Mozes
de godsdienststichter
Nadat Freud nogmaals heeft gewezen op de mogelijke bezwaren van zijn theorie
gaat hij toch over tot een volgende opzienbarende stelling: als Mozes
een Egyptenaar was, dan was de godsdienst die hij de uittrekkende Israëlieten
meegaf waarschijnlijk ook een Egyptische.
Dit kan echter niet geweest zijn het gangbare Egyptische polytheïsme met
zijn vele vormen van magie, talloze godenafbeeldingen en doodscultussen
t.b.v. een onsterfelijk leven. Wel komt in aanmerking de religie van Ichnaton
(Amenhotep IV), die in de veertiende eeuw voor de gangbare jaartelling
zijn streng monotheïstisch verering van de zonnegod Aton invoerde. Deze
overeenkomst in monotheïstisch opstelling op zich zeer frappant wordt
enigszins aangevuld maar onvoldoende door de betwijfelbare overeenkomst
in de namen Aton en Adonai.
Freud komt daarnaast met nog deze redenering rond de besnijdenis: de egyptenaren
kenden blijkens onderzoek van mummies en tekeningen op grafmuren reeds
lang de besnijdenis, in tegenstelling tot de toenmalige semieten. Dat
naderhand de Joden dit gebruik overnamen mag worden toegeschreven aan
Mozes. Als hij een mede-jood was, zou dit de oplegging van dit gebruik
een onwaarschijnlijke daad zijn geweest, maar als hij een Egyptenaar was
geweest was dit een heel wel denkbare zaak, volgens Freud, dus: de besnijdenis
als volksgebruik door Mozes opgelegd tezamen met de aan Ichnaton ontleende
Egyptische religie.
Maar de vraag brandt dan: waarom zou prins Mose zich het lot van de Joden
hebben aangetrokken? Freud, toch al sterk in het subtiel aaneenweven van
hypotheses tot een fragiel bouwwerk, dat in zijn vernuft overigens onze
bewondering wekt, komt nu tot een wel heel speculatieve redenering. Mozes
- in deze redenering, die de basis zou kunnen zijn van een boeiend filmscenario
- was een fervent aanhanger van Ichnaton en behoorde tot diens hofkliek.
Na de dood van Ichnaton en het snelle verval van diens religie en rijk,
kreeg de ambitieuze, nu van zijn machtspositie beroofde Mozes (misschien
wel als gouverneur van de provincie Gosen) het idee een nieuw rijk te
stichten en een nieuw volk te vinden, dat hij vond in de Joden.
De uittocht zou dan vreedzaam verlopen zijn en de bestemming was Kanaan,
waar verwante stammen waren, die niet naar Egypte waren geëmigreerd (mede
een reden waarom Mozes de besnijdenis invoerde als band van de uitgetrokken
Joden, een besnijdenis die zij later dan als niet van de Egyptenaren afkomstig
gebruik moesten verklaren). Freud wijst dan nog op het eerzuchtig karakter
van Mozes zoals dat blijkt uit de midrasj van b.v. zijn veldtocht in Ethiopië
(die ook is opgenomen in de film De Tien Geboden van Cecille B. DeMille)
en zijn opvliegend temperament. dat blijkt uit verschillende gebeurtenissen
in woestijntocht.
twee Mozessen, twee Goden?
De schrijver van het Mozes-essay signaleert nu de moeilijkheid dat vele
historici uit zijn tijd menen dat het Israëlitisch woestijnvolk niet in
Egypte maar in de Sinai (preciezer: niet aan de voet van een berg maar
in een oase) tot hun nieuwe Godsdienst kwamen. Hij baseert zich o.a. op
de historicus Ed. Meyer, die concludeert dat een de zwervende stammen
een nieuwe godsdienst aannamen en overnamen van de Midianieten: de dienst
aan de demonische en bloeddorstige vulkaangod Jahve. Volgens deze Meyer
was Mozes geen Egyptenaar maar een mythisch figuur in het kader van de
Jahve-cultus te Kadesj.
Inderdaad is frappant hoe er een breuk lijkt te bestaan tussen de persoonlijkheden
van de jonge Mozes en de latere herder die geroepen wordt het volk door
de woestijn te leiden. Freud staat nu voor de opgave hoe zijn stelling
dat Mozes een Egyptenaar was en de door hem ingevoerde religie een Egyptische
te rijmen valt met de priester Mozes in Midian en de Jahve-cultus die
werd overgenomen. En weer maakt hij een gewaagde, elegante en interessante
sprong: de uiteindelijke religie is een compromis tussen twee groepen
en wel de ene groep die onder leiding van Mozes uit Egypte afkomstig was
en een andere groep van verwante Semitische stammen die in deze streken
waren gebleven, waarbij de Midianitische priester een godsdienststichtende
rol had.
Deze twee groepen waren gefuseerd en vielen later weer uiteen in Kanaan
in de rijken Juda en Israel. Van de twee waren de "ex-egyptenaren" wellicht
in de minderheid, maar cultureel de sterksten. Het compromis, tot stand
gekomen lange tijd na de wellicht gewelddadige dood van Mozes, hield in
dat de besnijdenis werd overgenomen en dat de uittocht nu werd toegeschreven
aan de macht van Jahve, de vulkaangod met zijn vuur- en rookkolom; verder
werd de wetgeving van de Tora teruggeplaatst tot in de tijd na vlak na
de exodus, waarbij een hoofdrol naast de berggod alsnog werd toebedeeld
aan Mozes, die daarmee de plaats innam van en zijn naam leende aan de
oorspronkelijke godsdienststichter, de schoonzoon van de Midianitische
priester Jetro.
De uittocht en de figuur van Mozes werden uit de "onderhandelingen" gered
maar de Egyptische wortels van de religie en vooral van de besnijdenis
moesten worden weggewerkt; daartoe werd zij toegeschreven aan Jahve, die
dit gebruik, zo construeerde men, al voorschreef aan de aartsvader Abraham.
Zo beschrijft Freud nog meerdere "verdraaiingen" door latere overleveraars
en teboekstellers om tot een consistent geheel te komen, waarbij het Joodse
volk kon worden afgeschilderd als van Egyptische smetten vrij, afkomstig
uit Kanaan en verkozen door de woestijngod Jahve.
Mozes: vermoord en gerehabiliteerd
Uit toespelingen bij profeten als Hosea wordt door onderzoekers uit de
tijd van Freud afgeleid dat Mozes feitelijk werd vermoord door zijn volk.
Freud werkt dit uit door Mozes te beschrijven als een streng, autoritair
en onverbiddelijk oplegger van een veeleisende religie, daarin als egyptische
ex-priester van On gesteund door zijn assistent priesters, de Levieten.
Het volk kwam herhaaldelijk in opstand - waarvan de bijbel ook getuigt
- en Freud veronderstelt typisch Freudiaans dat dit ook een keer gelukt
moet zijn: "….de nog half wilde Semieten (namen) hun lot in eigen hand
en ruimden de tyran uit de weg".
In de tijd van het "compromis" in de oase van Kades, welke periode Freud
op basis van bronnen uit zijn tijd schat op zo'n 120 jaar later, zouden
de "hard feelings" t.o..v. Mozes zijn verzacht; een late erkenning rm
idealisering werd zijn deel, zijn positie werd in het compromis verstevigd
en zijn gewelddadig einde geloochend.
Het uiteindelijk meest bepalende effect van dit compromis bleek te zijn,
zoals Freud signaleert, een gedeeltelijk onderduiken van de uit Egypte
afkomstige Godheid ten gunste van de primitieve stamgod en het later weer
opduiken van Mozes' God: op den duur straalde achter de ruwe, bekrompen,
plaatselijke vulkaan-godheid - gewelddadig en bloeddorstig, die zijn volk
een land van melk en honing beloofde en gebood dit met de scherpte van
het zwaard te veroveren - het gelaat van een andere godheid op, de godheid
die Mozes aan een deel van het volk had meegegeven uit Egypte, een hogere,
meer vergeestelijkte God, een enig God die de hele wereld omhelst, "één,
even liefderijk als almachtig, die afkerig van alle ceremonieel en magie
de mensen als hoogste doel een leven in waarheid en gerechtigheid stelde"
(Freud, herspeld door mij).
Het is vooral die God, die het Joodse volk uniek heeft gemaakt, haar door
de beproevingen heen naar deze tijd heeft gebracht. Het is deze God, die
aanvankelijk overschaduwd door de primitieve berggod en zijn cultussen,
weer invloed kreeg, misschien eerst dank zij de toenemende invloed van
de Levieten en zeker later in de stem van de profeten, die erop hamerden:
de Godheid wees offers en ceremonien af, Hij eiste slechts een leven in
waarheid en gerechtigheid.
Hier besluit Freud zijn eerste twee essays. Hij denkt niet meer de kracht
te hebben zijn onderzoek nog een vervolg te geven, maar er zou nog een
"Tweede Boek" volgen.
naar pagina 3
naar
hfst
I: de visie van Freud
pagina 1 pagina
2 pagina 3 pagina
4
pagina
5 pagina
6 pagina
7
hfst II: de visie van Buber
pagina
8 pagina
9 pagina
10 pagina
11 pagina 12
pagina
13 pagina 14 pagina
15 pagina
16
pagina 17 pagina 18
pagina 19 pagina
20
|
>