en de ontstaansgeschiedenis van het zwervend woestijnvolk
Israël.
Een crisis die zijn afsluiting vindt in het bedenken en ontwerpen van
de ark als draagbaar heiligdom en schrijn.
Het begint met het volk, dat bij de langdurige afwezigheid van Mozes begint
te twijfelen, zoekt naar een beschermende en tastbare goddelijke aanwezigheid
en Aharon overreedt om een gouden stierenbeeld te maken om die aanwezigheid
te aan te trekken en te belichamen.
Buber betwijfelt of er sprake was van orgieën en seksuele riten;
hij voert tekstuele argumenten aan voor de waarschijnlijkheid van een
heftig oproer; dit zouden de geluiden zijn die Mozes en Josjoea horen
in Ex. 32, 25. als zij van de berg terugkeren.
Een scheuring onder het volk treffen zij aan, waarschijnlijk vooral onder
de levieten. En het is heel goed denkbaar, dat er zo'n felle en heftige
twist uitbrak tussen de Mozes-getrouwen en hen die bij afwezigheid van
de leider al die godsdienstige "experimentele" nieuwigheden
maar al te graag lieten schieten en op oude vormen wilden terugvallen.
zijsprong: een gedicht van Rodger Kamenetz
n.a.v. de Midrash, dat in de ark de scherven van de door Mozes stuk gesmeten
eerste tafelen geborgen waren
there is an opinion expressed
in Midrash that the
The Broken Tablets
The broken
tablets were also carried in an ark.
In so
far as they represented everything shattered
everything
lost, they were the law of broken things,
the leaf
torn from the stem in a storm, a cheek touched
in fondness
once but now the name forgotten.
How they
must have rumbled, clattered on the way
even carried
so carefully through the waste land,
how they
must have rattled around until the pieces
broke
into pieces, the edges softened
crumbling,
dust collected at the bottom of the ark
ghosts
of old letters, old laws. In so far
as a law
broken is still remembered
these
laws were obeyed. And in so far as memory
preserves
the pattern of broken things
these
bits of stone were preserved
through
many journeys and ruined days
even,
they say, into the promised land.
(recent gedicht van Rodger
Kamenetz, schrijver van o.a. The Jew in the Lotus)
Er breken
dan verschillende fasen aan in de crisis die Mozes doormaakt.
Eerst bereikt
Mozes een eerste fase van vergiffenis, als hij weer de berg optrekt en
wenst liever uit het boek geschrapt te worden als er geen vergiffenis
wordt geschonken en het wordt Mozes ingegeven, dat het volk verder mag
trekken en dat God voor hen uit zal gaan, maar niet in hun midden.
De tweede fase is als Mozes dan zijn tent buiten de legerplaats opstelt,
a.h.w. buiten de ontheiligde plek. Men kan zich goed voorstellen dat Mozes
tijd en eenzaamheid nodig heeft om tot zichzelf en tot een openstaan voor
de stem Gods te komen.
Er ontwikkelt zich dan een intense dialoog - een smeken, een waarschijnlijk
langdurig bidden - tussen Mozes en JHWH; het lijkt - Buber zegt het niet
met zoveel worden - een worsteling om het geloof in en het contact met
de God, die zich al eerder bij de doornstruik zo indringend had geopenbaard.
Het lijkt een gevecht om na de verscheurende en verwoestende twisten opnieuw
die Goddelijk aanwezigheid te bewerkstelligen. Het zal, lijkt mij, er
in de eerste plaats om gegaan zijn, dat Mozes dat contact tussen JHWH
en hemzelf als persoon - en daarmee als middelaar tussen JHWH en het volk
- weer legt. Buiten het kamp vindt dat plaats, en is er sprake van een
nieuwe ontmoeting, van "gezicht tot gezicht", als onder gelijken
spreken zij.
Niet alleen een voor het volk uitgaand "gezicht", maar een samen
met het volk gaande vraagt Mozes JHWH te zijn. En als dat toegezegd wordt
is het nog niet genoeg voor Mozes, hij vraagt om aanschouwing.
En in die derde fase gaat hij weer de berg op en in de kloof wordt hij
geplaatst en de roep mag hij horen en de goedheid en barmhartigheid mag
hij voelen voorbijtrekken, en wat achter de Eeuwige is mag hij zien, maar
niet de verschijning (Kewodi) zelf. Dit is het toppunt van het hernieuwd
ervaren van de goddelijke verbinding. Het mag met Buber een nieuwe Godservaring
genoemd worden.
Weer gaat Mozes dan een stap verder en hij vraagt JHWH niet alleen met
het volk te zijn maar ook temidden van het optrekkende volk te verblijven.
Ook al liet de Eeuwige eerder weten dat niet te zullen doen (Ex. 33,3).
Een rechtstreeks antwoord volgt niet, signaleert Buber, maar wat volgt
kan opgevat worden als wel degelijk een respons op deze smeekbede: de
ark des verbonds.
Buber vermoedt, dat Ex. 25, waarin de ark wordt opgevoerd en voorgeschreven,
een literaire latere invoeging is, maar dat de ark op zich een "geniale
ingeving" van Mozes is geweest, een als gevolg van diepe overpeinzing
gevolgde reactie op de hierboven beschreven woelingen. Mozes heeft hier
een oplossing gevonden voor het verlangen van het volk naar een zichtbare
aanwezigheid van een God, die in principe niet zichtbaar is en hij heeft
daarvoor oude al bestaande elementen samengevoegd tot een nieuw symbool:
de ark
De ark is een lege troon (niet letterlijk, maar als een vervangend symbool
daarvan), een "voetenbank" voor de Eeuwige en tegelijk een schrijn
voor de heilige documenten en dit geheel is draagbaar en in zijn tent
kan de ark - en daarmee de presentie van JHWH - midden in het kamp vertoeven.
En daarmee is ook de Eeuwige weer midden in zijn volk teruggekeerd en
present gesteld.
Zoals Buber zegt: de ark is dan het object, dat de presentie van de onzichtbare
leider voor het volk tot uitdrukking brengt en waarborgt, of anders: zijn
steeds hernieuwd komen, verschijnen, present worden en meegaan.
geest
en vlees
Buber behandelt
dan 2 episodes uit Numeri, twee episodes die de relatie tussen Mozes en
zijn omgeving profileren.
De eerste
is het verhaal van de kwakkels en het verhaal van de neerdalende geest
in één verband samengetrokken..
Het volk klaagt en verlangt vlees en weent "ieder aan de ingang van
zijn tent" en Mozes op zijn beurt klaagt tegen de vertoornde Eeuwige,
dat zijn taak met dit weerspannig volk te zwaar is. Daarop gebiedt JHWH
70 mannen te kiezen, die Mozes' last zullen moeten helpen verlichten.
In eehn samenkomst van die 70 komt de geest van de Eeuwige op Mozes, die
een deel ervan op hen overbrengt. In een korte extase profeteren zij en
daarna niet meer, maar men mag verwachten dat zij na deze diepgaande ervaring
Mozes ter zijde zullen staan.
Buber typeert
dit extatische woordloze gebeuren als minder hoog als de rechtstreekse
dialogische verhouding die Mozes met de Eeuwige heeft. Daarin staat het
woord centraal.
Meer nog dan Buber zou ik de woorden van Mozes - ook deze woorden van
beklag in Numeri 11, 11-16 - willen kenmerken als de woorden van een mens,
die het te kwaad heeft met zijn opdracht, een opdracht die hij zijn menselijke
maat vindt overschrijden.
Dit proces, zo herkenbaar, dat Mozes ons zo veel meer dichtbij brengt
als allerlei andere helden uit sagen en mythologie, begint al bij de brandende
doornstruik en zet zich - telkens in een nieuwe ontwikkelingsfase - hier
voort.
Buber wijst
ook op de dubbele betekenis van roeach, dat zowel wind als geest kan betekenen.
De roeach daalt op Mozes en de 70 neer (het doet me toch ook denken aan
Pinksteren, wanneer de geest neerdaalt en de gemeente in tongen spreekt
)
maar even later brengt hij ook in onafzienbare hoeveelheden het vlees
van de kwakkels mee.
Volgens Buber tracht het verhaal ons daarmee te laten voelen dat zowel
de werking in de natuur als in de ziel uit dezelfde bron stammen. Dat
doet modern aan.
Maar het vlees schijnt het volk Israels niet tot zegen te zijn geweest,
want de Eeuwige sloeg het volk "met een zeer zware slag"; waarbij
men zich kan afvragen of vergaande gulzigheid niet eerder de ware boosdoener
is geweest
De volgende
episode is die van de melaatsheid van Mozes'zuster Mirjam
volgende
|