joodse gedachten over Jezus
Als de Messias dan eindelijk komt kunnen we het hem
vragen: bent u hier voor de eerste of de tweede keer?
Een uitgewerkte
en uitgebalanceerde joodse visie op Jezus, in theologische zin,
bestaat die wel? Voorzover men ervan kan spreken zijn in de joodse
wereld nieuwe oriëntaties pas sinds kort in ontwikkeling.
Door de eeuwen waren de Joden er meer op gericht hun geloof tegen
heel vaak kwaadaardige aanvallen te verdedigen en zich te verantwoorden
voor hun afwijzing van de Jezus Christus van de kerk.
In de 19e
en vooral 20ste eeuw is van beide zijden een meer objectieve belangstelling
ontstaan, bij Christenen voor de historische Jezus en zijn Jood
zijn, van joodse zijde, zij het spaarzaam, voor het christendom
als loot van het jodendom via de figuur van Jezus. Na kort een
historisch kader te hebben geschetst zal ik mijn gedachten vanuit
mijn joods oogpunt met u delen over de historische heroriëntatie
op de figuur van Jezus en dan over Jezus en de Tora, over het
Messiasschap, over verzoening en verlossing en tenslotte zal ik
het hebben over de vraag naar de relatie jodendom – christendom
nu en verder.
Ik doe dat met de nodige bescheidenheid in het licht van de grootse inspanningen die vooral na de oorlog verricht zijn om de dialoog Jodendom – Christendom op gang te brengen en te houden.
drie crises in de geschiedenis
Laat ik mijn verhaal over Jezus, jodendom en christendom kort
in een historische context situeren. En wel rond drie grote crises,
die de woelige geschiedenis van 2000 jaar godsdienst en wereldgeschiedenis
speciaal hebben gestempeld.
De eerste crisis is deze. Tweeduizend jaar geleden werd een joodse
leraar van unieke statuur met profetische allure en een boodschap
die vernieuwend was en de massa aansprak op jonge leeftijd geëxecuteerd.
Zijn volgelingen overwonnen deze crisis door te ervaren dat hun
meester was opgestaan uit het graf en dat de kern van zijn leer
verder moest worden verspreid onder de niet-Joden. Allengs werd
Jezus een goddelijke Christus en de in grote trekken joodse leer
werd aangepast aan de vaak Grieks georiënteerde niet-Joden
tot wat al snel christendom ging heten.
De tweede crisis was de verwoesting van de tempel in Jeruzalem,
het centrum van de joodse eredienst, en een aantal decennia later
werd de stad zelf geheel verwoest. Hoe moest het nu verder met
het volk en zijn Tora. De crisis werd overwonnen door de rabbijnen,
voortgekomen uit de Farizeeën; ze volbrachten een waarachtige
transformatie en vernieuwden het geloof tot het Rabbijnse jodendom,
waarvan de Talmoed nog steeds getuigt. 1)
Het prille christendom was intussen voorgoed gescheiden en het
groeide, geworteld als het was in gemeenschappen van niet-joodse
inwoners van het Romeinse Rijk, in aantal en macht op den duur
ver boven het jodendom uit; het ontwikkelde zich tot vijand van
zijn oergrond. Te beginnen met de verklaring van de verwoesting
van de tempel uit de afwijzing van de Joden van Christus ontspon
zich een Christelijke politiek van vernedering, laster, vervolging,
verbanning en bloedvergieten, die tweeduizend jaar zou duren.
Tegelijk sloten de Joden zich af en wezen het geloof van hun Christelijke
omgeving resoluut van de hand en bejegenden het niet zelden met
spot en neerbuigendheid. 2)
Waar geleerden als Mozes Maimonides, Juda Halevi, Menachem Hameiri,
Jacob Emden en Franz Rosenzweig nog volmondig erkenden, dat de
ook de Kerk de God van Israël vereerden was een corresponderend
geluid vanuit de Kerk nooit te horen geweest. 7a)
De derde crisis, die ik in navolging van Irving Greenberg (op
wie ik later nog terugkom) even belangrijk acht als de eerste
twee, is de Sjoa. De verlichting en de emancipatie van de Joden
bevrijdde hen uit hun getto’s maar tegelijk schoot in seculiere
bodem ook een kwaadaardige rassenleer wortel, die als het ware
voorbereid was door en zich vermengde met het voortdurende door
het christendom gevoede antisemitisme.2a)
Dat alles leidde tenslotte tot de door de Duitsers uitgevoerde
genocide op de joden in Europa, de zg Endlösung. Om deze
grondeloze verschrikking te verwerken en achteraf nog enig zinvol
effect te geven was en is een herwaardering van alle waarden nodig.
Het leidde tot grondige heroverweging in zowel christelijke als
joodse kringen.
Met name is aan de orde een geheel opnieuw bezien en bespreken
van de relatie tussen de twee geloven en daarmee van de rol en
de figuur van Jezus Christus. Ons samenzijn is speelt zich tegen
deze achtergrond af. 2b)
de historische Jezus
De noodzaak tot verwerking van de Sjoa katalyseerde het in de
19e eeuw al begonnen wetenschappelijk en theologisch onderzoek
naar wie Jezus nu werkelijk was, de historische Jezus, uitgepeld
uit de schillen van kerkelijke dogmatiek. Ook van joodse kant
zijn stappen ondernomen om het christendom en zijn Jezus Christus
beter te begrijpen.. Er verschijnen vele gedaanten van historische
Jezussen, al naar gelang men hem uitlegt vanuit welk perspectief
of welk belang. Een aantal zaken zijn toch aan te merken als gemeenschappelijke
bewustwordingen of bevindingen: (boek paus):
1. Jezus was een Jood. Voor veel mensen, zelfs theologen, een
verrassende ontdekking. Een interview met mensen op straat met
de vraag: wist u dat Jezus een Jood was, zou ons verbaasd doen
staan. Jezus zou in de tweede Wereldoorlog met zijn moeder naar
Auschwitz zijn gestuurd.
2. Jezus was religieus gezien een vrome Jood, de religio Christi
was het jodendom van zijn dagen. Daarover had hij wat te vertellen,
hij verbijsterde zijn medeleraren en maakte de Farizeeën
soms kwaad met zijn controversiële visie, maar de discussies
bleven toch meestal binnen de geaccepteerde grenzen van het graag
debatterende jodendom.
3. De vier evangeliën geven deels wel een beeld van de historische
Jezus, met name de zg synoptische evangeliën Marcus, Mattheus
en Lucas. Maar deels weerspiegelen ze ook al de doelgroep van
de schrijver en de belangen van de verschillende fracties van
het jonge christendom om zich tegen het jodendom af te zetten
door vertekeningen en interpolaties. Met name de anti-joodse strekking
is al duidelijk en is later versterkt. Het minst lijkt dit bij
Lucas het geval, terwijl het evangelie van Johannes ronduit vijandig
voor de Joden is geschreven (een uitgebreide analyse in het boek
van Peter Tomson, zie hieronder).
4. Deze joodse Jezus vormt een inspiratie, waaraan vele Christenen,
die hun christendom willen herdefiniëren zich kunnen oriënteren.
Herbeseft kan worden hoe het christendom heeft geput uit zijn
joodse bronnen. De joodse Jezus vormt de brug over welke een toenaderende
uitwisseling van gedachten en informatie plaats heeft gevonden
en nog plaats vindt.
Heeft de joodse Jezus nu ook betekenis voor de Joden? Dat is de
hamvraag mag ik niet zeggen, zeg maar: de kernvraag. Mijn indruk
daarover zal ik geven puttend uit mijn lezing van wat Martin Buber,
David Flusser, Jacob Neusner, Irving Greenberg en enkele anderen
daarover hebben geschreven. Niet overal zal ik de bron er rechtstreeks
bij vermelden. Tegen de achtergrond laat ik een enkele kinderervaring
meespelen en ook noem ik met dankbaarheid het geschrift ‘Eindelijk
opgedoken’ van de jongste broer van mijn vader George Cassuto,
die dit op het laatst van zijn pastoraal leven als een soort spiritueel
testament heeft geschreven. De huidige lezing ademt voor een belangrijk
deel de sfeer van zijn inzichten. Zijn nagedachtenis strekke tot
zegen.
Jezus
in zijn joodse wereld
De
Joodse bijbelgeleerde David Flusser z.l. lijkt vanuit joods oogpunt
een heel objectief en uitgebalanceerd beeld van Jezus te schetsen.
Flusser onttrekt zich zowel aan een oude traditie om Jezus af
te zetten tegen zijn joodse omwereld, maar laat zich ook niet
meeslepen Jezus te zien als een doorsnee rabbijnse leraar en wonderdoener.
Als classicus, filoloog en bijbelwetenschapper heeft hij een wijds
overzicht.
Ik destilleer uit zijn boek over Jezus het volgende beeld. Jezus
was een unieke, charismatische en profetische man, die overigens
geheel in de toenmalige joodse wereld thuis was en wilde zijn,
die de wet in acht nam en de toepassing ervan met passie bediscussieerde
met de Farizeeën, de schrijvers en het volk. Soms was Jezus
strenger in zijn opvattingen dan de Farizeeën (b.v. inzake
echtscheiding), soms milder (b.v. inzake de sjabbat). Flusser
toont aan dat veel van de revolutionaire uitspraken helemaal niet
zo revolutionair waren en dat veel parallellen van zijn opvattingen
in de joodse geschriften van toen of wat eerder en soms later
te vinden zijn.
Ook mitigeert hij het ongunstige beeld van de Farizeeën,
dat vaak in latere lagen van de evangeliën om ideologische
motieven zwaar is aangezet. Duidelijk is dat Jezus alleen onder
zijn joodse volksgenoten werkte en wilde werken en dat zijn bemoeienis
met de Kanaänitische vrouw een uitzondering is die de regel
bevestigt (zie ook Mattheus 10:5, uitzending discipelen naar de
verloren schapen Israëls).
eschatologie
Wat mij opvalt in het beeld dat Flusser schetst en – en
ook Martin Buber beklemtoont het - is het doorslaggevend belang
van het eschatologisch bewustzijn van Jezus om hem te begrijpen.
Jezus ervaart zijn tijd niet alleen politiek maar ook godsdienstig
gezien als een crisistijd. Het Koninkrijk der Hemelen is nabij,
het breekt door en zal zich binnenkort letterlijk vestigen. En
het is Jezus taak dit te verkondigen; evenals de profeet Johannes
roept hij telkens op tot de ommekeer, die in verband met dit komende
koninkrijk noodzakelijk is.
Deze eschatologische drive van Jezus verklaart veel van de urgentie,
scherpte en extremiteit van zijn boodschappen. Het geeft zijn
taak als verkondiger zijn bijzondere dimensie. Het establishment
is niet gevoelig voor de nadering van dit koninkrijk, maar de
armen, de hongerigen, de zachtmoedigen , de treurenden en de vervolgden,
die zullen het beërven. Volgens Flusser – en hij haalt
daartoe vele passages aan – zag Jezus het Koninkrijk der
Hemelen (van God) als gelijk aan het Messiaanse tijdperk. Dat
onderscheidt hem van de Farizeeën die niet in een dergelijke
eschatologische sfeer opereerden.
De fanatieke zeloten zagen meer brood in een politieke opstand.
Het meer spirituele Koninkrijk der Hemelen stond op doorbreken,
en eiste van de mensen persoonlijke en uiterst ingrijpende levensbeslissingen
om te streven naar spirituele volmaaktheid, zo ervoer Jezus het.
Het Messiaans verlangen is kenmerkend voor de joodse beleving,
ook nu nog gaat een Messiaanse snaar trillen, als ik denk aan
een tijdperk van liefde, gerechtigheid en vrede overal op de wereld
en dat de mensheid met in haar midden het joodse volk op weg is
naar die tijd. Het koninkrijk van God zou in Jezus’ visie
aanbreken en duren tot het Laatste Oordeel en dan zou pas de Komende
Wereld aan de orde zijn. Aldus de reconstructie van Flusser.
Of Jezus zich in dit gebeuren de Messias dacht, daar kom ik straks
op.
Jezus en de Tora
Nu kom ik op de ethische boodschap van Jezus die ook getekend
is door de radicaliteit en de urgentie van dat doorbrekende Koninkrijk
der Hemelen.
Volgens Flusser zou moeiteloos een heel evangelie samengesteld
kunnen worden op basis van oude joodse geschriften zonder ook
maar één woord te gebruiken dat van Jezus was. En
Jezus zelf zegt ook in de beroemde Bergrede: Meent niet dat ik
gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet
gekomen om te ontbinden maar om te vervullen (Matth. 5:17).
Toch vinden we in deze Bergrede en op andere plaatsen accenten
gelegd die aanknopingspunten boden voor de opvatting van Jezus’
leer als eigenzinnig en apart. Jezus gaat in de Bergrede verder
dan de Tora. Niet alleen niet moorden, maar ook niet beledigen,
niet alleen niet echtbreken, maar ook niet scheiden, niet alleen
niet de eed gestand doen, maar ook niet zweren, hebt zelfs uw
vijanden lief.
De radicaliteit blijkt ook uit de overtuiging dat armoede en soberheid
onontkoombaar was en rijkdom en materiële welvaart absoluut
een hindernis om dat Messiaanse koninkrijk der hemelen deelachtig
te worden. Overal zijn in de andere joodse geschriften wel parallellen
te vinden (b.v. ook bij de Essenen), maar Jezus zet het allemaal
op een unieke wijze bij elkaar. Hij profileert zich daarbij als
een autoriteit, die a.h.w. de essentie van de Toraboodschap opnieuw
in een authentiek beleven uitspreekt, tot leven wil brengen, gedrongen
door de urgentie van het naderende einde van de bestaande wereld.
Hij gaat verder dan de Tora en biedt daarbij zichzelf boven de
Tora uit als leidsman en voorganger op de weg naar verlossing.
(“Ik ben de weg…,Niemand komt tot de vader dan door
mij…”)
Hier is de kiem gelegd voor de aparte positie van Jezus die na
zijn dood door zijn volgelingen zal worden opgenomen voor de uitgroei
naar de Christologische Jezus.
Rabbijn Jacob Neusner heeft een boekje geschreven, waarin hij
zich opstelt als gesprekspartner van de Jezus uit het Mattheus-evangelie.
Even is ook hij de rijke jongeling die als vrome Jood zich houdt
aan de Tora maar toch vervulling mist en vragen stelt aan de meester;
hij krijgt te horen: verkoop uw schatten en volg mij. Volg mij.
Zal hij dat doen? Nee. Martin Buber zou misschien nog wel zijn
meegegaan, want hij ziet hier Jezus als de goeroe die het leven
vóórleeft. Maar de meer tot de Farizeeën geneigde
Neusner ervaart in de uitleg van Rabbi Jezus een aantal zaken,
die hij als niet in overeenstemming met de Tora beschouwt waar
Jezus toch niet aan zegt te willen afdoen.
Want de jongeling houdt immers de Tora en dat is voldoende en
het joods leven voltrekt zich in huis en haard samen met het gezin
en het volgen van één persoon met verlating van
dat alles is niet de joodse richtlijn.
Het gezin en het doorgeven van vader en moeder op zoon en dochter
is immers de hoeksteen van het joodse leven. Enerzijds scherpt
Jezus de Tora wel aan, anderzijds stelt hij zijn eigen persoon
steeds als een keuze voor de ogen van zijn volgelingen. ‘Wie
vader of moeder liefheeft boven mij is mij niet waardig; en wie
zoon of dochter liefheeft boven mij is mij niet waardig’,
zegt deze Jezus (Matth. 10:37) en dat is zelfs tegen de Tien Uitspraken,
eert uw vader en uw moeder. En even daarvoor zegt Jezus te zijn
gekomen niet om vrede te brengen maar het zwaard, om tweedracht
te zaaien tussen vader en zoon, tussen moeder en dochter en andere
gezinsleden en huisgenoten.
Dat Jezus zichzelf als persoon zo centraal stelt is voor Neusner
– die alle respect betoont voor de uitzonderlijke leraar
die Jezus is - niet acceptabel (zie b.v. ook Matth. 19:29, Lucas
18:29,30). Jacob Neusner volgt evenals de rijke jongeling de meester
niet. Ook valt hem op, dat Jezus zich in de regel tot de enkeling
en zijn heil richt en niet zozeer het oog heeft op het heil en
welzijn van het collectief van Israël. Ook Martin Buber signaleert
dit.
Had de Tora bezwaar tegen rijkdom? Abraham was, net als Izak,
rijk aan vee, en dat werd hen zeker niet als zonde aangerekend.
De Tora geeft regels ter bescherming van bezit (Lev 25,14.36)
en ook de halacha houdt zich veelvuldig bezig met gevallen van
verloren eigendommen.
Hoe het ook zij, het is tenminste een met alle respect gevoerde
dialoog die Jacob Neusner opvoert met de Jezus uit de geschriften.
Voorzover Jezus optreedt als vertolker van de boodschap van de
Tora en als aanspoorder de ethische essentie ervan te vervullen
is hij ook nu nog voor de joden een gesprekspartner en inspirator.
Hij blijft met al zijn eschatologische gedrevenheid binnen het
rabbijnse discours. Jezus heeft ons joden veel te zeggen.
Ook als evangeliën door bijbelwetenschappers filologisch
en theologisch zijn ‘opgeschoond’ blijven er duidelijke
aanwijzingen in te vinden, dat Jezus meer was dan alleen een Toraleraar,
een rabbijnse onderwijzer en wonderdoener; zelfs in een van latere
lagen ‘gekuiste’ versie van de synoptische verhalen
zijn al aanknopingspunten te vinden voor de latere ontwikkelingen
naar de Christus van de geschiedenis. Flusser kent aan Jezus een
bijzondere verhevenheid toe, die hem uittilt boven de gewone leraar.
Ik denk dat Jezus persoonlijk wel geloofd en ook gewild heeft,
dat hij ook na zijn dood een verschil zou maken, maar wel vermoed
ik dat hij verbijsterd zou zijn als hij had kunnen meemaken, hoe
zijn leven en sterven zou uitlopen op een Christelijke kerk met
al zijn clerus, zijn dogmatiek en met al die liturgie om zijn
figuur heen.
Jezus Messias
Jezus poneert zichzelf absoluut als een autoriteit met een zeer
bijzondere opdracht voor zijn joodse volk en dat spitst zich toe
naar het Messiasschap. Het is de vraag die vele onderzoekers en
bijbelgeleerden van de laatste twee eeuwen zich hebben gesteld:
beschouwde Jezus zichzélf als de Messias?
Flusser twijfelt op sommige plaatsen maar op andere bevestigt
hij dit wel. In ieder geval had Jezus een Messiaans zelfbewustzijn.
Met Martin Buber denk ik dat Jezus er lang mee heeft geworsteld,
dat hij heeft getwijfeld, maar dat hij tenslotte zichzelf als
Messias dacht. (zie Matth. 16:13). Aanvankelijk zal hij zich zeker
een profetische opdracht hebben gesteld.3)
Zeer
vermoedelijk kende hij de voorzeggingen in het boek Jesaja over
de knecht van de Heer (42 e.v.) heel goed en heeft hij zich daarmee
geïdentificeerd. Wellicht meende hij oprecht dat het lot
van de verachte, versmade lijdende knecht hem was beschoren. Hij
heeft het als levensopdracht, je zou haast zeggen als levensscript,
op zich genomen tot de dood toe. Het is dan niet zozeer zo, dat
de jesajaanse profetieën a priori op Jezus sloegen, maar
wel dat Jezus deze profetieën welbewust op zich heeft genomen.
Zou het kunnen zijn dat het provocerend optreden in de tempel
tegen de wisselaars en zijn tirades tegen de priesters en andere
tempelautoriteiten niet alleen een verkondigende strekking houden,
maar ook mede tot doel hadden zijn gevangenneming en lijdenslot
af te dwingen, zo vraag ik me af.
Jezus is gestorven als martelaar van de verkondiging van zijn
boodschap. Hij voorvoelde en bedoelde ook vermoedelijk deze afloop
van zijn aardse leven. Het zijn smartelijke taferelen, de geestelijke
worsteling in Gethsemane, de vertwijfeling aan het kruis, taferelen
die ook mij als ik ze weer lees beroeren.
Vanuit
joods oogpunt moet ik mij toch afvragen: is Jezus nu geslaagd
in zijn Messiaanse taak? Naar joodse maatstaven niet.
Dat de joden in de loop van de geschiedenis de man, uit wier naam
zij vervolgd en gedood werden, niet als Messias aanmerkten, zelfs
als een valse Messias, is al te begrijpelijk. Een groot wantrouwen
en een bedachtzaam zijn op bekeringspogingen vanuit de christelijke
omwereld is daaruit gegroeid en nog steeds aanwezig.
Los daarvan is het ook duidelijk: met Jezus’ dood is er
geen rijk van vrede en geen wereld van gerechtigheid ontloken,
het Koninkrijk van God is niet doorgebroken.
Op
zich is het messianisme van Jezus door en door joods. Greenberg
beschrijft als typisch kenmerk van het jodendom de neiging om
messiassen voort te brengen. Ik heb zo’n idee, dat vele
joodse moeders met hun pasgeboren baby op de arm er stilletjes
over gemijmerd hebben of hij (of ook zij) misschien wel de Messias
was en misschien heeft menig joodse man in een uithoek van zijn
mind zich wel eens heimelijk een moment een potentiële Messias
gewaand. Er zijn in de geschiedenis vele messiassen in spe geweest,
die het niet hebben gehaald, maar geen was zo bijzonder als Jezus.
Was
hij een valse messias?
Greenberg zegt nee, hij was : ‘a failed messaiah’.
Het was een authentieke en eerlijke poging. Maar vanuit joodse
optiek niet geslaagd dus. Maar geslaagd of niet geslaagd, we constateren,
dat de werking van Jezus boven hem uit is gestegen en dat die
werking in de geschiedenis nog steeds verder gaat. In zijn naam
zijn onzegbaar vreselijke dingen gedaan, ontzagwekkende en bewonderenswaardige
werken volbracht en ook ontelbaar veel goede en liefdevolle daden
verricht. Die doorwerking is nog steeds aan de gang.
En in zekere zin kunnen we als joden misschien zeggen, dat die
doorwerking in de christenen nog niet voltooid is en dat het aan
de christenen is om door hun werken alsnog de messiaanse status
van Jezus te bevestigen, voor henzelf en voor de wereld, en laten
ze het dan aan de joden overlaten hoe zij hún messiaanse
zaak behartigen.
Als aan het einde der tijden de messias dan echt komt kunnen beide
geloofsrichtingen hem vragen: komt u voor de eerste of de tweede
keer?
Jezus de verlosser
De vraag rond het Messiasschap is één ding, een
volgende vraag is: was het lijden en de kruisdood van Jezus ook
door hemzelf bedoeld en bestemd als boetedoening voor de zonden
van zijn gelovigen en van de wereld?
David Flusser meent van niet, nadat hij de relevante teksten in
de eerste drie evangeliën , die historisch gezien het meest
betrouwbaar zijn, zorgvuldig heeft geanalyseerd. Het leerstuk
van de verlossing door het zoenoffer aan het kruis is vooral een
zaak van Paulus en latere christologische ontwikkeling. Het is
een uitlegging, die voorbij ligt aan de joodse Jezus en zijn joodse
leven. Het is ook het leerstuk dat voor de joden uiterst moeilijk
of niet te begrijpen is.
In 2000 is het door de RK kerk nog eens goed uitgelegd. Toen zag
een verklaring van de Congregatie van de Geloofsleer van het Vaticaan
het licht onder de naam ‘Dominus Jesus’, waarin de
centraliteit voor het christendom van Jezus als heiland, verlosser,
middelaar leerstellig werd bevestigd evenals zijn goddelijke identiteit.3a)
Als kind ben ik Ned. Hervormd opgevoed en hoorde ik mijn vader
uit bijbelcommentaren spreken en de dominee van de kansel preken
over het lam Gods dat voor onze zonden is zijn bloed heeft vergoten.
Begreep er niets van.
De ingewikkelde dogmatiek van God die is afgedaald naar de wereld
en mensvorm heeft aangenomen in zijn zoon, Jezus Christus, die
hij vervolgens heeft geofferd als zoenoffer om de mens uit zijn
zondige staat te verlossen, deze leer van rechtvaardiging en verlossing
door Christus, het is nog steeds moeilijk in te voelen wat het
inhoudt.
In een oude witz ligt dit ook besloten, de vreemdheid van het
kruis: Moos ligt op zijn sterfbed en vraagt aan Saar: haal de
pastoor ik wil toch katholiek worden. Saar wil deze laatste wens
niet negeren en haalt de pastoor. Deze komt en houdt een crucifix
voor het gezicht van Moos en vraagt: Moos, wat is dit? Moos zegt
met een zucht: zwaar antiek…
Dat God zich in één speciaal mens heeft belichaamd
is aan het joodse denken vreemd. En dat deze mens dan geofferd
moest worden ter verzoening is niet te begrijpen. Er zit voor
de christenen een zielewaarheid in die voor de jood moeilijk te
peilen is.
Natuurlijk is er de diep-menselijke behoefte, bewust gevoeld of
ver verscholen, aan vergeving, verlossing, verzoening, hoe je
het wil noemen. Onbewuste processen, psychische mechanismen, schuldgevoelens
en rituelen om dat allemaal op te heffen spelen daarbij een rol
. Het is hier niet de plaats om daarop in te gaan. 4)
De joden hebben op het stuk van verzoening en verlossing hun eigen
religieuze weg afgelegd. Verlossing en verzoening zijn in het
jodendom van centraal belang, dat wel. Maar mensenoffers zijn
allang afgeschaft sinds Avraham bij het altaar waarop zijn zoon
lag werd vrijgesproken van dit oude Semitische gebruik. In de
tempel werden wel dierenoffers gebracht, zoenoffers en zondoffers.
Er was het ritueel van Grote Verzoendag, beschreven in Leviticus.
Niet lang na Jezus dood maakte de verwoesting van de tempel een
eind aan de bloedige offerdiensten. Voortaan was de weg van verlossing
een zaak van de ziel, de geest en de daad.
Wel wordt op Grote Verzoendag de offerdienst, zoals beschreven
in Leviticus, gelezen en in zekere zin herbeleefd vanuit het verlangen
naar vergeving en verzoening. Maar verzoening of verlossing eist
geen middelaar.
Verzoening tussen mensen gaat gepaard met onderling gesprek, het
schenken van vergeving van de een aan de ander, daadwerkelijk
goedmaken en zonodig vergoeding van geleden materiële en
morele schade.
Verzoening met de hemel gaat via rechtstreeks gebed. Niet alleen
op Grote Verzoendag, Jom Kipoer.
De praktiserende jood bidt drie maal per dag in het achttiengebed
een bede om vergeving, en een om verlossing. Uitredding en verlossing
door geloof alléén is niet toereikend, een levenswijze
die de richtlijnen van de Tora en zijn ethische principes tracht
te realiseren komt erbij. Ommekeer (tesjoewa) is altijd mogelijk,
ieder moment, en Gods genade is altijd voorhanden en niet afhankelijk
van het geloof in het mirakel rond één menselijk
persoon.
Zoals gezegd: dat Jezus’ kruisdood niet de tragische afsluiting
is geweest van een profetisch leven, maar dat hij deze betekenis
heeft gekregen als offer ter verzoening en verlossing, is op conto
te schuiven van de apostel Paulus.
Als we proberen van welhaast theocentrische hoogte op de geschiedenis
neer te kijken dan kunnen we Paulus aanmerken als het instrument,
waardoor Jezus’ dood zin kreeg voor de niet-joden om te
komen tot een ethisch monotheïsme en om deel te hebben aan
de genade van de Schepper zoals die aan Israël is geopenbaard.
Het bizarre van de christenen heb ik altijd gevonden dat de dood
van Jezus als het Christusoffer als een onmisbaar leerstuk centraal
staat in het geloof, maar dat die dood tevens als misdaad, die
dus eigenlijk niet gepleegd had mogen worden, de kern vormt van
de oerbeschuldiging dat de joden Christus hebben vermoord.
twee wijzen van geloven
Met het Christusverhaal kom ik dan op een wezenlijk verschil in
geloofsmodaliteit bij jodendom en christendom, zoals dat is ervaren
door en beschreven bij Martin Buber in zijn boek ‘Twee wijzen
van geloven’.
Hij onderscheidt de ‘emoena’ en de ‘pistis’.
Voor het jodendom is kenmerkend de emoena, niet zozeer als geloof
te vertalen als wel met ‘vertrouwen’; het is een je
gedragen weten door een verder niet ter discussie gestelde divine
presentie, persoonlijk van moment tot moment en als volk door
de geschiedenis.
De term voor het weer op zich nemen van de emoena is: ommekeer.
In het christendom is het overheersende geloofsbegrip de pistis,
die het zonder meer aannemen van een geloofswaarheid eist, als
daad en sprong. Die geloofswaarheid is dan in dit geval gecentreerd
in één persoon, Christus. Deze geloofsdaad is absoluut
nodig om te komen tot verlossing en verzoening.
De term die hier thuishoort is: bekering. Volgens Buber sprak
Jezus, in de synoptische evangeliën tenminste, over het geheel
genomen in de sfeer van emoena. Bij Paulus begint het accent te
vallen op de pistis, voorzover hij predikt dat de aanname van
Jezus als heiland en verzoener de enige weg is tot heil en God.5)
De stap naar vergoddelijking van Jezus is dan niet ver.
kunnen christendom en jodendom
elkaar ooit begrijpen?
‘Niemand komt tot de Vader dan door mij’, zei Jezus
(Joh. 14:6).
Dat geld voor de niet-Joden, maar niet voor wie al bij de Vader
is:
het volk Israël.
Dat was het openbarende besef van Franz Rosenzweig, toen hij in
1913 twijfelde of hij Christen zou worden of Jood zou blijven.
Vervolgens heeft hij in zijn vrij korte leven de identiteiten
van christendom en jodendom grondig doordacht.
Het is volgens hem nodig dit te doen zonder elkaars overtuigingen
als dwaling te bestrijden.
Het is een complexe theorie, die lastig te volgen is, maar wel
belangrijk. Marcel Poorthuis vat Rosenzweigs opvatting over de
relatie van de 2 religies o.a. aldus samen: “Er zijn twee
posities, die van het jodendom en die van het christendom. …Vanuit
elk van beide posities verschijnt de ander als volstrekt noodzakelijk.
Het jodendom heeft het christendom nodig om de boodschap de wereld
door te zenden, het christendom heeft het jodendom nodig om niet
te vervluchtigen tot heidendom. …Voor elk van beide religies
behoudt de andere religie iets onbegrijpelijks.
De christen kàn niet natrekken hoe de Jood al bij de Vader
kan zijn zonder de Weg die Christus is, te begaan. Een Jood kan
niet begrijpen hoe een christen door Christus tot God de Vader
gaat zonder dat als omweg te ervaren. Het jodendom is al bij de
Vader.”
Rosenzweig gaat uit van het verschil en ziet dat verschil ook
als noodzakelijk. Beide religies zijn zelfstandige openbaringen
binnen een goddelijk plan. Het gaat erom met elkaar in relatie
te treden met volstrekt respect voor elkaars ‘alteriteit’,
andersheid. In mijn eigen woorden uitgedrukt: het is beter vanuit
acceptatie van wezenlijk verschil naar overeenkomsten te zoeken
dan met voorbijgaan aan de verschillen vanuit overeenkomsten een
soort schijnharmonie te creëren. Christendom hoeft niet per
se te verjoodsen en jodendom hoeft niet per se te verchristelijken.
In zijn boek ‘For the sake of heaven and earth’ bouwt
de orthodoxe Rabbijn Irving Greenberg op de ideeën van Rosenzweig
voort. Na de Sjoa en de stichting van de staat Israël plaatst
Greenberg die ideeën wel meer op de solide grond van de geschiedenis,
al doet hij dat op een vrij abstracte manier.
Wat de Amerikaanse rabbijn overneemt van Rosenzweig is het concept
van wat hij noemt ‘covenantal pluralism’.
Het is wellicht Gods intentie, dat via meer dan één
Verbond de mensheid zich kan ontwikkelen naar een wereld van vrede,
gerechtigheid en verlossing. Meer dan één verbond
kan zich in dienst stellen van vervolmaking van de wereld naar
een staat van verlossing, Tikoen Olam, het herstel van de wereld
in zijn proces van vervolmaking naar de messiaanse eindtijd.
Wel hebben de twee Verbonden deze intentie tot nu behoorlijk misverstaan
en hebben zij elkaar in een sfeer van concurrentie en triomfalisme
verworpen, veracht en belasterd.
Na de catastrofe van de Sjoa is de tijd gekomen voor ommekeer
bij christendom, maar ook bij jodendom.
Noodzakelijk daarbij is het besef, dat God niet exclusief bezit
is en dat zijn liefde zo overvloedig is, dat deze niet in één
religie is uitgeput, maar meerdere varianten kan omvatten. Meerdere
menselijke antwoorden zijn mogelijk.
Greenberg zegt ongeveer: je hoeft de autoriteit van het eigen
geloof niet af te zwakken maar je kan wel de begrensdheid erkennen
van de kring waar het gelding heeft.
Ik tracht één voorbeeld van zijn theologie van de
joods-christelijke relatie te geven en neem daarvoor Jezus’
opstanding uit de dood.
Oorspronkelijk
werd de opstanding van Jezus gezien als een blijk van zijn goddelijkheid
en als bewijs van de superioriteit van het christendom. Als zodanig
is het voor de religieuze Jood onacceptabel.
De opstanding kan ook geduid worden als werkelijke manifestatie
van God in de kring van mensen, die intens en oprecht tot Hem
uitriepen.
Dan kan geaccepteerd worden dat hij zich in andere dan christelijke
kringen weer anders manifesteert.
De joden aanvaarden dat de messiaanse opstanding alleen denkbaar
is als het de hele mensheid betreft. Voor hen kan het helpen te
bedenken, dat het geen zin heeft de Eeuwige te beperken in de
keuze van manieren waarop hij zich aan anderen dan joden openbaart.
Greenberg stelt dan: het christendom heeft zijn status zelf in
de hand: christendom is afgodendienst als het verachting, vernedering
en dood zaait. Als het christendom het gebod de naaste lief te
hebben praktiseert, ook aan de joden, en Israël in de ruimste
zin spiritueel en fysiek steunt, is het welkom als gelijkwaardige
partner in de Tikoen Olam. Dan kan het jodendom uiteindelijk in
vreugde bevestigen een deel van zijn taak om de wereld tot zegen
te zijn gerealiseerd te hebben door uit zijn midden het christendom
als onafhankelijk geloof te hebben voortgebracht. Het kan het
christendom dan zien als een nieuwe expressie van het convenant,
dat met Abraham is gesloten, naar de niet-joden.
In Nederland
zijn veel christenen geïnteresseerd in jodendom en veel is
gedaan om het jodendom in zijn eigenheid te leren kennen.
De leerhuizen en het Folkertsma instituut, gesticht door Rabbijn
Yehuda Aschkenasy, zijn daar uitingen van. Omgekeerd is de belangstelling
maar matig is mijn indruk.
In Amerika heeft Greenberg met zijn denkbeelden heel wat protesten
van collega’s en achterban geoogst. Er is bij joden nog
steeds veel drang in de eigen wereld besloten te blijven en veel
irrationele, maar soms ook helaas terechte angst dat een milde
en coöperatieve houding naar de Christenen zal worden misbruikt
voor missionaire doeleinden en zal leiden tot verwatering, afval
of overloop.
Ik denk dat de weg van Greenberg een van de voorbeelden is van
de wegen die toch gegaan moet worden. Veel goede wil en integriteit
zijn nodig bij beide partijen.
Een aantal rabbijnen in de VS hebben een soort beginselverklaring
over de relatie jodendom - christendom uitgegeven onder de naam
‘Dabru emet’, laten wij waarheid spreken. Daarin worden
een aantal statements gemaakt die overeenkomsten en juiste intenties
onder woorden brengen, verschillen erkennen, maar die tegelijk
dienen als gemeenschappelijke basis voor een samenwerking van
Joden en Christenen op de weg naar een wereld van rechtvaardigheid
en vrede. 6)
Het is wel nodig om goed te wegen en te weten wie je vrienden
zijn. Als ik kennis neem van de evangelicale beweging in de VS
genaamd Christians United for Israël met zijn agenda van
geweld en armageddon-ideeën (het heet in het jargon: ‘dispensationalism’)
dan ben ik er niet gerust op.7)
Met zulke vrienden heb je geen vijanden meer nodig.
besluit
Ik probeer tot een samenvatting te komen.
Er zijn vele gedachten in de joodse wereld over Jezus gevormd
en er is wel een ontwikkeling van ontkenning, afwijzing en afkeer
naar behoedzame appreciatie van Jezus, zoals hij vooral in de
synoptische evangeliën naar voren komt. Dat is alleen maar
goed.
Stukken daaruit zijn voor mij zeker stof voor discussie, verdieping
of zelfs voedsel voor de ziel. Het levensdrama van deze authentieke
joodse man is aangrijpend en inspirerend voor de huidige jood
die zich los kan maken van de historische nasleep en die door
de evangeliserende en anti-joodse lagen van de evangeliën
heen kan kijken. Ook dan blijven er accenten over die vragen om
kritische beschouwing.
Het blijft een opgave voor het christendom en zijn theologen de
theologie uit te zuiveren van anti-joodse tendensen en interpretaties,
waakzaamheid en doorgaande stoutmoedigheid zijn geboden.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het vernieuwend christelijk
denken en de geïnteresseerde betrokkenheid bij het jodendom
vooral het werk is van een avant-garde in sommige West-Europese
en Amerikaanse gemeenschappen en dat in het modale en mondiale
christendom hier nog weinig van te merken is.
Binnen die avant-garde worstelen vele christenen met hun opvattingen
over Jezus, zie bijv. het belangwekkende boek van H. Kuitert over
Jezus.
Ook van joodse kant is over het algemeen genomen het enthousiasme
voor een geëngageerde dialoog met christenen niet groot te
noemen. Er is nog veel bitterheid en reserve.
Een bekende Joodse leraar van de 20ste eeuw en voorman van de
moderne orthodoxie is Rav Joseph Soloveitchik. Deze was wel voor
samenwerking met christenen in wereldlijke aangelegenheden maar
was tegen dialoog over religieuze zaken. Rabbijn David Hartman,
directeur van het Jeruzalemse Shalom Hartman instituut, zegt over
hem: dat ‘hij de last van het verleden – de bittere
herinnering van de ballingschap en van de vernederende ondergeschiktheid
aan de overheersende religieuze rivaal – overdroeg in het
heden. Achter zijn theologische en filosofische argumenten voelt
men de stem van het gekwetste slachtoffer, dat de waardigheid
van het joodse volk overeind houdt’. 7a)
In dat Shalom Hartman Instituut van Rabbijn David Hartman en zijn
docenten zijn regelmatig samenkomsten van Christelijke theologen
en Joodse geleerden om Talmoed, midrasj en het Nieuwe Testament
te bestuderen. Ook in Nederland hebben we het Folkertsma Instituut,
waar we wel meer Joodse interesse en deelneming, al is die er
wel, zouden wensen.
Een samenhangende theorie of theologie over Jezus is in het jodendom
moeilijk te vinden, laat staan dat deze is ontwikkeld, voorzover
ik weet. Toch zou het de moeite waard zijn zo’n onderneming
te wagen, maar misschien is men er buiten mijn weten al lang mee
bezig. 8)
noten
1)
Het is opmerkelijk, dat de toenemend felle veroordeling en verdoeming
van het jodendom door christenen in de eerste eeuwen van de gewone
jaartelling geen tegenhanger heeft in de Talmoed. Een enkele passage
zou Maria als hoer en Jezus als bastaard neerzetten. Een paar
keer wordt ene Jesja (Aramees voor Jesjoea-Jezus) vermeld, de
één een sekte-leider en de ander een afgodendienaar,
beiden geëxecuteerd tijdens Pesach. De verschillen overtreffen
echter ruimschoots de overeenkomsten. Ook worden een aantal passages
over Bileam met Jezus in verband gebracht: Bileam zou dan een
deknaam voor Jezus zijn. Allemaal zeer onwaarschijnlijk. Weerlegging
te lezen in de bron: The Jesus Narratives in the Talmud, door
Gil Student, http://www.angelfire.com/mt/talmud/jesusnarr.html
Buiten beschouwing in het verband van deze lezing laat ik de in
de joodse volkscultuur voorkomende stereotypen en spottende, soms
lasterlijke beelden over Jezus en christenen - een spiegeling
zou je kunnen zeggen van de bekende kwaardaardige stereotypen
over joden.
2) Wel bevat de Misjna en de daaruit afgeleide
halacha een aantal pittige regels over omgang tussen joden en
niet-joden , die ronduit segregatie bevorderend en discriminatoir
zijn te noemen. Er is in de rabbijnse wereld veel geworsteld met
de vraag of christenen nu gerekend moesten worden tot afgodendienaars
of tot een aparte categorie van hen die de Noachitische wetten8)
aanhielden, waarvoor veel soepeler regels zouden gelden. Rabbi
Menachen ha-Meiri uit de 13e eeuw staat vrij eenzaam overeind
als tolerante humanist avant la lettre om christenen van een aantal
van deze discriminerende voorschriften uit te zonderen. Aan hen
moest bijv. het per ongeluk aan joden teveel betaalde wèl
worden teruggegeven en aan hen moesten verloren zaken wèl
worden geretourneerd. Bron: ‘A lonely champion of tolerance’,
R. Menachem ha-Meiri’s attitude towards non-jews’
door David Goldstein, http://www.talkreason.org/articles/meiri.cfm
2a) Hitler poseerde graag als een goed christen,
wier christenplicht het was de monsterlijke jood te bestrijden,
gelezen dit weerzinwekkend citaat:
“My feelings as a Christian points me to my Lord and Savior
as a fighter. It points me to the man who once in loneliness,
surrounded by a few followers, recognized these Jews for what
they were and summoned men to fight against them and who, God's
truth! was greatest not as a sufferer but as a fighter. In boundless
love as a Christian and as a man I read through the passage which
tells us how the Lord at last rose in His might and seized the
scourge to drive out of the Temple the brood of vipers and adders.
How terrific was His fight for the world against the Jewish poison.
To-day, after two thousand years, with deepest emotion I recognize
more profoundly than ever before the fact that it was for this
that He had to shed His blood upon the Cross. As a Christian I
have no duty to allow myself to be cheated, but I have the duty
to be a fighter for truth and justice... And if there is anything
which could demonstrate that we are acting rightly it is the distress
that daily grows. For as a Christian I have also a duty to my
own people.”
(Adolf Hitler, in a speech on 12 April 1922 (Norman H. Baynes,
ed. The Speeches of Adolf Hitler, April 1922-August 1939, Vol.
1 of 2, pp. 19-20, Oxford University Press, 1942, geciteerd op
de website
http://nobeliefs.com/hitler.htm)
2b) Een helder en beknopt overzicht van joods-christelijke
relaties geeft ook Judith Frishman in: ‘Joods-christelijke
relaties na de Sjoa. Tussen wantrouwen, vertrouwen en hoop’
in: Het christendom en de wereldreligies, red. Judith Frishman
en Staf Hellemans, Van Gruting, 2008
3) Een markant moment van figuurlijke en letterlijke
‘verlichting’ lijkt de verheerlijking op de berg (Lucas
9:28-36, Matth. 17:1-13), waar Jezus een glanzende uitstraling
krijgt en spreekt met Israëls grote profeten Mozes en Elia,
in wier rij hij zich blijkbaar geroepen voelde een plaats te hebben.
Of het gebeuren werkelijk zo is geweest of dat het de verteller,
die er waarschijnlijk heilig in geloofde, om te doen was de profetische
status van Jezus op gelijk niveau als zijn voorgangers te vestigen
en het ‘fiat’ van hen te verzekeren, het is een uitzonderlijk
verhaal. Jezus’ finest hour? De scène lijkt met zijn
licht en straling in het levensdrama een glanzende tegenhanger
te zijn van de donkerte van het lijden. Hier op de berg worden
lijf, leven, ziel en geest als het ware een lichte en glanzende
eenheid, daar op de berg Golgotha worden lichaam, ziel en geest
gebroken, al is er toch wel een laatste eenwording in het sterfmoment.
3a) Dominus Jesus is opgesteld door de Congregatie
onder voorzitterschap van kardinaal Ratzinger, de latere paus,
die in 2007 een boek over Jezus heeft gepubliceerd. De verklaring
is in Ned. vertaling te lezen op http://www.katholieknieuwsblad.nl/vertaal/dominus.htm.
Onverkort houdt de verklaring vast aan de eigen exclusiviteit
van het waarheidsbezit, met name waar het gaat om Jezus als God,
verlosser, heiland. Een enkel citaat: “Het theologale geloof,
het aannemen van de door de ene en drievuldige God geopenbaarde
waarheid, wordt daarom vaak gelijkgesteld met de innerlijke overtuiging
in de andere religies, dus met een religieuze ervaring die nog
op zoek is naar de absolute waarheid en waaraan de instemming
met de zich openbarende God ontbreekt. Daarin schuilt één
van de oorzaken voor de neiging de verschillen tussen het christendom
en de andere godsdiensten af te vlakken, en soms zelfs op te heffen.”.
“Het is waar dat de niet-christenen de goddelijke genade
kunnen ontvangen, maar evenzeer is zeker dat zij zich objectief
in een staat van ernstig tekort bevinden in vergelijking met hen
die in de Kerk de volheid van de heilsmiddelen bezitten”.
Ook de zendingsplicht van de RK Kerk wordt niet onder stoelen
en banken geschoven. Dit maakt wel huiverig over de intenties
van de katholieke gesprekspartner in de interreligieuze dialoog.
Die wordt helemaal afgewezen door de groep rond de schismatieke
bisschop Lefebvre, net gerehabiliteerd door de paus, inclusief
holocaust-ontkenner Williamson; deze wijst – ik citeer hier
dr. Marcel Poorthuis - niet alleen de liturgische vernieuwingen
van Vatcianum II af. Zij gruwelen ook van de decreten Dignitatis
Humanae (over de godsdienstvrijheid) en Nostra Aetate (over de
interreligieuze dialoog). Het gaat hierbij zowel om afwijzing
van de dialoog met het Jodendom als met de Islam, terwijl beide
relaties in de concilieverklaringen met waardering worden genoemd.
4) Interessant is de ‘psychologie van de
verzoening’. Dat laat ik hier verder rusten omdat mijn verhaal
nu vooral meer theologisch probeert te zijn. Ik vermeld: Sigmund
Freud heeft in zijn boek over Mozes (Der Mann Moses und die monotheistische
Religion) de theorie, dat in de oerhorde ooit de broeders de oervader
hebben gedood. Daarna brak zowel schuldgevoel door als het verlangen
toch weer een vader te hebben, hetgeen leidde tot de projectie
van een god in de hemel. Om deze vader-god toch te verzoenen voor
de ooit gepleegde moord op hem wierp één van de
oorspronkelijke daders-broeders zich op als offer om de oude schuld
te delgen. Deze oermythe komt terug in de lotgevallen van het
joodse volk in zijn uittocht en verdere geschiedenis (waarin volgens
Freud er twee Mozessen geweest zijn, waarvan de eerste ook is
vermoord, hetgeen weer vergeten en verdrongen zou zijn!), maar
ook in het verhaal van Jezus. In zekere zin beschouwt Freud het
Christendom als een ‘patiënt met beter ziekte-inzicht’
dan het jodendom, omdat het christendom de moord op de vader,
zij het bedekt, erkent en de joden dit nog steeds verdringen.
Een ingewikkeld (ook wel achterhaald) verhaal, maar nog steeds
prikkelend. Ook de theorie van René Girard is belangwekkend.
Hij gaat uit van het offer van Christus als ‘zondebok’,
het offer, waarin alle chaotische agressie onder de mensen - die
weer voortkomt uit de begeerte naar wat de naaste heeft - gefocust
wordt op één punt en daardoor gereguleerd en hanteerbaar.
5) David Flusser nuanceert dit onderscheid tussen
emoena als typisch voor jodendom en pistis voor christendom, inzoverre
dat hij meent dat in jodendom elementen van pistis en in christendom
elementen van emoena wel degelijk zijn waar te nemen. Zie het
betreffende hoofdstuk in ‘Tussen oorsprong en schisma’,
Folkertsma, Hilversum, 1984.
6) de verklaring Dabru Emet is in het Nederlands
te lezen op de website met adres:http://www.kerkenisrael.nl/diversen/dabruemet.htm Ik citeer de website ‘Misjchol’: In september 2000 verscheen in de New
York Times en in de Baltimore Sun een joodse verklaring over christenen
en christendom, onder de naam Dabru Emet ('Spreek de waarheid',
naar Zacharia 8: 16). De verklaring is opgesteld door vier joodse
geleerden uit de Verenigde Staten, aangesloten bij het Institute
for Christian and Jewish studies en ondertekend door meer dan
150 rabbijnen en joodse geleerden uit de Verenigde Staten, Canada,
Europa en Israël. Aanleiding voor de verklaring vormen de
verschuivingen in het christelijk denken over joden en jodendom
sinds de Sjoa. De initiatiefnemers zijn van mening dat deze christelijke
ontwikkelingen een brede joodse aandacht verdienen. 'We believe
it is time for Jews to reflect on what Judaism may now say about
Christianity.' Dabru Emet is een eerste aanzet tot een dergelijke
reflectie. In acht stellingen, waarin het onder meer gaat over
God, de bijbel, de geboden, de staat Israël en het nazisme,
geven de auteurs hun visie op de verhouding van het jodendom tot
het christendom. René Süss vindt van deze verklaring,
dat confrontatie behoedzaam uit de weg wordt gegaan en het geen
zoektocht naar de waarheid betreft (Volzin, 4 mei 2007)
7) Op de website van de Amerikaanse TV-journalist
Bill Moyers kunt u het allemaal beluisteren en bekijken; hij is
in gesprek met Rabbi Michael Lerner en de theoloog Timothy Weber,
die uitlegt : Dispensationalism is a particular way of reading
Bible prophecy which divides the Bible into two stories. There's
a story about God's earthly people, Israel. And then a story about
God's heavenly people, the Church. And the basic premise of dispensationalism
is that all Bible prophecies concerning earthly events applies
to the Jews. And all of those events will be fulfilled literally
in the End Times. So, Israel must be returned to the land. They
must stay in the land. Without Israel in the land, there can be
none of the other events prophesied in the Bible. There can be
no rise of Anti-Christ. There can be no rebuilding of the Temple.
There can be no Battle of Armageddon. And there can be no second
coming of Jesus Christ. So everything is riding on the Jews, getting
them there and keeping them there in the Holy Land. Ga naar: http://www.pbs.org/moyers/journal/10052007/profile2.html
7a) bron: Rivka Horowitz, ‘Hartman, van
Buren and Rosenzweig on Jewish Christian Dialogue’ in ‘Judaism
and Modernity. the religious philosophy of David Hartman’,
ed. Jonathan W. Malino, Ashgate, 2004.
8) In de discussie na mijn lezing in nov. 2007
kwamen de Noachitische wetten, die voor iedereen, ook de niet-joden,
gelden, ter sprake. Dit zijn ze:
De Noachitische Geboden, Noachidische Geboden of de Zeven Wetten
van Noachzijn een rabbinale constructie op grond van de Hebreeuwse
Bijbel (Genesis 2:16 en 9:4 en verder), die speciaal bestemd is
voor niet-Joden die willen leven zoals God het bedoeld zou hebben.
Men noemt dit ook wel Briet Noach, het Verbond van Noach.
De Noachitische Geboden zijn als volgt verwoord:
Gebod om rechtvaardigheid te betrachten, rechtbanken in te stellen
en in stand te houden om de volgende verboden te kunnen handhaven.
Verbod om de Schepper te vervloeken of Zijn Naam te gebruiken
of om (iets van) het geschapene te vervloeken.
Verbod op afgoderij (schepselen dienen of aanbidden).
Verbod om te doden.
Verbod op onzedelijkheid zoals incest.
Verbod om te stelen of iemand te ontvoeren.
Verbod op het eten van het vlees van een nog levend dier.
Degenen die deze geboden bewust willen naleven worden Noachieten
genoemd.
geraadpleegde
literatuur
George Cassuto, Eindelijk opgedoken, eigen beheer, Bunnik 1995,
epiloog, Bunnik 1996
Peter Tomson, Als dit uit de Hemel is …, Jezus en de schrijvers
van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom, Folkertsma,
Hilversum, 2002
Harry Kuitert, Jezus, nalatenschap van het christendom, Ten Have,
Baarn, 1998
David Flusser, Tussen oorsprong en schisma, Folkertsma, Hilversum,
1984.
David Flusser, Jezus, een joodse visie, Folkertsma, Hilversum,
2001
David Flusser, Het christendom/een joodse religie, Ten Have, Baarn,
1991 Martin Buber, Twee wijzen van geloven, Servire
Marcel Poorthuis, Rosenzweig over het christendom, in: Tweespalt
en verbondenheid, joodse reacties op christelijke theologie, bundel
onder redactie van dr. M. van Loopik, Meinema, 1998,
Jacob Neusner, A Rabbi talks with Jesus, McGill-Queen’s
University Press, Montreal, 2000
Irving Greenberg, For the sake of heaven and earth, the new encounter
between Judaism and Christianity, The Jewish Publication Society,
Philadelphia, 5764/2004
Rivka Horowitz, ‘Hartman, van Buren and Rosenzweig on Jewish
Christian Dialogue’ in ‘Judaism and Modernity. the
religious philosophy of David Hartman’, ed. Jonathan W.
Malino, Ashgate, 2004.
|