,


JOODSE ROUWRITUELEN   
lezing voor interreligieuze bijeenkomst in
Dieren, 12-10-2010

joodse visie op rouw

De dood van een naaste verwant is altijd een diep ingrijpende gebeurtenis in het leven. Hoe ga je daarmee om, hoe kom je dat te boven. Rouwrituelen geven een raamwerk, waarbinnen de getroffen familieleden en hun omgeving de verbijsterende schok en het verlies kunnen verwerken en op den duur aanvaarden. Vele vormen zijn en worden nog steeds gegeven door de diverse religieuze tradities.

In onze seculiere maatschappij heeft het individu grote vrijheid gekregen om binnen de marges van de wet zijn eigen rituelen te creëren, die soms sympathieke, maar ook soms overdreven luxueuze, extravagante of absurde vormen aannemen. Op een recente uitvaartbeurs zag je “drie hallen vol doldwaze urnen, glinsterende grafstenen en kekke kisten met daarnaast handige jongens in iets te vlotte pakken (...) voor wie de dood vooral handel was”. “Het draaiboek voor mijn begrafenis ligt al eeuwen voor mij klaar”, zegt de katholieke journalist aan wie ik voorgaande zinnen ontleen*. En als jood zeg ik het hem na.
Ook het jodendom heeft een al eeuwenoud draaiboek klaar liggen. Een kenmerk van dat draaiboek is soberheid en vermijding van onderscheid tussen rijk en arm; in de dood is iedereen gelijk.

De joodse traditie heeft een omschreven pad van regels en rituelen gegeven, waarlangs een proces van verwerking en aanvaarding kan plaatsvinden. Dat pad heeft als begin absoluut respect voor het dode lichaam (Jekara DeShivcha), maar verlegt het zwaartepunt dan naar grote zorg – met als uitgangspunt, dat het leven centraal staat - voor de geleidelijke inschakeling van de nabestaanden in het leven (Jekara DeChajé). De steun van de gemeenschap rond die nabestaanden speelt daarbij een onmisbare rol.

fasen

Er zijn een aantal fases van rouw in het jodendom te onderscheiden:
De eerste fase is de tijd van het overlijden tot de begrafenis, aninoet genoemd, de rouwende heet een oneen.
De tijd na de begrafenis – aweloet genoemd – omvat de week van rouw, gevolgd door een minder intensieve rouwperiode van ongeveer drie weken, Samen worden die de Sjlosjiem (=dertig) genoemd.
De resterende tijd van lichte rouw duurt tot een jaar na het overlijden, het treurjaar.
De tijd daarna is iedere manifestatie van rouw voorbij, maar er zijn een aantal momenten, waar op de dode officieel herdacht wordt.

de eerste fase, van overlijden tot begrafenis, “Aninoet”

overlijden - Als het overlijden nadert en het sterven binnen een paar dagen verwacht wordt mag men in principe dit proces niet verstoren. Het gebruik wil, dat men ook niet huilt in aanwezigheid van de stervende ( gosees ). Strikt genomen mag men zijn of haar kussen zelfs niet meer opschudden, omdat men wellicht de dood dan kan bespoedigen. Als het kan zegt de stervende nog een zondenbelijdenis (widoej) en - zo nodig met hulp - de belangrijkste zin uit het centrale joodse gebed: ‘Hoor Israel, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één' “ Sjema Jisreel, Adonai Elohenoe, Adonai echad' ”. Na de intrede van de dood worden nog andere gebeden gezegd.
Een gangbare lering in het jodendom neemt aan, dat de ziel nu het lichaam heeft verlaten. Wat overblijft, is een stoffelijk omhulsel, dat de persoon niet meer is. Wel moet het met alle respect worden behandeld en klaargemaakt voor de begrafenis. Na de begrafenis legt het rouwproces de nadruk op geleidelijke integratie van de rouwenden in het gewone leven.
Vanaf het overlijden wordt een nabestaande een ‘Oneen' ; dat geldt voor zeven soorten verwanten genoemd in de Tora: vader, moeder, broer, zuster, zoon, dochter of echtgenoot/echtgenote (Lev.21:2-3). Ze zijn van een veelheid aan gangbare dagelijkse rituele voorschriften vrijgesteld.

Na overlijden mag niemand de overledene nog zien - Na de laatste adem bedekt men het gezicht van de dode. Na overlijden mag niemand de overledene nog zien.

Waarom is dat? Zolang de zieke nog leven vertoont is hij in de joodse traditie een volledig persoon en moet hij als zodanig behandeld worden. Als de laatste adem is uitgeblazen heeft het oog zijn glans verloren; de ziel is aan het lichaam ontvloden. Het vertoont niet meer de uitstraling van geschapenheid naar het beeld van God. De persoon is er niet meer. Het lichaam is als het ware een object geworden, een object dat wel met alle respect behandeld dient te worden. De doek over het gezicht benadrukt, dat hier het zware afscheid van het lichaam van de overledene begint.. De overledenen wordt ook niet mooi aangekleed, laat staan opgebaard, zoals gebruikelijk in de westerse samenleving. Juist het kijken naar een mooi aangeklede dode kan leiden tot onnatuurlijke hechting aan de materiële kant van de overledene en tot ontkenning van de dood. Het wordt namelijk in dat geval nog moeilijker de geliefde los te laten en de dood te accepteren. De dode leeft voortaan voort in het innerlijk van de verwanten
Het overlijden van de persoon wordt bericht met de uitspraak ‘ Baruch Dayan ha-emet ', gezegend de Rechter van de waarheid.

rituele wassing ‘tahara' -

Het lichaam wordt in doeken gewikkeld en zo snel mogelijk gebracht naar de ruimte waarin de rituele wassing gaat plaatsvinden. De voorschriften schrijven een zo snel mogelijke begrafenis voor, een traditie die deels zal samenhangen met het warme klimaat van het Middenoosten en deels met het proces van loslating.
Die rituele wassing, tahara geheten, gebeurt door de leden van de begrafenistcommissie van de gemeente, de zogenaamde Chevre Kadisja . De wassing is een respectvol gebeuren, waarin de leden van de commissie het lichaam wassen, terwijl het onder lakens onzichtbaar blijft. Het is als het ware een handeling van heiliging die de dode zelf niet meer kan doen en dit daarom overlaat aan zijn gemeentegenoten. .
Na de wassing wordt het lichaam in een simpel linnen gewaad gekleed ( tachrichin ). D aarbij wordt ook het gezicht geheel bedekt met een soort muts. Een van de familieleden mag de sok aantrekken, die dicht wordt gemaakt met een lint dat geknoopt wordt in de vorm van een de hebreeuwse letter shin ( shadai = de eeuwige). Dan wordt het lichaam in een eenvoudige kist gelegd. Zoals een kind weerloos ter wereld komt, vervolgens gewassen en aangekleed wordt, zo verlaat een mens (na gewassen en aangekleed te zijn) weerloos de wereld, terug naar zijn Schepper.* De eenvoud van doodskleding en kist geldt voor iedereen, arm of rijk; in de dood is iedereen gelijk.
Er wordt wat aarde uit Israel, Eretz Jisrael, in de kist gestrooid of in een zakje onder het hoofd gelegd. Mannen worden met hun gebedskleed ( talliet ) begraven. Van het gebedskleed wordt een gebedskwast ( tzitzit ) afgesneden als teken van de overgang van leven naar dood, de talliet is nu niet koosjer meer.

niet troosten - In de tijd tot de begrafenis pleegt men niet te troosten. 'Troost uw vriend niet, zo lang zijn dode voor hem ligt' is een voorschrift uit de joodse traditie *.Onmiddelijk na het overlijden is de familie in de regel in shock. De ontreddering is enorm, het verdriet te groot. Voor troost is geen plaats. Dat werd door de vrienden van Job goed begrepen: ‘Zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed' (Job 2:13 ).

Zodra de begrafenis voorbij is, is het moment van troosten aangebroken.

De begrafenis (Lewaje)

uitvaart - Met de begrafenis breekt de rouwweek aan, zeven dagen lang is dit de meest intensieve rouwperiode..
Maar eerst komt de uitvaart vanaf de plek waar de overledene is naar de begraafplaats, een en ander begeleid door psalmen (91) en gebeden ( El malé rachamim , gebed voor zielerust).
De rouwende nabestaanden hebben een rituele scheur aangebracht in hun kleding.*

dienst en toespraak - In de aula vindt een korte dienst plaats. Een oud gebed wordt daarbij uitgesproken, waarin ondanks alles de rechtvaardigheid van de Eeuwige wordt erkend en waarin om houvast en compassie wordt gebeden, Tsidoek Hadin . Daarna wordt een herdenkingstoespraak ( hespeed ) gehouden.
Hierin worden de goede kwaliteiten van de overledene genoemd. Die mag men daarin wat aandikken, echter niet overdrijven, maar ook mag men geen onwaarheid spreken.

begraven - Daarna wordt de kist door zes volwassenen naar het graf gebracht. Hij wordt door de dragers al of niet met assistentie van de familieleden in het graf gelaten; dan scheppen eerst de nabestaanden en daarna alle aanwezigen zand op het graf om het toe te dekken. De schep wordt na iedere beurt weer in het zand gestoken, zodat iedereen kan zeggen honderd percent aan dit gebod (mitswa ) te hebben voldaan.

Kaddisj - Tenslotte wordt door de familieleden het Kaddisj gebed gezegd. Het Kaddisj gebed is een van de oudste gebeden in de Hebreeuwse liturgie, een gebed in het Aramees, de taal die men in het begin van de jaartelling in Palestina sprak. Het is geen gebed met rouwteksten, maar een lofprijzing van God, een gebed van vertrouwen. Het wordt in de reguliere eredienst meermalen gezongen en gesproken. Het zeggen van het Kaddish in de sfeer van rouw en herdenking ( Kaddish jatom ) geeft een contrapunt tegenover het diep verdriet en plaatst het smartelijk gebeuren in een context van eeuwigheid.

Kohen - Sommige families weten zich afgestamd van de oorspronkelijke priesters – hebreeuws kohaniem - van de tempel te Jeruzalem. Een kohen mocht niet in aanraking komen met iets onreins, wilde hij dienst doen in de tempel. Tot het onreine (opgevat in de joodse uitleg van onrein) behoorde ook het lichaam van een dode. Vandaar dat hij op een begraafplaats een voorgeschreven afstand moet houden tot een dode (behalve tot dode naaste verwanten). Daartoe zijn op begraafplaatsen, althans de orthodoxe, speciale ruimten in de aula en speciale rondgangen om de begraafplaats gemaakt, zodat de kohaniem van een afstand het gebeuren kunnen volgen.. Het liberale jodendom heeft met deze voorschriften gebroken, omdat het niet verwacht dat de priesters of hun afstammelingen ooit weer in een tempel in Jeruzalem dienst zullen gaan doen.

de rouwweek, Sjiwa (Sjiwwe)

Na de begrafenis breekt de rouwweek aan, zeven dagen lang is dit de meest intensieve rouwperiode, Sjiwa (betekent zeven) genoemd (Jiddisj sjiwwe ). Vandaar de term ‘sjiwwe zitten' voor deze week Na de begrafenis gaat men naar het rouwhuis. Aldaar zijn de spiegels bedekt, een traditie van onbekende herkomst. Bij aankomst wordt een licht (kaars of speciale lamp) aangestoken, ner nesjama genoemd, ‘licht van de ziel', een licht, dat de hele week blijft branden. Er wordt een eenvoudige maaltijd gebruikt, vaak brood en ei. Men zit op lage stoelen. De rouwenden dragen steeds dezelfde kleding met de rituele scheur. De mannen scheren zich niet, de vrouwen maken zich niet op. Soms draagt men geen schoenen of geen lederen schoenen. Gedurende de rouwweek werkt men niet. Er wordt geen muziek gespeeld. De rouwenden hoeven niet beleefd of gastvrij te doen. De bezoekers zorgen voor het eten

Nu is het moment om te troosten, nichoem aweliem .. Het is zelfs een mitswe (voorgeschreven goede daad) aan de gemeenteleden om nabestaanden te bezoeken en te troosten . Vele bezoekers komen langs.
Aanwezigheid en aandacht is het belangrijkste. Terughoudende fijngevoeligheid is geboden. Een richtlijn uit de traditie is, dat de rouwende het eerst spreekt., bijvoorbeeld door te zeggen:'Baruch dayan ha-emet, gezegend is de rechter der waarheid'. Uitspraken als ‘het had erger gekund', ‘zo is het leven', ‘het is niet anders', ‘dat herken ik, ik had laatst ook zoiets', of ‘mijn advies is veel te wandelen', zijn niet op hun plaats. Het gaat er niet om aandacht van de rouwende voor de overledene af te leiden, maar om mee te voelen met zijn of haar verlies. Wel is het passend om over de goede daden en eigenschappen van de dode te spreken*. Anekdotes, goede herinneringen kunnen de revue passeren, ook uit de mond van de rouwende familieleden. Samen met de bezoekers wordt iedere dag in het rouwhuis een korte dienst worden gehouden en het kaddisj gebed gezegd.
Bij het weggaan zeggen de bezoekers: ‘ Hamakom jenachem etchem b'toch she'ar aveilei tzion v'jerushalajim -- "Mag de Altijdzijnde je troosten samen met alle rouwenden van Tsion en Jeruzalem'en de rouwenden antwoorden: ‘ amén '; een verdere groet of uitgeleiding is niet nodig...

De rouwplechtigheden worden uitgesteld tijdens de Sjabbat. De Sjabbat wordt gewoon gevierd. Op de morgen van de zevende dag eindigt de Sjiwa.
Er zijn vele speciale regels rond en uitzonderingen op de rouwregels voor bijv. de religieuze feestdagen, die we hier niet verder zullen behandelen; zie literatuur hieronder vermeld.

periode van dertig dagen, slosjiem ( niwoel )

Na de begrafenis breekt de periode aan van dertig dagen, sjlosjiem genoemd; sjlosjiem betekent dertig in het Hebreeuws. Die dertig dagen omvatten de rouwweek, waar we het net over hadden. * Na die rouwweek gaat men weer aan het werk. De synagoge wordt weer bezocht. In die periode gaat men nog niet naar vrolijke aangelegenheden toe, zoals feesten. De mannen kunnen ervoor kiezen om hun baard te laten staan, de vrouwen om zich niet op te maken.
Rouwt men om een vader of een moeder, dan neemt men deze gebruiken voor het volle treurjaar in acht. .

gedenkmomenten, de jaartijd

De ‘verjaardag' van de overlijdensdatum van de overledene op de Hebreeuwse kalender is ieder jaar een gedenkdag, Jaartijd geheten. Men steekt dan op de vooravond van die datum een speciale gedenkkaars aan, die een etmaal lang blijft branden. Bij het aansteken zegt men een toepasselijke tekst en in ieder geval ‘ zecher tsadiek livracha' , de nagedachtenis van een rechtvaardige strekke tot zegen. Is de hele familie bij elkaar, dan kan Kaddisj worden gezegd.

In de vrijdagavond- of zaterdagochtenddiensten in de synagoge wordt een jaar lang bij het gedenkgebed voor de doden, het zg. Jizkor, de joodse naam van de overledene genoemd. Na dat jaar alleen in de dienst , die omstreeks de Jaartijd datum plaatsvindt, Na het noemen van de namen volgt dan het zeggen door de gemeente van het Kaddisj jatom (speciale rouw-kaddisj)
Op Grote Verzoendag worden alle namen van overledenen genoemd in de speciale gedenkdienst.

de grafsteen (matsewa) en bezoek

Op enige tijd na de rouwperiode van dertig dagen wordt de grafsteen geplaatst, in het Hebreeuws de matsewa , Jiddisj matseiwe genoemd. In Nederland is dat meestal na een jaar, aan het slot van het rouwjaar..

De gewoonte is de grafsteen recht op te stellen. Erop staan de volledige Hebreeuwse naam van de overledene en de Hebreeuwse naam van zijn of haar moeder, verder de burgerlijke naam, de overlijdensdatum volgens de Nederlandse en de joodse kalender en 5 Hebreeuwse letters, die de afkorting vormen van: ‘moge zijn/haar ziel gebundeld worden in de bundel van het leven', tehé nisjmato/a tseroera bitsror ha-chajiem

De plaatsing wordt meestal als een onthulling met enige plechtigheid en teksten gedaan.

Momenten, dat men het graf bezoekt is natuurlijk een zaak van ieders vrije keuze. Gebruikelijke momenten zijn in de dagen vóór Grote Verzoendag, op de Jaartijd of andere belangrijke familiemomenten. Men kan bij het graf toepasselijke (psalm)teksten zeggen of het Kaddisj.. Na het bezoek legt men een steentje op het graf als teken dat het graf wordt bezocht of als symbool van dat de goede daden van de overledene voortgang vinden.

Bij het verlaten van de begraafplaats wast men altijd de handen.

________________

noten

* Stijn Fens, Mijn draaiboek ligt al eeuwen klaar, Trouw, 10 nov. 2012

* Pirké Avot 4: 18: Rabbi Shimon ben Elazar taught “Do not placate your fellow in the moment of his anger; do not comfort him while his dead lies before him; do not question him [about the details] of his vow at the moment he makes it; and do not seek to see him at the time of his degradation".

* De rituele inscheuring van de kleren wordt ook de Keria genoemd. Hierbij wordt de kledij van de naaste 7 familieleden van de overledene gescheurd. Als ouders overleden zijn, wordt een scheur aangebracht aan de linkerkant ter hoogte van het hart, bij de echtgenoot of echtgenote, de kinderen, broers en zussen wordt een scheur aan de rechterkant aangebracht. Bij vrouwen wordt de scheur bij voorkeur in een afzonderlijke ruimte aangebracht en soms wordt deze dichtgenaaid voordat de vrouwen zich terug onder de aanwezigen begeven.
Vgl Samuel 1: 11 Hierop greep David zijn kleren en scheurde ze, en ook al zijn mannen deden dat. Genesis 37: 34 Jakob scheurde zijn kleren, deed een rouwkleed om en rouwde over zijn zoon, dagenlang.
* Zie Deut. 34:8 De Israëlieten, die in de vlakte van Moab bijeen waren, treurden om Mozes' dood tot de dertig dagen van rouw voorbij waren
* Naakt is iemand uit de moederschoot gekomen, even naakt keert hij terug (Prediker 5:14)

geraadpleegd:

Be-artsot Hachajiem, beknopte handleiding met toelichting bij ziekten en overlijden, uitgave van Gan Hasjalom, de begraafplaats van het Ned. Verbond voor Progressief Jodendom, 1999.
E. van Voolen, Joods Leven thuis en in de synagoge, Parthenon, 2011

http://www.jewish-funeral-guide.com/tradition/index.htm

http://www.troostvoortranen.nl/?InfoTypeSysName=contentitem&PkValue=887

Sasja Martel, samenvatting: http://www.innerned.org/stervenenjodendom1.html
http://joodsactueel.be/2011/01/11/sterven-en-rouwen-in-het-jodendom/