Vele moderne en oude bijbelcommentatoren hebben hun commentaren op de Tora geschreven, vaak aan de hand van het hoofdstuk, dat die week in de synagoge wordt gelezen, de 'parasja van de week'; en iedere week worden er weer nieuwe commentaren gepubliceerd.
Bescheiden voeg ik mij - een beetje als goedwillende amateur - in het grote leger van deze commentatoren.
Steeds zal ik daarbij ernaar streven een eigen interpretatie of een persoonlijke noot toe te voegen. Dit alles vormt een goede aanleiding om de bijbel - speciaal dus de Tora - eindelijk eens goed, met respect voor de traditie, maar toch met nieuwe ogen te lezen. Als je wil, doe mee...

parsha of the week : Tradition is to deliver commentaries on the Tora chapter of the week and a host of ancient and modern scholars have done so. I humbly dare to add my own share,. This all to give myself an occasion and create a discipline to regularly close-read the Tora, with respect for tradition as well as with new eyes. If you like join me! The language, alas, is Dutch

We-zot ha-beracha   Devariem/Deuteronomium 33 en 34), gelezen op Simchat Tora

De dood van Mozes de jaarcyclus en de historische voortgang

De parasja We-zot ha-beracha 1 is de laatste parasja van de Tora. Op het komende feest van Simchat Tora wordt deze laatste parasja over de dood van Mozes gelezen en meteen daarna de eerste parasja van de Tora, Beresjiet..
De sjabbat die valt in de week van Soekot is een bijzondere sjabbat, sjabbat Chol Hamoed Soekot. Dan wordt in plaats van de te verwachten parsje van de week een paar stukken uit de parasha Ki Tisa gelezen, Exodus/Sjemot 33:12 - 34:26 met als Haftara de beroemde passage uit Jechezkel/Ezechiel over de vallei vol beenderen die weer levend lichaam worden. In sommige gemeenten wordt ook Kohelet/ Prediker gelezen 2 . 
Nu verder over de parasja.

de dood van Mosjee

In hoofdstuk 33 spreekt Mozes zegeningen uit over de stammen Israels. Elders heb ik daarover meer geschreven 3 . De beschrijving van de laatste gang van van de oude leidsman in het laatste hoofdstuk 34 weg van het volk, de berg Nevo op, raakt mij altijd weer als ik het lees. Waar hem dat in zit, ik weet het niet. Ik ben sowieso al gevoelig voor sterfscenes en dit is wel de meest klassieke. Martin Buber moet denken ‘aan een van de edele dieren, die zich van hun kudde verwijderen om alleen te kunnen sterven'. 4 Dat zit er ook in, ja.

Het is ook de combinatie van kracht - de laatste wandeling alleen, ‘niet wazig was zijn blik en niet geweken zijn frisheid' (34,7) - en de menselijke smart van het afscheid. De grootsheid van zo'n vol leven, dat een einde neemt. De eenzaamheid die hem zijn hele leven moet hebben omgeven die hier in zijn volheid en naaktheid onthuld lijkt. Het is ook de menselijkheid ondanks de heroïeke enscenering van de eenzame bergbeklimming. Mozes was geen mens zonder zonden, zoals Jezus, hij was toornig als de God van de Tora zelf, geduldig en ongeduldig, bescheiden en autoritair, een welsprekend man met een spraakgebrek, moedig met bange momenten, een profeet maar niet heilig.

Hij stierf  al pi Hashem  , wat vertaald wordt als ‘volgens het woord van de Eeuwige', ‘op bevel van de Eeuwige', ‘aan de mond van de Eeuwige' , in de Talmoed bloemrijk geinterpreteerd als ‘door de kus van de Eeuwige' 5 .
Zijn graf werd geen heilige plek of bedevaartsoord, want niemand wist en weet waar hij begraven is.

Jaarcyclus

Met de parasja We-zot ha-beracha  is de jaarlijkse lezing van de Tora rond. Maar dit is niet het einde. De cyclus gaat altijd maar door. Meteen begint er een nieuwe ronde met het lezen van de parasja Beresjiet, waarmee de Tora en het boek Beresjiet/Genesis aanvangt.  In de synagoge wordt dat gedaan op de feestdag van Simchat Tora , ‘Vreugde der Wet'. Twee personen uit de gemeente worden uitgekozen om deze twee lezingen te doen. Dat is een speciale  koved , eer. De zogenoemde  chatan Tora  (‘bruidegom van de Tora') leest het laatste stuk uit Devariem en de  kalla Tora  (‘bruid van de Tora') leest het begin van Beresjiet/Genesis. Op het feest, dat met simcha (blijdschap) wordt gevierd, haalt men de Torarollen uit de aron hakodesj (heilige ark) en danst ermee rond.

Die altijd maar doorgaande cyclus geldt ook voor de uitleg en commentaren op de vijf boeken van de Tora en haar parasjot. Het volgend Joodse jaar zullen rabbijnen, voorgangers, geleerden, leergroepen en studenten weer nieuwe interpretaties en commentaren geven, zoals dat in vorige eeuwen is gebeurd en zoals dat in volgende eeuwen ook zal mogen plaats vinden, jaar in jaar uit. In ieder epoche zal in die beschouwingen en uitleggingen weer de geest des tijds en de context van andere omstandigheden doorklinken en zullen nieuwe aspecten oplichten,

Historische voortgang

In de geschiedenis gaat het verhaal van de Israëlieten ‘longitudinaal' door: het volk staat aan de rivier Jordaan en onder Jozua (Jehosjoea) zullen zij de rivier oversteken. De oversteek over de rivier betekent het verlaten van de mythische grond van de Tora naar het gebied van de concrete geschiedenis. In het boek Jozua begint het geschiedenisboek, het relaas over de omgang van het volk met zijn bijzondere lot, met zijn Tora en met zijn vrienden en vijanden van het politieke moment. Het is een verhaal van dieptepunten en hoogtepunten, van voorspoed en ellende, van hoogtij en laagtij, van opkomst, bloei en verzinken, maar nooit van volkomen teloorgang.
Het volk dat aan de rivier staat, vóór de oversteek naar onbekend gebied en de overgang naar een ongewisse toekomst heeft een prototypische sfeer, die terug te vinden is in alle gemeenschappen die voor een belangrijke lotswisseling staan, voor kardinale beslissingen, die toekomstbepalend zijn.

‘Weest sterk en moedig'

‘Weest sterk en moedig' –  chazak ve-emats  – voegt de Eeuwige de nieuwe leider tot driemaal toe 6 .Daarmee herhaalt Hij de aanmoediging die eerder Mosjee aan zijn volk en aan zijn opvolger heeft gegeven 7 .Een aanmoediging die zich spiegelt aan gelijke woorden, die veel later koning David op zijn oude dag sprak tot zijn zoon Sjlomo (Salomo): ‘Wees sterk en moedig; vrees niet en wees niet verschrikt'. 8 . In hoeveel tijden en hoe vaak zullen deze en dergelijke woorden niet innerlijk zijn herhaald of naar anderen zijn uitgesproken?

Het is een aanmoediging, die we eigenlijk allemaal ter harte kunnen nemen, wanneer we in het leven grote stappen moeten nemen of voor de overgang staan naar een nieuwe levensfase: ‘wees sterk en moedig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want waar je ook gaat, de Eeuwige, je God, staat je bij' 9 . . Of voor hen die het godswoord liever vermijden: 'wees sterk en moedig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want waar je ook gaat, een grotere kracht dan jij draagt je en staat je bij'. Als je je ervoor openstelt, zou ik eraan willen toevoegen.


noten

1. Vele andere aspecten van deze parasja heb ik belicht in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 en op mijn website  www.robcassuto.com

2. Vreemd is het dan eigenlijk, dat juist het boek Prediker/Kohelet wordt gelezen, waarin de schrijver – naar men zegt de oude Sjlomo Hamelech (koning Salomo) – zijn vaak zwaarmoedigevisie op het leven geeft. Al naar gelang de eigen geaardheid van de lezer kan men hem een cynicus, een pessimist, een melancholicus, een depressieveling, een relativist of een realist noemen, maar een blije optimist die toch beter bij Soekot zou lijken te passen, is hij toch niet. Lees daarover  verder op mijn website  .

3. Over de zegeningen: http://www.robcassuto.com/parasjot2.html#zo

4. Martin Buber, Moses, 1965; Mozes, Servire, p. 213

5. Talmoed Moëd Katan 28a

6. Jozua 1:6 en 8 en 9

7. Devariem/Deuteronomium 31:7 en 31:23.

8. 1 Divree Hajamiem/Kronieken 22:13 and 28:20

9. Jozuaa 1: 9, vrij naar NBV

Herz 2022

Parasjat We-zot haberacha  Devariem/Deuteronomium 32 en 33
De dood van Mosjee

De parasja We-zot haberacha is de laatste parasja van het boek Devariem/Deuteronomium en daarmee van de Tora. Op het komende feest van Simchat Tora wordt van de parasja hoofdstuk 34 over de dood van Mosjee gelezen en meteen daarna hoofdstuk 1 van de eerste parasja van de Tora, Beresjiet/Genesis, over de schepping van het universum, de aarde en de mens. De cyclus van Tora lezen gaat altijd circulair door. Het verhaal van het volk van Israël gaat in zekere zin lineair door: de Israëlieten staan aan de rivier de Jordaan en onder Josjoea zullen zij de rivier oversteken en de boeken, die men tezamen Nevi'iem noemt (Josjoea, Rechters, Samuel, Koningen etc.) zullen de geschiedenis verderzetten.

De parasja WeZothaberacha (‘Deze zegen') begint met de zegeningen die Mosjee over de stammen Israëls uitspreekt. De aanhef luidt: ‘De Eeuwige is van Sinaï gekomen, Als een zon kwam Hij op van de berg Seïr. Hij straalde op hen vanaf het gebergte Paran, Hij kwam met tienduizenden ?heiligen, aan Zijn rechterhand was een vurige wet voor hen.'
De Oude Wijzen vroegen zich af, waarom naast Sinai ook nog Seïr en Paran als locatie voor de Eeuwige wordt vermeld. Dat komt, opperen zij, omdat de Eeuwige de Tora eerst nog aan andere volken had aangeboden. Wat is erin geschreven, vroegen de Edomieten (wonend op en rond Seïr). 'Moordt niet', was het antwoord; laat maar zitten zeiden de Edomieten, van het zwaard zul je leven, is onze voorvader Edom gezegd (Beresjiet/Genesis 27:40). Ook de Moabieten en de Ammonieten weigerden vanwege het gebod ‘pleeg geen overspel', ze waren nakomelingen van Moav en Ben-Ammi, zonen uit de incest van hun voorvader Lot met zijn twee dochters (Ber/Gen 16:12). Tenslotte wimpelden ook de Arabieren het aanbod af. Het gebod ‘Steel niet' was hun te gortig, daar nu eenmaal hun hartstocht was te roven als nakomelingen van Ismaël (zie de karakterschets in Ber/Gen 19:36). Tot Hij een volk vond, dat de Tora wel wilde accepteren, Israël (1).

Iedere stam krijgt zijn eigen langere of kortere zegening over zich uitgesproken.
In een ander commentaar ben ik ingegaan op deze zegenspreuken (2)
Mosjee beklimt het Pisga gebergte naar de top genaamd Nevo. Alleen gaat hij, zoals we misschien allemaal dat laatste uur alleen moeten gaan. Dan mag hij een laatste blik werpen op het land, waarnaartoe hij veertig jaar lang zijn volk heeft geleid. Alle landstreken passeren zijn nog helder oog, o.a. heel J u da ‘tot aan de zee in het westen', ad hajam ha-acharon , maar verander één klinker - van jam, ‘zee', naar jom , ‘dag' en je leest ad hajom ha'acharon , ‘tot de laatste dag': Mosjee zag de geschiedenis zich afspelen tot de laatste dag, zo wil het de midrasj, aan hem werd een totaalblik gegund in het verleden en het toekomstig wel en wee van Israël (3)

Dan is het moment gekomen om de dood werkelijk onder ogen te zien. Net als alle mensen is Mosjee sterfelijk. Net als voor alle mensen is dat ook voor de grote leraar aanvankelijk een haast onverteerbare zaak. Hij wist dat het ervan moest komen, hij had al eerder van hogerhand te horen gekregen, dat hij voor het betreden van het beloofde land zou moeten sterven. Dat was moeilijk te accepteren. ‘Laat me alsjeblieft de Jordaan oversteken om het goede land te zien', smeekt de hoogbejaarde (Dev/Deut 3:25). Voor de beproefde leidsman is het vrijwel ondoenbaar het leven op te geven en daarmee zijn missie in aan anderen over te laten. De midrasj gist dat Mosjee 515 smeekgebeden om door te mogen leven heeft opgezonden (4). Mosjee is geen heilige, nergens in de Tora wordt hij heilig genoemd.
In ‘The legends of the Jews' lezen we over de vele manieren waarop de vertellers zich hebben voorgesteld hoe Mosjee in zijn smeekbeden de Eeuwige heeft getracht te vermurwen om het doodsmoment te omzeilen. (5) De mythen en legende over de laatste uren van Mosjee weerspiegelen de moeilijke fasen, die we in onze laatste dagen moeten doormaken om op het punt te komen, dat we onze ziel kunnen overgeven. ‘”Heer der wereld, als u me het land Israël niet laat betreden, laat me leven als de dieren van het veld en gras eten en water drinken, laat me leven en de wereld zien: laat me een van hen zijn.” Maar God zei: “genoeg!”. Toch ging Mosjee door: "Als u dit niet toestaat, laat me dan in deze wereld leven al een vogel die vliegt in de vier richtingen van de wereld en die elke dag voedsel van de grond zamelt en water uit de beken drinkt en ‘s-avonds terugkeert op zijn nest." Maar zelfs deze laatste bede werd niet verhoord; God zei: “Je hebt al te veel woorden gesproken”' (6).
Echter toen Mosjee smeekte om dan maar voort te mogen leven als een gewoon burger, werd dat even toegestaan en de grijze leermeester repte zich naar de tent van Josjoea, zijn leerling en opvolger, om diens lessen aan te horen. De toehoorders riepen, dat Mosjee moest spreken, maar Mosjee zei: luister naar Josjoea. Na diens les drong het volk aan, dat Mosjee Josjoea's woorden verder moest uit te leggen. Mosjee begon eraan, maar als gewoon burger lukte hij hem dat niet.'
Een betekenisvolle scene; de oude leraar moet erkennen dat hij is uitgediend, zijn leerling is leraar geworden op zijn eigen manier. Mosjee's taak is volbracht, maar het werk gaat door. ‘Daarop zei Mosjee tot God: "Tot nu toe wilde ik leven, maar nu verlang ik ernaar te sterven. Liever honderd keer dood dan een keer jaloers."'
De legende beschrijft nog een lange strijd van de stervende met de demonische engel Samaël - misschien een verbeelding van hoe de ziel zich nog hecht aan het leven - en dan geeft Mosjee toestemming aan zijn ziel om te gaan en neemt God haar met een kus op de mond in ontvangst. God zorgde persoonlijk voor een graf, waarvan de exacte plek nooit bekend werd, zodat men er geen plaats van afgodische praktijken van kon maken (7).

Noten
(1) Een vrije bewerking uit Sifree Devariem 343.
Een en ander komt terug in een Joodse mop met een antisemitisch luchtje.
‘God heeft een paar geboden bedacht en Hij gaat ermee op pad.
Eerst komt Hij bij de Fransen en zegt: 'Ik heb een mooi gebod voor jullie.' 'Wat is het voor een gebod?' vragen de Fransen. God zegt: 'Jullie mogen niet vreemdgaan, niet echtbreken.' 'Nee,' zeggen die Fransen, 'dat is niets voor ons. Zo'n gebod nemen wij niet aan.' 'Oké,' zegt God en vertrekt. 
Hij komt bij de Duitsers en zegt: 'Hoor eens jongens, ik heb een gebod voor jullie. Gij zult niet doden.' 'Nee,' roepen die Duitsers, 'dat is flauwekul. Daar luisteren wij niet naar.' Enigszins wanhopig gaat God verder. 
Dan komt Hij bij de Joden aan en zegt: 'Ik heb een gebod voor jullie.' 'O ja?' vragen de joden, 'en wat kost het? 'Niets,' zegt God, 'het kost jullie helemaal niets.' 'Prachtig,' zeggen de joden, 'doe er dan maar tien.' (meer witzen op http://www.robcassuto.com/witzen.html )
(2) Al eerder waren de stammen op een sterfmoment toegesproken: door stamvader Ja'akov (Bereshiet/Genesis 49:1-28). Het is interessant de woorden van Ja'akov en die van Mosjee naast elkaar te leggenen; zie daarvoor een eerder commentaar van mij
(3) Op dat thema heb ik verder gefantaseerd in mijn commentaar op parasja Wa-Etchanan, vergezicht vanaf de Pisga op Tsion
(4) Devariem Rabba 11:10. 515 is het getal van de Hebreeuwse letters wa-etchanan , ‘en hij smeekte'
(5) ‘The Legends of the Jews' van Louis Ginzberg 3.7 op Sefaria.org waar de vele midrasjiem en legenden die om de dood van Mosjee gesponnen mooi zijn gebloemleesd
(6) vgl rav lach , Dev/Deut 3:26.
(7) Jikvor oto , ‘Hij begroef hem' wordt door sommigen vertaald als: hij (dwz Mosjee) begroef zichzelf (aldus meldt Rasji over talmoedleraar Isjmael). Sforno wijst op de anomalie, dat Mosjee stierf op de top van de berg, maar werd begraven in een dal.


Parashat We-zot ha-beracha Dewariem/Deuteronomium 32 en 33      0kt 2015
Een profeet van nu?

De parasha

De parasha We-zot ha-beracha is de laatste parasha van de Tora. Op het komende feest van Simchat Tora wordt deze laatste parasha over de dood van Moshé gelezen en meteen daarna de eerste parasha van de Tora, Bereshiet/Genesis, over de schepping van het universum, de aarde en de mens. De cyclus van Tora lezen gaat door. In de geschiedenis van het volk van Israel gaat het verhaal in zekere zin ‘longitudinaal' door: de Israëlieten staan aan de rivier de Jordaan en onder Jehoshoea zullen zij de rivier oversteken.
De parasha begint met de zegeningen die Moshé over de stammen Israëls uitspreekt. Iedere stam krijgt zijn eigen langere of kortere zegenspreuk over zich uitgesproken.
Al eerder waren de stammen op een sterfmoment toegesproken: door stamvader Ja'akov (Bereshiet/Genesis 49:1-28). Het is interessant de woorden van Ja'akov en die van Moshé naast elkaar te leggenen; zie daarvoor een eerder commentaar van mij. De parasha besluit met een nuchtere en waardige schets van de dood van Moshé, nadat hij vanaf de berg Newo een laatste blik mocht werpen op het beloofde land.

de dood van Mosjé
 

De beschrijving van de laatste gang van Moshé (Deut. 34), weg van het volk, de berg Nevo op, raakt mij altijd weer als ik het lees. Waar hem dat in zit, ik weet het niet. Ik ben sowieso al gevoelig voor sterfscènes en dit is wel een van de meest klassieke. Buber moet denken "aan een van de edele dieren, die zich van hun kudde verwijderen om alleen te kunnen sterven". Dat zit er ook in, ja.
Het is ook de combinatie van kracht - de laatste wandeling alleen, "niet wazig was zijn blik en niet geweken zijn frisheid" (Deut. 34,7) - en de menselijke smart van het afscheid. De grootsheid van zo'n vol leven, dat een einde neemt. De eenzaamheid die hem zijn hele leven moet hebben omgeven die hier in zijn volheid en naaktheid onthuld lijkt.
Het is ook de menselijkheid ondanks de heroïeke enscenering van de eenzame bergbeklimming, Moshé was geen mens zonder zonden, zoals Jezus, hij was toornig als de God van de Tora zelf, geduldig en ongeduldig, bescheiden en autoritair, een welsprekend man met ooit een spraakgebrek, moedig met bange momenten, een profeet maar niet heilig.
Zijn graf werd geen heilige plek of bedevaartsoord, want niemand wist en weet waar hij begraven is.

Profeten

In vers 34:10 staat: “nooit meer stond er een profeet in Jisraël op als Moshé, met wie de Eeuwige omging 'van aangezicht tot aangezicht”. Moshé zelf sprak eerder tot het volk in Dew/Deut18:15: “de Eeuwige zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren”. Die profeten zijn inderdaad gekomen. Vele profeten heeft het oude Israel gekend en een aantal hebben de canon van de Tanach gehaald, waaronder als meest bekenden Jirmejahoe (Jeremia) en Jeshajahoe (Jesaja). Echter: in de eeuwen na de terugkeer van het Joodse volk uit Babylon is de profetie als het ware uitgestorven en zijn de rabbijnen in hun plaats gekomen als richtingwijzers naar de goede weg. Toch is profetie wel een element in de Joodse religie gebleven. Maimonides is uitgebreid op profetie ingegaan. Het zesde geloofspunt van zijn bekende 13 geloofspunten luidt:
Ik geloof er volledig aan dat al wat de profeten verkondigd hebben waar is. Hij ziet profetie als een eigenschap, die ieder, Jood of niet-jood, in principe kan hebben. . Om een profeet te zijn somt de beroemde middeleeuwse geleerde de volgende criteria op: men moet wijs zijn en beschikken over een heldere geest, een onberispelijk karakter en beheersing van zijn hartstochten en begeerten, men moet een rustige en opgewekte gesteldheid hebben, men moet de stoffelijke en frivole kanten van het leven mijden en zichzelf volledig wijden aan het kennen en dienen van God. Met dat alles is zo'n persoon nog geen profeet; wat zo'n wijze pas echt een profeet maakt is dat de Eeuwige hem daartoe kiest (1).
Zoals gezegd, de rabbijnen hebben de profeten overbodig verklaard. Het fenomeen van een overvloed aan valse profeten heeft dit waarschijnlijk in de hand gewerkt en ook de ervaring met allerlei messiassen heeft niet gunstig uitgepakt. Maar ze lieten de mogelijkheid van werkzaamheid door de ‘roeach ha-kodesh' – de heilige inspiratie - wel open voor rechtvaardigen, voor tsadikiem.
De belevenissen van de oude profeten lieten zien, dat het een ondankbare en eenzame taak betrof. Ze werden gedreven om het tegen koningen en regeringen opnemen en misstanden, die door machthebbers werden bevorderd en door de meerderheid werden geduld en zelfs toegejuicht, aan de kaak stellen. Maar de waarheid is al te vaak bij machthebbers niet geliefd. Profeet zijn was een levensgevaarlijk beroep. Dat een profeet is in zijn eigen land niet geëerd is ervoer ook Jezus in zijn vaderstad Nazareth (Matteus 13:54-57).

Een profeet van nu?
.
Al komen profeten volgens de rabbijnse opvattingen niet meer voor, er zijn wel mensen, die door hun boodschap en levenswandel de associatie met profeten wekken of hebben gewekt. Ook die ‘evenknieën' van de oude profeten kunnen bevestigen, dat hun boodschappen aan de natie of de wereld heftige weerstanden hebben opgeroepen of nog oproepen. Niet zelden zijn die met verbanning, gevangenis of zelfs moord beantwoord.

Velen noemen in dit verband figuren als de Dalai Lama, Martin Luther King, Nelson Mandela.
Het jongste nummer van het magazine van het Nederlands Verbond voor Progressief Jodendom, Joods Nu, is gewijd aan ‘Profeten, toen en nu' (2). Het bevat o.a. een interview met de de voorvechtster van het liberaal Jodendom in Israel, Anat Hoffman. Gevraagd naar wie voor haar een hedendaagse profeet is hoeft ze niet lang na te denken: dat is de controversiële Israëlische denker en leraar professor Jeshajahoe Leibowitz. Op het onvolprezen internet heb ik wat informatie over hem gezocht (3).
Hij is in 1994 overleden, 91 jaar oud, verguisd, gerespecteerd en bewonderd. Zijn boodschap was straight, maar voor vele Israëli niet gemakkelijk. Hoewel rechtgeaard orthodox was hij een felle voorstander van de scheiding van kerk en staat, veroordeelde hij de corrupte religieuze instituten en beschouwde hij het nationalisme rond de staat Israel als voedingsbodem voor fascistische tendensen, waarbij hij indringende bewoordingen als ‘blut und bodem' niet schuwde. Een keerpunt ten kwade noemde hij de voortdurende bezetting van de Jordaanse westoever na de Zesdaagse oorlog , een bezetting die noodzaakte tot onderdrukking van een ander volk. Leibowitz waarschuwde tegen de daaruit door hem voorziene ernstige ondergraving van Joodse morele waarden. Hij was sterk geporteerd voor een tweestaten oplossing. Hoe je ook denkt over de staat, de identiteit en de politiek van Israel, je ontkomt er niet aan dat de opvattingen van Leibowitz je verontrusten door hun mogelijke waarheidgehalte. Vlak voor zijn dood was het plan hem de Israel Prize toe te kennen, maar hij trok zich terug toen heftige protesten opriepen om zijn nominatie ongedaan te maken. Recent werd het voornemen om een straat in Jeruzalem naar hem te vernoemen ook na protesten weer ingetrokken. Wie een indruk wil krijgen van zijn betoog moet het youtube filmpje met een interview met hem eens bekijken (4).
Ik kan niet nalaten de woorden van Anat Hoffman uit ‘Joods Nu' te citeren, woorden die hem opeens zo dichtbij halen: “Hij was een zeer bijzondere man. Hij had geen rijbewijs en nam elke dag bus 9 naar de universiteit waar hij werkte. Je kon dan met hem spreken, op de bus. Hij had een lijst en je ging twee of drie haltes naast hem zitten,tot de volgende persoon kwam om met hem te praten. Iedereen nam plaats naast hem in bus 9 met hun vragen en gedachtes: soldaten, professoren, huisvrouwen, Joden, moslims, christenen, mannen en vrouwen. Iedereen mocht plaats naast hem nemen en hij was in iedereen even geïnteresseerd. Het verhaal gaat dat een huisvrouw hem op een dag aansprak, hij luisterde naar haar en gaf zijn antwoord. Men zei: zij weet niet dat hij professor Leibowitz is, maar ook hij wist niet dat hij professor Leibowitz was. ‘Hij was een ware profeet.'”


Noten
(1) Een aardig overzicht biedt de Chabad website ,
(2) Zie Joods nu nummer 5, jaargang 2, september 2015/ 5776
(3) Bv op Wikipedia en op de website Sargasso
(4) https://youtu.be/buQ1C5RJ2Vk of hieronder:

RC 1 okt 2015

Parasha We-zot ha-beracha
Dewarim/Deuteronomium 32 en 33
De ommekeer van Levi

Simchat Tora en shabbat Bereshiet

Het boek Dewariem is afgesloten en de lezing van de Tora is rond. De gemeenten hebben zeven rondes om de bima gedanst met de Torarollen in de armen. Een nieuwe jaarronde Toralezen gaat van start. Het is Simchat Tora geweest en de chataniem Tora hebben de laatste parasha We-zot ha-beracha over de dood van Moshé gelezen en ook weer de eerste parasha Bereshiet/Genesis over de schepping van het universum, de aarde en de mens. De cyclus gaat door. Maar in de geschiedenis van het volk van Israel gaat het verhaal in zekere zin ‘longitudinaal' door: het volk staat aan de rivier de Jordaan en onder Jehoshoea zullen zij de rivier oversteken; deze situatie is ook de inhoud van de haftara - stuk uit de bijbel dat naast het Tora-stuk wordt gelezen- die bij deze parasha We-zot ha-beracha hoort, Jehoshoea 1:1-9.

Die oversteek betekent het verlaten van mythische grond van de Tora en de oversteek naar de concrete geschiedenis. In het boek Jehoshoea begint het echte geschiedenisboek, de geschiedenis van de omgang van het volk met zijn bijzondere lot, met zijn Tora en zijn vrienden en vijanden van het politieke moment.

Het volk dat aan de rivier staat, vóór de oversteek naar een onbekend gebied en een ongewisse toekomst heeft ook een archetypische sfeer, die terug te vinden is in alle gemeenschappen die voor een belangrijke lotswisseling staan, voor kardinale beslissingen, die toekomstbepalend zijn. Ook individueel zijn deze momenten te herkennen: grote beslissingen die een nieuwe levensfase inluiden.

In het allereerste stuk van het boek Jehoshoea (1:9) staat, dat de Altijdzijnde Jehosjoea - en eigenlijk ons allemaal wanneer we voor grote stappen in het leven staan - gebiedt: “wees vastberaden en standvastig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want waar je ook gaat, de Eeuwige, je God, staat je bij”.

De ommekeer van Levi

De parasha We-zot ha-beracha begint met de zegeningen die Moshé over de stammen Israels uitspreekt en besluit met een nuchtere en waardige schets van de dood van Moshé, nadat hij vanaf de berg Newo een laatste blik mocht werpen op het beloofde land.

Iedere stam krijgt zijn eigen langere of kortere zegenspreuk over zich uitgesproken. Merkwaardigerwijs wordt de stam van Shim'on niet genoemd. R. Gunther Plaut (The Torah, a modern commentary) verklaart dit vanwege het feit, dat volgens bijbelwetenschappers de teksten – overigens nogal gecorrumpeerd – stammen uit de tijd van de koningen David en Shelomo, toen de stam van Shim'on al was opgegaan in die van Juda. Dat was een tijd waarin een zekere rust en welvaart heerste, wat dan in de zegeningen weerspiegeld zou zijn. In ieder geval ademen de zegeningen die Moshé uitspreekt een heel andere sfeer dan zijn eerdere sombere voorspellingen over de afvalligheid van Israel en de navenante rampen die daar het gevolg van zouden zijn.

Al eerder waren de stammen op een sterfmoment toegesproken: door stamvader Ja'akov (Bereshiet/Genesis 49:1-28), een tekst die wordt gepositioneerd in de tijd van de Rechters, toen de situatie in het land Kana'ans nog een stuk chaotischer was. Daar wordt Shim'on wel genoemd, samen met zijn broer Levi. Het is interessant de woorden van Ja'akov en die van Moshé naast elkaar te leggen. We lichten daarvan uit de woorden over Levi.
Moshé zegt: (Dew. 33:8 ev) Uw Tummim en Uw Urim zijn bij deze man, Uw gunsteling; U stelde hem op de proef in Massa,U riep hem ter verantwoording bij de wateren van Meriba. 9 Hij zei over zijn vader en moeder: Ik zie hen niet. Hij herkende zijn broers niet, en zijn zonen kende hij niet. Zij hielden namelijk Uw woord, en namen Uw verbond in acht. Z ij zullen Jakob Uw bepalingen leren en Israël Uw wet, zij zullen reukwerk voor Uw neus leggen, en een offer dat geheel verteerd wordt op Uw altaar. 11 Zegen zijn vermogen, Eeuwige, en wees het werk van zijn handen goedgezind; verbrijzel de heupen van wie tegen hem opstaan, en van hen die hem haten, zodat zij niet meer opstaan! (Die laatste zinsnede is mogelijk niet bedoeld voor Levi, maar voor een andere stam).

Maar bij Jaákov is Levi – samen in één adem genoemd met Shim' on – nog de woeste en gewelddadige man, die geen genade kent in de ogen van zijn vader, die hen nog altijd de moord op de mannen van Shechem nahoudt en zijn afstammelingen verstrooiing onder het volk van Israel voorspelt (wat de afstammelingen van zijn broer inderdaad dus is overkomen). Over tempeldiensten wordt niet gesproken.
In de tijd, dat Ja'akovs woorden werden vastgelegd, waren de afstammelingen van Levi waarschijnlijk nog niet de officiële Levieten van de tempel. In de tijd dat de zegenspreuken van Moshé werden geboekstaafd, waren die nakomelingen van Levi getransformeerd tot een corps van tempeldienaren en als zodanig worden ze door Moshé genoemd. Dat is de geschiedkundige belichting van de verschillen tussen de woorden van de stamvader en de grote profeet.

Homiletisch gezien - we laten de historische bijbelwetenschap nu los - kan je spreken van een grondige ommekeer, die heeft plaatsgevonden in de stam Levi tijdens de uittocht uit Egypte. De onbeheerste gewelddadigheid van Levi is ingedamd tot fervente loyaliteit aan hun medeleviet Moshé en aan de dienst van de Eeuwige. Immers in de woelingen rond het gouden stierkalf stonden ze aan de kant van Moshé en volvoerden de executie van de rebellen, zelfs als het familieleden, broeders, zonen, betrof (zoals beschreven in Shemot 32: 25-30). Daar doelt Moshé op, als hij in zijn zege over de stam Levi zegt:
Hij ( de Levieten dus ) zei over zijn vader en moeder: Ik zie hen niet. Hij herkende zijn broers niet, en zijn zonen kende hij niet. Zij hielden namelijk Uw woord, en namen Uw verbond in acht.
Het fanatisme, dat zelfs familieleden niet ontziet, komt mij zeer bedenkelijk voor *. Maar na die door Moshé bevolen zuivering zijn zij toch de vreedzame kern geworden van het volk. Je zou kunnen spreken van een ‘teshoewa', een ommekeer. De Levi 's zijn de kunst machtig geworden om de ongeleide energie van hun gewelddadigheid te kanaliseren in dienst van vreedzame doelen. Die kunst zou ik in deze tijden veel fanatiekelingen en extremisten toewensen.

* Zie overigens ook voor een gelijksoortige toewijding die God, i.c. Jezus stelt boven familie: Mattheus 10: 37 Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard, en wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van mij, is mij niet waard

okt. 2014

Ve-zot ha-beracha (Devariem/Deuteronomium 33 en 34), gelezen op Simchat Tora

De parasja We-zot ha-beracha is de laatste parasja van de Tora. Op het komende feest van Simchat Tora wordt deze laatste parasja over de dood van Moshé gelezen en meteen daarna de eerste parasja van de Tora .
De sjabbat die valt in de week van Soekot is een bijzondere sjabbat, sjabbat Chol Hamoed Soekot. Dan wordt in plaats van de te verwachten parsje van de week een paar stukken uit de parasha Ki Tisa gelezen, Exodus/Sjemot 33:12 - 34:26 met als Haftara de beroemde passage uit Jechezkel/Ezechiel over de vallei vol beenderen die weer levend lichaam worden. 
In vele gemeenten wordt ook Kohelet/ Prediker gelezen. 
Vreemd is het dan eigenlijk, dat juist het boek Prediker/Kohelet wordt gelezen, waarin de schrijver – naar men zegt de oude Sjlomo Hamelech (koning Salomo) – zijn vaak sombere visie op het leven geeft. Al naar gelang de eigen geaardheid van de lezer kan men hem een cynicus, een pessimist, een melancholicus, een depressieveling, een relativist of een realist noemen, maar een blije optimist die toch beter bij Soekot zou lijken te passen, is hij toch niet.
Lees daarover verder op mijn website .
Nu verder over de parasja.

de dood van Mosjee

De beschrijving van de laatste gang van Mosjee (Devariem/Deuteronomium 34), weg van het volk, de berg Nevo op, raakt mij altijd weer als ik het lees. Waar hem dat in zit, ik weet het niet. Ik ben sowieso al gevoelig voor sterfscenes en dit is wel de meest klassieke. Buber moet denken "aan een van de edele dieren, die zich van hun kudde verwijderen om alleen te kunnen sterven". Dat zit er ook in, ja.

Het is ook de combinatie van kracht - de laatste wandeling alleen, niet wazig was zijn blik en niet geweken zijn frisheid" (Devariem/Deuteronomium34,7) - en de menselijke smart van het afscheid. De grootsheid van zo'n vol leven, dat een einde neemt. De eenzaamheid die hem zijn hele leven moet hebben omgeven die hier in zijn volheid en naaktheid onthuld lijkt. Het is ook de menselijkheid ondanks de heroieke enscenering van de eenzame bergbeklimming. Mosjee was geen mens zonder zonden, zoals Jezus, hij was toornig als de God van de Tora zelf, geduldig en ongeduldig, bescheiden en autoritair, een welsprekend man met een spraakgebrek, moedig met bange momenten, een profeet maar niet heilig.

Hij stierf al pi Hashem , wat vertaald wordt als ‘volgens het woord van de Eeuwige', ‘op bevel van de Eeuwige', ‘aan de mond van de Eeuwige' etc.
Zijn graf werd geen heilige plek of bedevaartsoord, want niemand wist en weet waar hij begraven is.

Jaarcyclus en historische voortgang

Met de parasja Ve-zot ha-beracha uit het boek Devariem/Deuteronomium is de jaarlijkse lezing van de Tora rond. Maar dit is niet het einde. De cyclus gaat altijd maar door. Meteen begint er een nieuwe ronde met het lezen van de parasja Beresjiet, waarmee de Tora en het boek Beresjiet/Genesis aanvangt.  In de synagoge wordt dat gedaan op de speciale feestdag van Simchat Tora , ‘Vreugde der Wet'. Twee personen uit de gemeente worden uitgekozen om deze twee lezingen te doen. Dat is een speciale koved, eer. De zogenoemde chatan Tora (‘bruidegom van de Tora') leest het laatste stuk uit Devariem en de kalla Tora (‘bruid van de Tora') leest het begin van Beresjiet/Genesis. Op het feest, dat met simcha (blijdschap) wordt gevierd,  haalt men de Torarollen uit de aron hakodesj (heilige ark) en danst ermee rond.

Die altijd maar doorgaande cyclus geldt ook voor de uitleg en commentaren op het boek en zijn parasjot. Het volgend Joodse jaar zullen rabbijnen, voorgangers, geleerden, leergroepen en studenten weer nieuwe interpretaties en commentaren geven, zoals dat in vorige eeuwen is gebeurd en zoals dat in volgende eeuwen ook zal mogen plaats vinden, jaar in jaar uit. In ieder epoch zal in die beschouwingen en uitleggingen weer de geest des tijds en de context van andere omstandigheden doorklinken en zullen nieuwe aspecten oplichten,

In de geschiedenis gaat het verhaal van de Israëlieten ‘longitudinaal' door: het volk staat aan de rivier Jordaan en onder Jehosjoea zullen zij de rivier oversteken. De oversteek over de rivier betekent het verlaten van de mythische grond van de Tora naar het gebied van de concrete geschiedenis. In het boek Jehosjoea begint het geschiedenisboek, het relaas over de omgang van het volk met zijn bijzondere lot, met zijn Tora en met zijn vrienden en vijanden van het politieke moment. Het is een verhaal van dieptepunten en hoogtepunten, van voorspoed en ellende, van hoogtij en laagtij, van opkomst, bloei en verzinken, maar nooit van volkomen teloorgang.
Het volk dat aan de rivier staat, vóór de oversteek naar onbekend gebied en de overgang naar een ongewisse toekomst heeft een prototypische sfeer, die terug te vinden is in alle gemeenschappen die voor een belangrijke lotswisseling staan, voor kardinale beslissingen, die toekomstbepalend zijn.

‘Weest sterk en moedig' – chazak ve-emats – voegt de Eeuwige de nieuwe leider tot driemaal toe (1). Daarmee herhaalt Hij de aanmoediging die eerder Mosjee aan zijn volk en aan zijn opvolger heeft gegeven (2). Een aanmoediging die zich spiegelt aan gelijke woorden, die veel later koning David op zijn oude dag sprak tot zijn zoon Sjlomo (Salomo): ‘Wees sterk en moedig; vrees niet en wees niet verschrikt'. In hoeveel tijden en hoe vaak zullen deze en dergelijke woorden niet innerlijk zijn herhaald of naar anderen zijn uitgesproken?

Het is een aanmoediging, die we eigenlijk allemaal ter harte kunnen nemen, wanneer we in het leven grote stappen moeten nemen of voor de overgang staan naar een nieuwe levensfase:'wees sterk en moedig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want waar je ook gaat, de Eeuwige, je God, staat je bij.' (4). Of voor hen die het godswoord liever vermijden: 'wees sterk en moedig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want waar je ook gaat, een grotere kracht dan jij draagt je en staat je bij'. Als je je er voor openstelt, zou ik eraan willen toevoegen.

noten

(1) Jehosjoea 1:6 en 8 en 9
(2) Devariem/Deuteronomium 31:7 en 31:23.
(3) 1 Divree Hajamiem/Kronieken 22:13 and 28:20
(4) Jehosjoea 1: 9, vrij naar NBV


Sjabbat Chol Hamoed Soekot

Soekot en Kohelet

De sjabbat die valt in de week van Soekot is een bijzondere sjabbat, sjabbat Chol Hamoed Soekot. Dan wordt in plaats van de te verwachten parsje van de week een paar stukken uit de parasha Ki Tisa gelezen, Exodus/Shemot 33:12 - 34:26 met als Haftara de beroemde passage uit Jechezkel/Ezechiel over de vallei vol beenderen die weer levend lichaam worden
In vele gemeenten wordt ook Kohelet/ Prediker gelezen.

Soekot staat in het teken van lichtheid en vreugde. Uitdrukkelijk zegt de Tora: we-hajta ach sameach (Deut. 16:15), je zult volkomen blij zijn. Een van de andere namen van het feest is: chag simchatenoe , feest van onze blijdschap. Na de dagen van inkeer, vernieuwing en verzoening, die Rosj Hasjana en Jom Kippoer inhouden, vormt Soekot een vreugdevolle afsluiting en luidt eerst waarachtig een nieuwe jaarcyclus in.

De vreugde van Soekot is een resonantie van de agriculturele oorsprong als feest van de late oogst, van dadels, vijgen, druiven e.d. We kunnen ons indenken, hoe blij de boeren en landarbeiders waren met het goede verloop van de inzameling van de vruchten en hoe verheugd dat ook deze oogst er weer opzit en wellicht hebben ze dat gevierd in de provisorische hutten, waarin ze tijdens het oogsten op de vaak ver van huis liggende velden hebben verbleven.

Vreemd is het dan eigenlijk, dat juist het boek Prediker/Kohelet wordt gelezen, waarin de schrijver – naar men zegt de oude Shlomo Hamelech (koning Salomo) – zijn vaak sombere visie op het leven geeft. Al naar gelang de eigen geaardheid van de lezer kan men hem een cynicus, een pessimist, een melancholicus, een depressieveling, een relativist of een realist noemen, maar een blije optimist die toch beter bij Soekot zou lijken te passen, is hij toch niet.

De rabbijnen hadden moeite met het boek, dat niet echt leek te passen in de rechtzinnige overtuigingen, die de andere boeken van de Tanach propageren. Op het nippertje is het dan ook in de canon toegelaten (met als concessie, dat misschien de laatste twee verzen, die oproepen tot vrome navolging van de geboden, zijn toegevoegd (Koh. 9:13, 14)).
Gelukkig maar, want hoe diepzinnig en poetisch zijn de wijsheden van een kennelijk oude man, die de toppen en de dalen van het leven heeft meegemaakt, verwoord.
En wat de bejaarde koning over vrolijkheid en vreugde te zeggen heeft is de moeite waard om ter harte te nemen.

Goed beschouwd is het boek een worsteling van een man op zoek naar de zin van het leven en tot zijn groot verdriet tot de conclusie komt, dat het een mens niet lukt die te ontdekken. Het is alles leegte, niets dan leegte. Het besef van de dood maakt alles betrekkelijk en dat dwaasheid en onrechtvaardigheid vaak de overhand hebben is verbijsterend en maakt moedeloos. Rijkdom en bezit als doel van het leven blijkt op zich een mens geen vervulling te geven. De prediker heeft het zelf allemaal onderzocht, macht en rijkdom heeft hij vergaard, zich ondergedompeld in de vrolijkheid van wijn en hij heeft persoonlijk ook de dwaasheid beproefd, maar de conclusie was: Vrolijkheid, zei ik tegen mezelf, is niet meer dan dwaasheid. En waar leidt vreugde toe? (Koh. 2:2).

Kennelijk heeft de ervaring van zinloosheid bij Kohelet tot een zware depressie geleid.
Ik kreeg een afkeer van het leven. Elke bezigheid onder de zon ging me tegenstaan, want het is niet meer dan lucht en najagen van wind. (Koh. 2:17).

Maar als oudere mens is hij die diepgaande crisis toch te boven gekomen, want te midden van die vruchteloze zoektocht naar zin en betekenis heeft de vrolijkheid een nieuwe vorm gekregen. Dat de mens zelf geen zin in de schepping kan ontdekken, hoeft niet te verhinderen, dat hij daarom niet kan genieten.

Ik heb vastgesteld dat voor de mens niets goeds is weggelegd, behalve vrolijk te zijn en van het leven te genieten. 13  Want wanneer hij zich aan eten en drinken te goed doet en geniet van al het goede dat hij moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God . (Koh. 3 12) 

Een onomwonden oproep om het leven te genieten klinkt in Kohelet 9:7  Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn. God ziet alles wat je doet allang met welbehagen aan. 8 Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. 9 Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geniet op alle dagen van je leven, die God je heeft gegeven. Het bestaan is leeg en vluchtig en je zwoegt en zwoegt onder de zon, dus geniet op elke dag. Het is het loon dat God je heeft gegeven.
Zo zijn er meer passages aan te halen, waarin het in vreugde genieten van het leven toch de voorkeur krijgt boven het in verdriet en depressie ter neer zitten.

Er is kennelijk sprake van twee soorten de vreugde, die in de boodschappen van de oude koning meespreken.
De eerste soort zijn de korte vreugden van de wijn, de pleziertjes, waarmee je in de jacht naar een comfortabel leven, naar amusement of erkenning en eerbetoon de leegte tracht op te vullen.

Met genieting is echter niks mis, als ze gepaard gaat met twee essentiele zaken:
Dankbaarheid voor de gaven die je in het leven toevallen en die je door het lot – of als je gelovig bent door God - zijn toegedeeld, maar die ook weer kunnen worden weggenomen.
Bewustzijn van de eindigheid van het leven en het besef, dat verlies onvermijdelijk is, dat de dood altijd op de achtergrond aanwezig is, dat bitter besef, dat van harte ons tot het vergieten van vele tranen kan brengen, kan de ruimte scheppen voor een diepere vreugde om het leven; dat is de vreugde van de wijze, een blijdschap met een diepe ondergrond, een genieting, die altijd een bitterzoete smaak heeft. Er is een tijd om te huilen en er is een tijd om te lachen.

Dat is ook de betekenis van de ogenschijnlijk tegensprakige woorden in Kohelet 7: 2
Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer, want in een huis vol rouw eindigt iedereen. Dat neme ieder mens zijn leven lang ter harte. 3 Je kunt beter droevig zijn dan vrolijk, want bij een droevig gezicht maakt het hart het goed. 4 De gedachten van de wijze zijn graag in een huis vol rouw, die van de dwaas in een huis vol plezier.
Ik moet dan denken aan de gevoelens, die je kan hebben als bijwoner van een begrafenis, paradoxale gevoelens van verdriet, compassie en besef van de fundamentele waarheid van de dood, die het hart verruimen en een diepe blijdschap niet hoeven uit te sluiten.

Misschien is dat een van de zaken, die Soekot en van Kohelet samen ons vertellen: Wees blij, maar vergeet nooit dankbaar te zijn. Geniet van de resultaten van je werk, maar besef, dat het leven niet maakbaar is. Wees verheugd, maar ‘memento mori'.

(citaten NBV)

Jom Kipoer 5779: De ommekeer van Rabbi Nathan
Een verhaal voor de periode van de Hoge Feestdagen

There is a crack in everything
That's how the light gets in (Leonard Cohen in
‘Anthem' )

Het is de periode van inkeer en ommekeer tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer. A.s. vrijdag begint de zogenoemde sjabbat van ommekeer ( sjabbat sjoewa ) en in plaats van een commentaar op de parasja Wajelech (Deut. 31) – waar trouwens ook de ommekeer van de Israëlieten centraal staat – ga ik een verhaal over ommekeer vertellen.

Rond 1800 leefde Nathan Hertz, een fruitverkoper in het stadje  Nemirov  , in de streek Podolië, ergens in Oost-Europa, een stadje met veel chassidische joden, arme mensen met een spontaan en diep geloof in God en hun rebbe. 
Op een dag sprak Nathan niet meer. Hij verwaarloosde zijn handel, ging niet meer naar de markt en niet meer naar de synagoge, stond laat op, zei geen ochtendgebed meer en zat uren in een hoek. Het ging niet goed met Nathan. 
De man verzwakte steeds meer, voelde zich ernstig ziek en bleef in bed liggen.
De angst bekroop hem, dat niet lang meer zou leven. 
Zijn vrouw werd heel ongerust en riep een aantal wijze mannen uit de omgeving van Nemirov te hulp. Daar stonden ze dan bij zijn ziekbed. Nathan zweette en keek nerveus de kring om zijn bed rond. Hij beefde. Was het van de koorts of van de angst? 
Eindelijk sprak hij. 
- ‘Lieve mensen, ik weet, dat ik het niet lang meer maak. Ik ben wanhopig. Ik ben een waardeloos mens geweest. Ik heb mijn gebeden verwaarloosd, ik ben vaak op de sabbat niet naar de synagoge gegaan, ik heb de gewichten van mijn weegschaal te zwaar gemaakt en te veel voor mijn appels en peren gerekend, ik heb te veel van het geld gehouden en te weinig van mijn vrouw en kinderen, ik heb kwaadgesproken en gelogen. Ik heb mijn medemensen niet genoeg geholpen en veel te weinig goede daden gedaan. Zoveel ben ik tekortgeschoten in hoe je moet leven volgens onze grote leraar Mozes. Wat moet ik doen als ik voor de troon van de Almachtige sta?' 

Rabbi Zoesja van het naburige dorp Hanipol schudde zijn hoofd. 
- Nathan, je zal niet gevraagd worden, waarom je niet méér zoals Mozes bent geweest. 
Ik denk, dat je gevraagd zal worden: ‘Nathan Hertz, waarom ben je niet méér Nathan Hertz geweest? 
Nathan slaakte een diepe zucht. Hij was nog steeds bang, maar ook kwam een diep verdriet in hem op. Lang bleef het stil. 
- Ik heb geprobeerd te doen wat mijn vader wilde, wat mijn familie wilde, wat mijn buren wilde, wat de Rebbe wilde, wat de wet van Mozes wilde. Maar wie is Nathan nou eigenlijk, wie is Nathan echt; ik weet het nog steeds niet. Ik heb gefaald. Het is of ik een grote barst in mijn ziel heb. 

De wijze Rabbi Jakob Jozef uit het dorp Polnoje zei: 
Nathan, misschien ben jij wel als die emmer aan het juk van de waterdrager. 
- Hoezo?, vroeg de zieke 
- Twee emmers droeg de waterdrager iedere dag aan een juk naar de rivier om ze te vullen met water voor zijn gezin en zijn akker. Maar een van de emmers, de rechter emmer, had een barst. Daardoor lekte steeds de helft van het water weg op de terugweg van de rivier naar het bassin bij het huis van de waterdrager. Als de emmers 's nachts in de schuur stonden, zei de linker emmer tegen de rechter: ‘ik ben een echte emmer, die zijn waarde bewijst, mooie emmer ben jij, je laat de helft weglekken, wat voor waarde heb jij nou...'. Op den duur kon de emmer met de barst het niet meer uithouden. Hij meldde zich in een droom van de waterdrager. De emmer zei, ik ‘voel me waardeloos, een kapotte emmer ben ik, doe me toch weg en koop een nieuwe emmer.' De waterdrager antwoordde hem. ‘ Let morgen eens goed op. Aan de rechter kant van het pad, jouw kant, is het groen en bloeien de bloemen. Dat komt omdat jij iedere dag je water geeft aan de rechter kant van het pad. Daardoor konden de daar aangelande zaadjes ontkiemen en tot bloei komen. Iedere dag ben ik blij, want door de bloemen is mijn pad minder saai. Juist om jouw lek waardeer ik jou.'

Rabbi Nachman was net binnengekomen uit het naburig stadje Breslow. Hij had het verhaal over de waterdrager gehoord. Ook hij was een verhalenverteller. Hij zei: 
- Ik moet denken aan het verhaal van de koning en zijn juweel. Er was er eens een koning, die een prachtige edelsteen had. Hij keek er iedere dag naar en dat gaf hem nieuwe energie. Op een dag schrok hij vreselijk door een donderslag bij heldere hemel en de edelsteen viel uit zijn hand op de harde paleisvloer. Er was een grote barst in het juweel gekomen. Ambachtslieden kwamen uit alle delen van het rijk. Ze zeiden er niets aan te kunnen doen. Uiteindelijk meldde zich toch een oude juwelier, die van ver kwam. 
- Ik kan er wat aan doen, zei hij, maar u moet mij beloven mij volstrekte vrij te laten.
De koning had geen keus en de werkman richtte zijn werkplaats in het paleis in en toog aan de arbeid. Vele dagen was hij bezig, behalve natuurlijk op de sabbat. Eindelijk dook hij op en liet de koning de edelsteen zien. In het juweel had de oude man de lijnen van de barst omgewerkt tot een bloem, diep uitgekerfd in de kostbare steen. De koning hapte naar adem, zo prachtig zag het eruit. Juist door de barst was de steen nog kostbaarder geworden dan hij al was. ‘ 

Toen Rabbi Nachman was uitgesproken, barstte Nathan Herz in tranen uit. Het leek het of een lichtstraal in de donkere kamer van zijn hart was binnengevallen. Vanaf toen begon een langzaam herstel van de zieke man. Hij werd een leerling van Nachman van Breslow, van de Rebbe, zoals de joden een wijze leraar noemen. De Rebbe zei tegen zijn leerlingen: de wereld lijkt absurd, maar achter die absurditeit is altijd betekenis en zin te vinden. Weet dat iedere daad, hoe klein ook, verschil kan maken. Vergeet nooit dat jij jouw eigen steen kan bijdragen in de verlossing van de wereld ondanks alle absurditeit en tegen alle frustraties en teleurstelling in. Het is nooit te laat om te worden wie je bent. 

Iedere dag ging Nathan nu een kleine positieve daad doen.
Met iedere daad viel er weer een nieuwe lichtstraal in zijn hart. 
Hij ging weer vroeger opstaan. 
De volgende dag deed hij weer zijn ochtendgebed, want soms is het lot zwaarder dan de ziel en helpt de Eeuwige een beetje dragen. 
De dagen daarna ruimde hij zijn schuur op en werkte hij zijn boeken bij. 
Hij bracht zijn weegschaal in orde en herijkte zijn gewichten. 
Hij ging naar de markt en groette de mensen met een glimlach. Hij begon de zieken in het stadje te bezoeken. De mensen praatten graag met hem en stortten hun hart bij hem uit. Ze voelden dat Nathan wist waar ze het over hadden. 

Rabbi Nachman stierf toen hij nog geen veertig was. Hij benoemde zijn leerling Nathan als zijn opvolger. De wereld is een smalle brug, maar de hoofdzaak is om niet bang te zijn, zong Rabbi Nachman altijd en Rabbi Nathan zong het hem na en daarna heel Israel tot op de dag van vandaag; in het Hebreeuws klinkt het zo: “Kol ha-olam koelo gèsjèr tsar me'od, we ha'ikar lo lefached klal”. 


© RC herzien 2018

Bronnen
Het verhaal is fictie maar bevat elementen uit de chassidische werkelijkheid van de 18 e en 19e eeuw. Rabbi Nathan, geboren in Nemirov (Oekraiens: Nemiriv), heeft werkelijk bestaan. Nathan van Breslov , 1780 – 1844, ook bekend als  Reb Noson , was de belangrijkste leerling en secretaris van Rebbe  Nachman van Breslov stichter van de Breslover Hasidim 
Ons verhaal over de depressie en over hoe Nathan leerling werd van Rebbe Nachman is echter louter fictie. 
Reb Zoesja (1718-1800) was een chassidische rebbe uit de bloeitijd in de 18e eeuw. 
Zijn uitspraak van waarom hij niet Rabbi Zoesja is geweest is een klassieke anekdote uit Martin Bubers ‘Chassidische vertellingen'. 
De twee verhalen over de waterdrager en de edelsteen stammen uit de chassidische sfeer en heb ik bewerkt uit de Breslover internet site http://www.davka.org/what/text/sermonics/srmnyk64perfect.html 

Parasjat Wajelech/Jom Kipoer 
Devariem/ Deuteronomium 31:1-30 

Een overdenking tgv Sjabbat Sjoewa

‘Onze diepste angst is niet dat we ontoereikend zijn. Onze diepste angst is dat we oneindig machtig zijn. Het is ons licht, niet onze duisternis waar we het allerbangst voor zijn. We vragen ons af: wie ben ik dat ik briljant, buitengewoon aantrekkelijk, getalenteerd en geweldig zou zijn. Maar waarom eigenlijk niet? Je bent toch een kind van God? ‘
Als woorden van Nelson Mandela gaan zij de wereld rond. Hij zou ze hebben uitgesproken bij zijn inauguratie tot president van de republiek Zuid-Afrika. In feite is de tekst van Marianne Williamson, een van de founding mothers van de z.g. Course in Miracles. De woorden wekken ons op om het beste in ons zelf te realiseren, om over de drempel van onze angst te stappen in onze beste mogelijkheden.
In de Machzor (het gebedenboek voor Rosj Hasjana en Jom Kipoer) lezen we: ‘De mens zijn oorsprong is stof en zijn einde is stof. (…) Broos als breekbaar glas, hij verdort als 't gras'. En: ‘Mijn God zolang ik niet geschapen was, zolang ik niet gevormd was, was ik niets waard. En nu ik gevormd ben is het alsof ik niet gevormd ben, want stof ben ik in mijn leven, hoeveel temeer dan, wanneer ik gestorven zal zijn. Hier sta ik dan voor U Heer, als een voorwerp vol smart en vol schande om zijn eigen tekortkomingen'. En vele malen op Grote Verzoendag wordt in de ‘bekentenisgebeden', de  Widoej  , beleden hoe wij mensen hebben gedwaald en gefaald. De gebeden brengen de bidders in wel heel heftige woorden tot een besef van vergankelijkheid, kleinheid en nietigheid, slechts overgeleverd aan de vergevingsgezindheid van de Schepper. 1

Is dat met elkaar te rijmen, die ‘grootheid' van de mens en die ‘kleinheid'?

Misschient biedt de wijze meester uit de 19 e eeuw, Rabbi Bunam, zicht op deze vraag. Hij sprak tot zijn leerlingen: Ieder van jullie moet twee zakken hebben om naar behoefte in de ene of in de andere te kunnen tasten: in de rechter ligt het woord: “Om mijnentwille is de wereld geschapen” (Talmoed, Sanhedrin 37) en in de linker: “Ik ben stof en as” (Genesis 18:27). Deze twee zakken zijn voor ons beschikbaar.
Je zou ook kunnen zeggen: de mens is een wezen dat gespannen is tussen twee polen. In de ene is hij de koning van het universum; voor hém is het geschapen en hij mag het bewerken en genieten, een winnaar is hij. Maar onvermijdelijk breekt er een moment aan, dat zijn project feilbaar blijkt, barsten vertoont en schipbreuk leidt. Hij belandt bij de andere pool.
In de andere is hij klein, nietig en vergankelijk en moet hij, afgestapt van zijn troon, erkennen dat hij het niet redt. Eenzaam is hij en overgeleverd aan de genade van wat hem ver te boven gaat. De wende die dan voor hem ligt is de ommekeer, de  tesjoeva  , en als hij die wende maakt keert hij weer naar de andere pool en deze levenslange slingerbeweging, is dat niet een van de grondtonen van het bestaan?

Als we door de gebeden gaan - waarschijnlijk is het warm, de menigte zweet, de magen knorren - zijn er momenten dat ons ego een barstje zal vertonen, dat het alledaagse wel weten wie we zijn even wegvalt, misschien onder de tonen van de sjofar, of tijdens het Avinoe Malkenoe, of als wij die paar keer door de knieën gaan en ons voorhoofd het stof op de grond raakt, of tijdens de Neïla dienst. Misschien is er dan even zicht op of een bewogenheid door iets oneindig groots, waartegenover wij oneindig klein zijn. 
Hoe paradoxaal ook: er ontstaat dan ruimte voor verzoening en vernieuwing. 
En mogelijk groeit er dan boven de gestrengheid, waaronder wij in deze dagen door Tora en sidoer en machzor uitgenodigd worden onszelf te verantwoorden, een altijd die gestrengheid overtreffend mededogen met de naasten, de wereld, maar ook met onszelf. 
Mogen wij allen in het komend jaar worden ingeschreven in het  sefer ha-chaim  en een zoet en voorspoedig jaar in spirit en materie tegemoet gaan

Noot
1. Het besef van hoe wij tekort komen, hoe wij klein zijn in het licht van de eeuwigheid, moet scherp onderscheiden worden van het gevoel van diepe schuldigheid en nietswaardigheid, dat in de mens kan post vaten als gevolg van traumatische belevenissen, bijv. in de kindertijd door mishandelende ouders veroorzaakt of in omstandigheden van (oorlogs)geweld ontstaan.

sept 2022/5783

Jom Kipoer 5775

Het boek van je leven

Ondanks alle tekortkomingen vragen we op Jom Kipoer om in het boek van het leven ingeschreven te blijven. Allerlei uitdrukkingen herinneren aan de krachtige metaforische werking van het beeld van het boek. Iemand is een open boek of een gesloten boek. Iets spreekt boekdelen en over iemand of iets kan je een boekje opendoen. Er worden helaas nogal eens zwarte bladzijden geschreven

Israël wordt wel genoemd ‘het volk van het boek'. Dat boek is de Tora. De Tora en de Tanach zijn bepalend geweest voor het leven en overleven van Am Jisrael. Het boek en zijn woorden hebben het volk door de geschiedenis heen bijeengehouden en gedragen. In moderne bewoordingen gesteld zou je kunnen zeggen dat het Joodse volk een sterk ‘narrative' (narratief) heeft, een verhaal, dat een kader van samenhangende betekenissen heeft, die een verbindende basis vormen onder en zin geven aan het bestaan van een volk, en in potentie aan ieder lid van dat volk. Een boek van het leven. De nadruk ligt dan ook niet voor niets op de plicht om dat narratief door te geven van ouders op kinderen, van generatie op generatie, le-dor wa-dor.

Ook u en ik hebben een eigen narratief. Een mens kan niet zonder de woorden die zijn leven in een kader plaatsen, die een zin proberen te ontdekken of te scheppen, die de gebeurtenissen en de daden van zijn leven kunnen verklaren, rechtvaardigen of richting kunnen geven. Het kan een positief en steunend verhaal zijn, een dramatisch verhaal, een stormachtig verhaal, een saai verhaal of een negatief verhaal. Hoe ik ben en wat ik doe komt voor een flink deel voort uit het verhaal dat ik aan mezelf vertel. Dat verhaal is geen vaststaand document. Ik vertel het steeds weer opnieuw aan mezelf en het kan wijzigen in de loop van de tijd. Het kan een beter verhaal worden, ik kan het verhaal af en toe herschrijven zodat het me stimuleert om betere dingen te doen. Eigenlijk een vorm van teshoeva.

Onlangs heb ik een boek gepubliceerd over de eerste twaalf jaar van het huwelijk van mijn ouders en dus ook over de eerste tien jaar van mijn leven. Deels was het schrijven een herschrijven van het verhaal, dat ik mijzelf heb verteld over mijn jonge jaren. Het verhaal is meer gekleurd en genuanceerd en realistischer geworden, milder voor mijn ouders en voor mezelf. Tijdens die sentimental journey kwam trouwens een belangrijk boek terug in mijn herinnering. Je leven kan als het ware als boek worden afgebeeld, een boek kan ook als boek belangrijk zijn geweest in je leven. Dat was het geval toen ik een jaar of negen was. Het was geen romantisch of diepzinnig boek. Mijn moeder schrijft anno 1950 aan haar ouders ‘Robbie is dus gisteren 10 jaar geworden. We hebben een hele toer gehad, om een cadeau voor hem te kopen. In heel Bandung was niets leuks te vinden. Uit akeligheid hebben we een boekje ‘WieWatWaar. Voor de Jeugd' voor hem gekocht, prijs f 7,40. Het is eigenlijk helemaal geen leuk boek voor een kind'.

Het boekje ‘WieWatWaar', jaarboekje voor 1949, dat mijn moeder voor mij had gekocht, omdat ze niets anders had, en dat ze ‘helemaal geen leuk boekje' vond was echter  een schot in de roos. Het was een jaarboekje op zakformaat met harde  kaft, waarin de politieke gebeurtenissen van het afgelopen jaar werden samengevat,  de belangrijkste politieke kopstukken van dat jaar werden genoemd, alle landen van de wereld werden beschreven inclusief hoofdstad, aantal inwoners etc. en wie de grootste legers had en nog veel meer interessante wetenswaardigheden. Ik vond dat fantastisch en verslond het jaarboekje 1949, en ook de boekjes van de volgende jaren. Nog kan ik de kopstukken uit die tijd dromen. Harry S. Truman, Winston Churchill, Clement Attlee, Dean Acheson, sir Anthony Eden, Conrad Adenauer, Jawaharlal Nehru, Mohammed Jinnah, Jozef Stalin. En ik weet nog steeds dat India toen 295 miljoen inwoners had. Machtig interessant vond ik dat allemaal.

Toen de poort van het kamp Banju Biru openging in augustus 1945 stond ik met mijn handje in de hand van mijn grootmoeder in de poortopening en schijn ik te hebben gevraagd: ‘is dat nu de wijde wereld? ‘Want dat had ik in veel verhaaltjes horen vertellen, dat prinsen de wijde wereld introkken om heldendaden te gaan doen. Dat jaarboekje WieWatWaar 1949 liet al enkele contouren van die wijde wereld zien.

Ik wens u en mijzelf nog vele jaren in die wijde wereld.

2014

Parasjat Haäzinoe Devariem/Deuteronomium 32:1–52
Een poëtische laatste oproep

De parasja

In de vorige parasja Wajelech heeft Mosjee een vergezicht gehad op de ooit komende afvalligheid van de Israëlieten; in verband daarmee kreeg hij een gedicht ingegeven met de bedoeling om het aan het volk voor te dragen, een epische vermaning om de catastrofe van de verre toekomst te keren, een machtige dichterlijke poging van de terminale leider om over zijn graf heen invloed uit te oefenen op de koers van zijn geliefde maar lastige volk. De parasja Ha'azinoe (‘Hoort!')bestaat grotendeels uit deze poëtisch getoonzette laatste lering van Mosjé, zijn zwanenzang. Die bestaat uit vijf episoden (1).
De eerste is een korte aanhef, waarbij hemel en aarde als getuigen worden aangeroepen.
De tweede episode brengt in herinnering dat de Eeuwige Israël als Zijn volk heeft gekozen en dat Hij dit volk Zijn bijzondere bescherming zal geven: ‘Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt'. Daarna volgt in de tekst dan een schets van een fase van voorspoed waarin Jesjoeroen (=Israël.(2)) vadsig en vet wordt, het verzadigd raakt, dik en rond wordt.
Dan volgt de derde episode: het volk, vadsig en vet geworden, loopt weg van zijn schepper, versmaadt zijn stut en steun, zijn rots. De vertoornde en vergeten God brengt rampen over het volk. Ballingschap ( galoet ) en diaspora zullen zich gaan afspelen Eerder in Devariem/Deuteronomium werd eveneens het beeld van de arend gebruikt, in dat geval als agressieve aanvaller: (28:49): 'Zoals een arend onverwacht opdoemt, zo zal uit de verste uithoek van de wereld een volk op u afkomen. De Eeuwige stuurt een volk dat een onverstaanbare taal spreekt'. Maar eerder zagen we weer de zorgzame arend in Sjemot Exodus 19:4: ‘Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht'. (3)
Als het volk is verzwakt en bijna tot niets is geworden breekt een vierde episode aan, waarin de Eeuwige zich nu keert naar de vijanden van Israël en in opperste vergelding wraak op hen uitoefent, in lyrische beelden beschreven. Het motief dat voor deze wending wordt geschilderd is niet zozeer een hernieuwde compassie met het geteisterde Israel als wel de aantasting van de reputatie van de Eeuwige, die op het spel staat. De vijanden van Israël mogen niet misleid worden en hun overwinning op het arme volk aan zich zelf toeschrijven, blind voor het feit, dat hier sprake is van de wil en de hand van de God van Israël. De redenering doet denken aan het argument waarmee Mosjee God weet te vermurwen om Zijn volk na het gouden kalf geen prooi van vernietiging te laten worden: (Ex 32: 12) "Wilt u dat de Egyptenaren zeggen: 'Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen?"' In andere passages in Dewariem/Deuteronomium wordt als motivatie genoemd de compassie van de Eeuwige als antwoord op ommekeer, Dat spreekt mij en misschien ook u meer aan (4).
Ten slotte, in de vierde episode wordt de almacht van de Eeuwige nog eens breed uitgemeten.
Als de recitatie van het gedicht is afgelopen krijgt Mosjee te horen, dat hij nu de berg Nevo zal moeten gaan beklimmen om er te sterven; daarmee eindigt de parasja.

Wie heeft de schuld?

In het hele boek Deuteronomium klinkt steeds de keuze door die het volk heeft om God aan te hangen en de geboden te volgen of God en zijn geboden af te vallen, waarbij aan de eerste keuze de rijkste zegeningen worden gehecht en aan de keuze voor afval de vreselijkste rampspoeden, die herhaaldelijk en ook nu weer in geuren en kleuren beschreven worden. Steeds is Mosjee 's boodschap daarbij, dat, als het verkeerd gaat, het niet aan God ligt. De termen en beelden van het leerdicht ‘Ha'azinoe', zijn straf en krachtig als koppige wijn, extreem en ernstig. Wanneer we door de epische terminologie van God als almachtige oorlogsvorst – in die tijd gebruikelijk – heenkijken en zo ons best doen om een betekenis voor ons te ontwaren, dan horen we een oproep, die steeds weer opnieuw klinkt - de laatste dag van Mosjee is steeds de dag van nu, vandaag, hajom - : een herinnering, gekleed in heftige lyriek, een herinnering aan de mogelijkheid tot vrijheid die de mens heeft en een oproep die vrijheid te gebruiken voor verantwoordelijkheid.
Rabbijn Jonathan Sacks zegt (4) iets belangrijks; daarbij vraag ik aan de niet-God-gelovigen en aan de meer het woord God liever vermijdenden (zoals ik) de ‘Gods-taal' van de rabbijn voor lief te nemen en naar de essentie te gaan (vertaling door mij, cursief in origineel):
‘Het is de macht van de hoop, die geboren wordt, als Gods liefde en vergiffenis zich verbinden met de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid. Het is die macht, die het Jodendom heeft gemaakt tot de morele kracht, die het altijd is geweest voor mensen met een open hart en geest. Maar die hoop, zegt Mosjee met een passie die ons bijna zeer doet, als we die opnieuw op ons in laten werken, die hoop gebeurt niet zomaar. Er moet voor gewerkt worden, hij moet worden gewonnen. De enige manier, waarop dat wordt gerealiseerd is door  niet God de schuld te geven . Als wij een betere wereld willen, moeten wij die maken. God onderwijst ons, inspireert ons, vergeeft ons wanneer wij falen en tilt ons op als wij vallen, maar wij moeten het doen. Het is niet wat God doet voor ons, dat ons transformeert; het is wat wij doen voor God.'

noten
(1) Zie ook: Gunter Plaut (ed),The Torah, a modern commentary, Union of Reform Judaism, New York, 1981, p
(2) Jesjoeroen, poetische naam voor Israel, hier voor het eerst genoemd; volgens Ibn Ezra afgeleid van ‘jashar', recht(op), rechtvaardig
(3) Zie de aantekening van Rasji bij de arend van Devariem/Deuteronomium 32:11; hij verklaart, dat het unieke van de arend is dat hij als enige vogel de jongen niet in zijn klauwen draagt maar op zijn rug, want de enige dreiging voor het hoogvliegende dier komt van beneden, van de pijlen van de mens. Hij meent dan dat dit speciaal slaat op de wolk van de Eeuwige, die zich beschermend plaatste tussen de pijlen van de achtervolgende Egyptenaren vlogen naar de Israelieten op weg naar de Rietzee. Zie ook Mechilta de Rabbi Yishmael perek 19:4. Overigens is het biologisch gezien niet bewezen dat de arend de jongen op zin rug draagt, mogelijk is het gezichtsbedrog als in de verre hoogten de arend beschermend over zijn jongen zweeft bij hun eerste vlucht.
(3)Bijv. Devariem/Deuteronomium 30:2 ev. (NBG): ‘(...) dan zal de Hasjem, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen', we sjav Hasjem elochecha et sjewoetcha we rachamecha.
(4) http://www.rabbisacks.org/haazinu-5774-leaders-call-responsibility/
Lees ook zijn discussie in zijn commentaar van 2015/5776

RC herzien okt 2016


Parasjat Wajelech Devariem/ Deuteronomium 31:1-30 
Tesjoeva

Deze sjabbat wordt Sjabbat Sjoeva (terugkeer) genoemd en valt in de week tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer. Het zijn de dagen van inkeer, waarin je rekenschap geeft over je daden en nalaten van afgelopen jaar. Kan je door ommekeer – tesjoeva – je verleden beïnvloeden?

Als je kon tijdreizen, wat zou u dan vertellen aan de jongen, het meisje, de adolescent, die jongeman of jonge vrouw dat je ooit was? Welk verhaal zou je hem of haar vertellen? Fijne dingen, vreselijke dingen, hoogtepunten, dieptepunten? Ligt dat verhaal vast en nemen gedane zaken geen keer?
In boek en film is het geen probleem, tijdreizen en ingrijpen in het verleden. Het fenomeen heeft ons altijd gefascineerd. Science fiction bloeit dank zij dit thema en films die de tijd als bereisbaar medium exploiteren zijn heel populair, denk maar aan Back to the future, The Terminator. 
Maar in feite kan het natuurlijk niet. Niet in fysieke zin.

Toch is er wel een mogelijkheid om de tijd te omzeilen. En op een bepaalde manier in te grijpen in het verleden. Dat kan via het wonderlijke proces van Tesjoeva.. Tesjoeva brengt met zich mee, dat ik in de geest op bezoek ga in het verleden. Het verleden is hier en nu vooral bij mij in de vorm van het verhaal, dat ik mijzelf over mijn leven vertel. Dat verhaal is niet onveranderlijk en het varieert naarmate de levensloop vordert. Maar vaan bevat het constanten, die het leven innerlijk en in de omgang met anderen belemmert. Het proces van Tesjoeva begint met een krachtig wilsbesluit om afstand te nemen van de verhalen die ik steeds maar aan mijzelf herhaal. Ik ga de stellingen bekijken, waarin ik me heb ingegraven, de harde oordelen, die ik gekoesterd heb naar mijzelf en niet zelden ook naar anderen onderzoeken. Ik ga de pijnlijke wendingen in het verhaal nog eens bekijken, de emotionele episodes, de terugkerende impasses, punten waarin ik steeds vastloop, de gebeurtenissen waarin ik heb gefaald, of waarvan ik vind dat een ander heeft gefaald. Hoe pijnlijk kan dat verhaal zijn. De vraag is: kan ik boven mezelf uitstijgen, boven dat verhaal uit komen? Kan ik het oude verhaal in frage stellen, kan ik het loslaten en ben ik in staat te vergeven en vergeving te ontvangen?Ja, be-ezrat Hasjem is het mogelijk in een diepgaande wending van de ziel voorbije gebeurtenissen, daden, instellingen onder ogen te zien, te onderzoeken en te berouwen en te vergeven. In dat proces van afstand, berouw, vergeving en verzoening kunnen aan zaken uit het verleden nieuwe betekenissen ontspruiten. Lichtpunten komen op. Andere definities gaan opdoemen, een nieuw verhaal ontstaat, dat doorwerkt in het heden op een nieuwe manier, dat openingen biedt, je toekomst een nieuwe perspectief geeft en je daden een nieuwe richting. Jeweet weer wat je te doen staat.. 
In de Talmoed zijn uitspraken te vinden die die krachtige mogelijkheid om de betekenissen en de waarderingen uit het verleden te veranderen illustreren en ondersteunen. 
In het tractaat Joma (1) discussiëren de Rabbijnen over de grootheid van Tesjoeva. Rabbi Resj Lakisj - een van de wijzen uit de derde eeuw van de westerse jaartelling - zegt: 
Groot is Tesjoeva: zelfs de verkeerd86a-be daden, die met opzet zijn gedaan worden dan beschouwd als niet opzettelijk. Even later gaat hij zelfs nog een stap verder: groot is Tesjoeva, zo zelfs dat opzettelijke daden als verdiensten beschouwd gaan worden. Dat is opmerkelijk: wat ooit verkeerde daden waren worden bij ommekeer met terugwerkende kracht in een nieuw licht beschouwd en ze worden niet meer aangerekend, maar zelfs getransformeerd tot verdiensten . Die laatste grote sprong geldt overigens alleen voor wie ommekeer doet uit liefde. 
Rabbi Resj Lakisj mag daarover meepraten, want voor zijn ommekeer en transformatie tot een der grootste Talmoedrabbijnen was hij - zo zegt de overlevering - gladiator en struikrover. 

Hoe kan dat alles, hoe kan het verleden van gedaante veranderen. 
De midrasj zegt: voordat de Schepper de wereld schiep was er al Tesjoeva. De Eeuwige kon de wereld niet laten bestaan zonder eerst de mogelijkheid van Tesjoeva in het leven te hebben geroepen. Misschien is Tesjoeva op te vattenen als een dimensie die buiten de tijd staat. Ergens in ons wezen, via de ziel, de nesjama, hebben wij toegang tot die buitendimensionele plek - misschien mag je zeggen: tot een transcendente ruimte - , waar de hervormende kracht van Tesjoeva werkzaam is. Als een gouden draad loopt hij eigenlijk door ieder moment van ons leven. Wanneer we onszelf onderzoeken en heroriënteren op ons leven staat die mysterieuze beschikbaarheid, die ons te boven gaat, open en hebben wij de kans om het verleden als het ware te herschikken en te herlezen tot een nieuw verhaal.

Dan begrijp ik opeens deze passage van de 20ste-eeuwse Joodse filosoof Emmanuel Levinas, die ik weergeef in een vrije bewerking: 
Vergeten raakt niet de werkelijkheid van het vergeten gebeuren. Maar er is een kracht, sterker dan het vergeten en dat is vergeving: krachtiger dan vergeten werkt vergeving in op het verleden. Het herhaalt op een of andere manier de gebeurtenis in een loutering er van. Het vergeten vernietigt de relaties met het verleden, terwijl de vergeving het vergeven verleden in het gelouterde heden bewaart. Het schepsel dat vergeven is, is niet een onschuldig schepsel. De onschuld is niet te stellen boven de vergeving. Het verschil tussen onschuld en vergeving is waar te nemen in het vreemde geluk van de verzoening, wat men wel noemt: de felix culpa , ‘gelukkige schuld', een dagelijks ervaringsfeit. Aldus Levinas (3).


okt 2016

noten
(1) Talmoed Joma 86a
(2) Talmoed Pesachiem 54a
(3) Emmanuel Levinas, De totaliteit en het Oneindige, Ambo, p. 345

Parashat Wajelech       sept 2015
Dewariem/ Deuteronomium 31:1-30

Keer terug, Israël!

In de parasha Wajelech – de kortste in de Tora, in de meeste jaren gelezen samen met de voorgaande, Nitsaviem – neemt Moshé afscheid van het volk, dat hij veertig jaren over toppen en door dalen heeft geleid naar het moment suprême, dat het op het punt staat het zo lang beloofde land te betreden. Bemoedigende woorden spreekt hij hen toe. God zal jullie niet in de steek laten bij het in bezit nemen van het land. Weest sterk en moedig en laat jullie niet afschrikken door de tegenstanders, die jullie zullen ontmoeten, zulke woorden spreekt hij. Ten overstaan van de verzamelde menigte draagt de oude leidsman het leiderschap over aan Jehoshoea, wees sterk en moedig – chazak we-èmats - voegt hij zijn opvolger toe. De parasha meldt dan, dat Moshé eigenhandig zijn onderricht (letterlijke betekenis van ‘tora') opschreef en dit geschrift overdroeg aan de priesters en levieten. Eens in de zeven jaar, tijdens Soekot, moesten deze de wetsrol voorlezen aan het verzamelde volk, inclusief de kinderen. De boekrol moest naast de ark van het verbond gelegd worden als een eeuwige getuigenis van de juiste weg.

Aan het eind van de parasha vindt er een opvallende wending plaats. De Eeuwige verschijnt bij de tabernakel in een wolkzuil aan Moshé en Jehoshoea en profeteert aan hen, dat nu al Hem bekend is, dat het volk, als het eenmaal gesetteld is en welvarend geworden, zich van de Eeuwige en zijn geboden zal afkeren. De Eeuwige zal zich dan in woede van zijn volk afkeren en vele ongelukken en rampen zullen over hen komen. Hij zal dan zijn gezicht afkeren, verbergen. Anochi hester astir pani . Nogmaals dus wordt herhaald, ik geloof voor de derde keer, dat de afvalligheid en de daarmee samenhangende rampen als onvermijdelijke toekomst worden voorzien. Hiermee zijn de paradoxen geïntroduceerd van Gods voorzienigheid, zijn almacht en de menselijke vrije wil, die door alle eeuwen en ook nu nog de menselijke geest heeft beziggehouden, gepijnigd mag je wel zeggen, niet in het minst de rabbijnen en de theologen. De discussie omvatte het intrigerende fenomeen van de ‘verborgenheid van Gods aangezicht' en wat dat betekende in het licht van al die rampen en met name de Sho'a. Op vele plaatsen elders ben ik daar verder op ingegaan (1). Nu vermeld ik alleen, dat Plaut (2) er op wijst, dat in de tijd, dat Dewariem/Deuteronomium volgens de bijbelwetenschappers in feite werd opgeschreven - vele eeuwen later dan de historische Moshé - al vele rampen Israel hadden getroffen en dat dit in het geschrift doorklinkt als een door bittere ervaring getekende waarschuwing voor de toekomst. Als filosofisch en theologisch probleem werd het toenmaals niet ervaren, maar de teksten hebben er wel aanleiding toe gegeven.

De onthulling van deze komende afvalligheid aan Moshé, die sowieso zijn Israëlieten, zeg maar de mens, goed kende (3), gaf hem in een gedicht te schrijven, een epische wanhoopskreet om de catastrofe van de verre toekomst te keren, zijn zwanenzang, die hij vervolgens ten aanhore van het volk zal reciteren en die de volgende parasha Ha'azinoe zal beslaan.

De shabbat valt tussen Rosh Hashana en Jom Kipoer en wordt Shabbat Shoewa genoemd naar de eerste woorden van de Haftara (profetenlezing), Hoshea 14:2-10, shoewa, keer terug (NBV): Keer terug, Israël, naar de Eeuwige, je God! Door je eigen wandaden ben je ten val gekomen. Kom met woorden van berouw en keer terug naar de Eeuwige. Zeg tegen hem: Vergeef ons al onze misdaden.

Noten
(1) Bijv. in mijn commentaar op de parasha Wajigash .
(2) Gunter Plaut (ed) The Torah, a modern commentary, Union of Reform Judaism, New York, 1981
(3) Bijv. Dew/Deut. 31:27 (NBV): Want, Israël, ik weet hoe opstandig en onhandelbaar u bent: tijdens mijn leven hebt u zich al steeds tegen de Eeuwige verzet, hoe zal het dan niet gaan na mijn dood!

Parasjat Nitsaviem
Devariem / Deuteronomium 29:9- 31
Ommekeer

Meestal wordt de parasja Nitsaviem gecombineerd met de volgende parasja Vajelech in verband met de eigenaardigheden van de Joodse kalender. Dit jaar is een Joods schrikkeljaar en dan biedt de gang van de kalender ruimte voor een aparte lezing. Die valt nu op de sjabbat vlak voor het begin van het Joodse Nieuwjaar, Rosj Hasjana

Naast de zwarte paragrafen over de komende kwellingen en verbanningen zoals vooral in de vorige parasja Ki tavo, staan in deze parasja Nitsaviem ook enkele gouden pesoekiem , die uiteindelijk een messiaans vergezicht beloven. Onze twijfel over een predestinerende en regisserende almachtige godheid zetten we even opzij om ons te laten meevoeren door de messiaanse noot die hier wordt aangeslagen (nog versterkt door het begin van de haftara, Jeshajahoe 61:10 ev). Devariem 30 1-3: ‘Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de Eeuwige, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt en samen met uw kinderen naar de Eeuwige, uw God, terugkeert en hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, dan zal de Eeuwige, uw God, in uw lot een ommekeer brengen: hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen.  We laten de brisante vraag of deze passage een geopolitieke betekenis heeft graag voor dit moment in het midden. We richten ons op de spiritueel-psychologische dimensie.

De grote ommekeer, is dat niet wat we in ons hart steeds wensen? Spiegelt dat niet diep in ons een verlangen, dat een grote ommekeer ook in ons eigen leven zal plaatsvinden? Iedere dag doen we al of niet onze geringe pogingen om dat naderbij te brengen. Laten we de kijker eens richten op het persoonlijk niveau van ons dagelijks leven.  
De tijd tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer is daar speciaal aan gewijd: een samengebalde onderneming om Tesjoeva, een grote ommekeer teweeg te brengen in ons zelf en wie weet in de kringen om ons heen.  
Een van de grote thema's daarbij is vergeving. We vragen aan onze familieleden, vrienden, collega's en misschien wel vijanden vergeving om wat we hun hebben aangedaan. En we smeken vergeving af aan de Altijdzijnde. Maar het is mij opgevallen dat er weinig gezegd wordt en geschreven is over vergeving dóór ons aan anderen naar aanleiding van wat ons door die anderen is aangedaan. Feitelijk is dit – het vergeven door mij aan anderen – toch ook een vorm van navolging van de Eeuwige (imitatio Dei). Mozes Cordovero heeft dit uitgewerkt in zijn ‘Palmboom van Devora', waarin hij oproept tot een uiterste vergevingsgezindheid als navolging van de vergevingsgezindheid zoals die beschreven is als attribuut van de Eeuwige in Exodus 34:6,7, regels die wij deze dagen meerdere keren zingen.

Wat ons is aangedaan door anderen: dat kan veel zijn. We kunnen ons slecht behandeld, benadeeld, verraden voelen door onze ouders, partners, kinderen, bazen en collega's.  
”Mijn moeder heeft me niet echt gezien”. “Mijn partner heeft me verraden”. Ga zo maar door. Een half leven lang kan je met wrok blijven rondlopen. Soms was de behandeling of daad aan jou gedaan inderdaad onterecht, soms kan er sprake zijn van projectie van jouw gevoelens van boosheid of verdriet op anderen als gevolg van kwetsuren opgedaan in eerdere misstanden. In beide gevallen kunnen we door onze wrok, kwaadheid of door ons lijden terechtkomen in een slachtofferpositie. De pijn die eronder ligt schrikt ons af. Die zee van pijn, daar willen we niet aan. Toch is dat nodig.  
De fasering is: je losmaken van je wrok of lijden of boosheid, er een onthechtende sprong vanaf gaan staan, schouwen in jezelf en de pijn aangaan. Want dan is er ruimte geschapen voor de volgende stap: om de mens in de ander te zien en hem of haar vergeving te schenken. Dan ontstaat er nieuwe ruimte waarin weer het licht kan binnenvallen. Die ander hoeft het misschien niet eens te weten, dat je hebt vergeven. Vergeven doe je voor jezelf in de eerste plaats en de anderen in je omgeving zullen er volop van mee profiteren, als jij je hebt ontdaan van een zware last. Je wordt een lichter mens en onbespreekbare zaken worden wellicht bespreekbaar.  
Deze dagen van inkeer en ommekeer zijn bij uitstek de dagen om in jezelf te duiken en te kijken welke stukken van wrok, slachtofferschap, onverzoenlijkheid er in jou schuilen, die vernieuwing en verlichting van geest en ziel tegenhouden.  
Moge een goed en zoet jaar voor jou zijn weggegelegd; sjana tova oemetoeka tichtevoe! 2016

Jom Kipoer - Tesjoewa
Wisdom tells me I am Nothing. Love tells me I am Everything. Between those two my life flows.

Er is vast en zeker wel eens een moment geweest dat u een van de fotoalbums van de familie ter hand nam en stuitte op een foto van u als kind. Kleine jongen, kleine meid, die je vanuit verleden aankijkt. Ik blader er nog wel eens in; ook nu ik dit aan het voorbereiden was, schieten bepaalde foto's voorbij; bijvoorbeeld, die jongen van acht, schoolfoto, aan een schoolbank, verwarde kuif, pullovertje, wat verlegen blik, ondeugend maar verlegen lachje. Heeft u ook ook zo'n foto" En denkt u dan niet zoiets als: wat is er niet al gebeurd sindsdien.
Als u kon tijdreizen, wat zou u dan vertellen aan dat kind dat u ooit was" Welk verhaal zou u hem of haar vertellen" Fijne dingen, vreselijke dingen " hoogtepunten, dieptepunten. Ligt dat verhaal vast en nemen gedane zaken geen keer"
In boek en film is het geen probleem, tijdreizen en ingrijpen in het verleden. Het fenomeen heeft ons altijd gefascineerd. Science fiction bloeit dank zij dit thema en films die de tijd de tijd als bereisbaar medium exploiteren zijn heel populair, denk maar aan Back to the future, The Terminator.
Maar in feite kan het natuurlijk niet. Niet in fysieke zin.

Toch is er wel een mogelijkheid om de tijd te omzeilen. En op een bepaalde manier in te grijpen in het verleden. Dat kan via het wonderlijke proces van Tesjoewa.. Tesjoewa brengt met zich mee, dat ik in de geest op bezoek ga in het verleden. Het verleden is hier en nu vooral bij mij in de vorm van het verhaal, dat ik mijzelf over mijn leven vertel. Het proces van Tesjoewa begint met een krachtig wilsbesluit om afstand te nemen van de verhalen die ik steeds maar aan mijzelf herhaal. Ik ga de stellingen bekijken, waarin ik me heb ingegraven, de harde oordelen, die ik gekoesterd heb onderzoeken. Ik ga de pijnlijke wendingen in het verhaal nog eens bekijken, de emotionele episodes, de terugkerende impasses, punten waarin ik steeds vastloop, de gebeurtenissen waarin ik heb gefaald, of waarvan ik vind dat een ander heeft gefaald.. Hoe pijnlijk kan dat verhaal zijn "De vraag is: kan ik boven mezelf uitstijgen, boven dat verhaal uit komen" Kan ik het oude verhaal loslaten en ben ik in staat te vergeven en vergeving te ontvangen".Ja, be-ezrat Hasjem is het mogelijk in een diepgaande wending van de ziel voorbije gebeurtenissen, daden, instellingen onder ogen zien, onderzoeken en berouwen en vergeven. In dat proces van afstand, berouw, vergeving en verzoening kunnen aan die zaken uit het verleden nieuwe betekenissen ontspruiten. Lichtpunten komen op. Andere definities gaan opdoemen, een nieuw verhaal ontstaat, dat doorwerkt in het heden op een nieuwe manier, dat openingen biedt, onze toekomst een nieuwe perspectief geeft en onze daden een nieuwe richting, ik weet weer wat mij te doen staat..
Rav Kook zegt in een parafrase: de daden uit het verleden staan niet los van iemands huidige bestaan, doen, laten en willen. Omdat alles zo met elkaar verbonden is heeft de mens de mogelijkheid om een nieuwe kleur te geven zelfs aan zijn daden uit het verleden. Dat is de geheime betekenis van Tesjoewa.

In de Talmoed zijn uitspraken te vinden die die krachtige mogelijkheid om de betekenissen en de waarderingen uit het verleden te veranderen illustreren en ondersteunen.
In het tractaat Joma (86a-b) discussiëren de Rabbijnen over de grootheid van Tesjoewa. Rabbi Resj Lakisj - een van de wijzen uit de derde eeuw van de westerse jaartelling - zegt:
Groot is Tesjoewa: zelfs de verkeerde daden, die met opzet zijn gedaan worden dan beschouwd als niet opzettelijk. Even later gaat hij zelfs nog een stap verder: groot is Tesjoewa, zo zelfs dat opzettelijke daden als verdiensten beschouwd gaan worden. Dat is opmerkelijk: wat ooit verkeerde daden waren worden bij ommekeer en diepgaande verandering ten goede met terugwerkende kracht in een nieuw licht beschouwd en ze worden niet meer aangerekend, maar zelfs getransformeerd tot verdiensten . Die laatste grote sprong geldt overigens alleen voor wie ommekeer doet uit liefde.
En Rabbi Resj Lakisj mag daarover meepraten, want voor zijn ommekeer en transformatie tot een der grootste Talmoedrabbijnen was hij " zo zegt de overlevering - gladiator en struikrover.
[ Markant was het moment van zijn ommekeer. Hij was een reus van een kerel en beresterk. Toen hij in zijn bandietenperiode een keer bij de Jordaan was gebeurde het volgende. Hij zag een beeldschone vrouw baden en sprong uit de struiken de Jordaan in. Met krachtige slagen zwom hij naar de bader toe. Het bleek tot zijn verbazing een man te zijn, het was de beroemde wijsheidsleraar Rabbi Jochanan, die inderdaad volgens de overlevering geen baard droeg en bekend stond om zijn schoonheid.
"Zo een kracht zou gewijd moeten worden aan Tora", zei Rabbi Jochanan droogjes tegen de reus tegenover hem.
"Zulk een schoonheid zou gewijd moeten worden aan vrouwen", antwoordde Resj Lakisj.
Ze spraken verder en tenslotte trad Resj Lakisj toe tot de Jesjiewa van R. Jochanan en hij werd zijn beste leerling. In hoeverre het een gewicht in de schaal wierp dat een huwelijk tussen Lakisj en de beeldschone zuster van R. Jochanan werd geregeld laat ik hier in het midden. ]

Hoe kan dat alles, hoe kan het verleden van gedaante veranderen.
De midrasj zegt: voordat de Schepper de wereld schiep was er al Tesjoewa. De Eeuwige kon de wereld niet laten bestaan zonder eerst de mogelijkheid van Tesjoewa in het leven te hebben geroepen. Misschien is Tesjoewa op te vattenen als een dimensie die buiten de tijd staat. Ergens in ons wezen, via de ziel, de nesjama, hebben wij toegang tot die buitendimensionele plek - misschien mag je zeggen: tot een transcendente ruimte - , waar de hervormende kracht van Tesjoewa werkzaam is. Als een gouden draad loopt hij eigenlijk door ieder moment van ons leven. Wanneer we onszelf onderzoeken en heroriënteren op ons leven staat die mysterieuze beschikbaarheid, die ons te boven gaat, open en hebben wij de kans om het verleden als het ware te herschikken en te herlezen tot een nieuw verhaal.*
[ Dan begrijp ik opeens deze passage van de 20ste-eeuwse Joodse filosoof Emmanuel Levinas, die ik weergeef in een vrije bewerking:
Vergeten raakt niet de werkelijkheid van het vergeten gebeuren. Maar er is een kracht, sterker dan het vergeten en dat is vergeving: krachtiger dan vergeten werkt vergeving in op het verleden. Het herhaalt op een of andere manier de gebeurtenis in een loutering er van. Het vergeten vernietigt de relaties met het verleden, terwijl de vergeving het vergeven verleden in het gelouterde heden bewaart. Het schepsel dat vergeven is, is niet een onschuldig schepsel. De onschuld is niet te stellen boven de vergeving. Het verschil tussen onschuld en vergeving is waar te nemen in het vreemde geluk van de verzoening, wat men wel noemt: de felix culpa, "gelukkige schuld', een dagelijks ervaringsfeit. Aldus Levinas. ]

Even terug naar die kinderfoto. Het lijkt net of dat kind mij anders aankijkt. Vol verwachting, een twinkel in de ogen, misschien heeft hij wel meegeluisterd. Hij is vol verwachting over het vervolg.

23 sept 2007

* Emmanuel Levinas in een passage over tijd, vergeving en verzoening, "De vergeving in zijn onmiddellijke zin is gebonden aan het morele fenomeen van de misstap; de paradox van de vergeving ligt in de terugwerkende kracht en vertegenwoordigt, vanuit het gezichtspunt van de gewone tijd, een omkering van de natuurlijke gang van zaken, de omkeerbaarheid van de tijd. Aan de vergeving kleven verschillende aspecten. De vergeving verwijst naar het verlopen ogenblik; aan het subject dat zich op een ogenblik misgaan heeft, laat ze de mogelijkheid te bestaan alsof het ogenblik niet verlopen was, te bestaan alsof het subject zich niet misgaan heeft. Met een kracht krachtiger dan het vergeten, dat niet de werkelijkheid van het vergeten gebeuren raakt, werkt de vergeving op het verleden,
-herhaalt ze op een of andere manier de gebeurtenis in een loutering ervan. Hier komt nog bij dat het vergeten de relaties met het verleden vernietigt, terwijl de vergeving het vergeven verleden in het gelouterde heden bewaart. Het zijnde dat vergeven is, is niet het onschuldig zijnde. Het verschil betekent niet, dat we onschu1d boven de vergeving mogen stellen , het laat toe in de vergeving een surplus aan geluk te onderscheiden, het vreemde geluk van de verzoening, de felix culpa, een dagelijks ervaringsfeit waarover men zich niet meer verbaast." (De totaliteit en het Oneindige, Ambo, p. 345)

Hoge Feestdagen 5771

De maand Eloel, uitlopend op de Hoge Feestdagen, roept op tot reflectie, introspectie, soul searching, chesjbon ha-nefesj.
Die gelegenheid is mij de afgelopen maanden tussen de medische avonturen rond mijn levertransplantatie in Universitair Ziekenhuis Gent in ruime mate geboden. De lange wachttijden, de lege rustmomenten, de soms wel erg lange nachten.

Hoe was ik voor mijzelf, voor anderen, vrienden, partner, gemeenschap, waar ging het goed, waar kon het beter" Waar rust een tevreden oog, waar schrijnt een liever niet gevoeld tekort "
In deze afgelopen ruim vijf maanden van ontbering en beproeving in de medische woestijn heb ik veel gehoord, hoe dapper, hoe moedig etc. ik wordt gevonden. Maar ik moest wel.
De beslissing eenmaal genomen zijnde kon ik niet meer terug. Wel besef ik nu, dat juist deze limiet mij gedwongen heeft om eigenschappen " zeg maar midot " dieper dan ooit aan te spreken: vertrouwen, geduld, kracht, doorzettingsvermogen, dankbaarheid " zeker deels ook voor de verrassende en hartelijke support uit de kille - , het voelen van verbondenheid met geliefden en vrienden. En dan het besef hoe ik dat al veel eerder in veel zaken intenser had kunnen doen.

In zo'n ziekenhuisbed denk je al gauw verder in je leven terug.
Hoe ben ik nu hier terecht gekomen in dit bed met al die leverproblemen"
Dan zie ik verbanden. Met schrik, soms schuld, dan weer met mildere afstand zie ik de jonge vent die ik was, de eenzame desperate twintiger, die zijn toevlucht zocht in de drugs en de naald. Verder terug, het jongetje, dat zich na de Japanse kampjaren niet meer aan zijn familie kon hechten.
Toch ben ik dankbaar en blij, dat ik dit nu kan bezien met compassie.
De levertransplanatiereis begon op de achtste dag van Pesach. Na veel complicaties en gesukkel gaat het nu beter. Zou het kunnen dat het licht van verzoening en vernieuwing, dat in de maand Eloel zich al verzamelt en waar wij hoop ik allen aan deel zullen hebben ook mijn kant aan het uitgaan is" Dat geloof ik.

Voor het eerst in jaren ben ik er niet bij in de diensten.
Maar ik kan mij voorstellen hoe het vorige jaren is gegaan, hoe het nu gaat " voor het eerst in de nieuwe sjoel, dat is natuurlijk uniek! - , hoe het wellicht zal gaan.
Al gaande door de diensten, lang zijn de gebeden, waarschijnlijk is het warm, de menigte zweet, de magen knorren, zijn er momenten " en ik zal ze missen of plaatsvervangend meebeleven " dat ons ego een barstje zal vertonen, dat het alledaagse wel weten wie we zijn even wegvalt, misschien onder de tonen van de sjofar, of tijdens het Avinoe Malkenoe, of als wij die paar keer door de knieën gaan en ons voorhoofd het stof op de grond raakt, of tijdens de Neïla dienst. Misschien is er dan even zicht op of een bewogenheid door iets oneindig groots, waartegenover wij oneindig klein zijn.
Hoe paradoxaal ook: er ontstaat dan ruimte voor verzoening en vernieuwing.
En mogelijk groeit dan de sfeer van een zekere gestrengheid, waaronder wij in deze dagen door Tora en sidoer en machzor uitgenodigd worden onszelf te verantwoorden, uit tot een altijd die gesteldheid overtreffend mededogen met de naasten, de wereld, maar ook met onszelf.

Mogen wij allen in het komend jaar worden ingeschreven in het sefer ha-chaim en een zoet en voorspoedig jaar in spirit en materie tegemoet gaan.
jullie toegenegen medelid Rob Cassuto, Nazareth (B), 6 september 2010, 27 Eloel 5770

Leshana tova tikatevoe , moge je voor een goed jaar worden ingeschreven!

Ha'azinoe


De parasja Ha'azinoe (Dewariem 32-33) bestaat grotendeels uit de poëtisch getoonzette laatste lering van Mosjé, zijn zwanezang. Het bestaat uit drie episoden.

De eerste brengt in herinnering de keuze van de Eeuwige van Israël als Zijn volk, Zijn bijzondere bescherming: "Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt" en vervolgens een tekening van de voorspoed waardoor "Jesjoeroen (= Israël) vadsig en vet (werd), het raakte verzadigd, werd dik en rond. Het kwam in verzet, liep weg van zijn schepper, versmaadde zijn stut en steun, zijn rots. "

Dan komt de wending naar de tweede episode: de vertoornde en vergeten God brengt rampen over het volk: eerder in Deuteronomium wordt eveneens het beeld van de arend daartoe gebruikt, nu als agressieve aanvaller: (28:49): "Zoals een arend onverwacht opdoemt, zo zal uit de verste uithoek van de wereld een volk op u afkomen. De Eeuwige stuurt een volk dat een onverstaanbare taal spreekt."

Als het volk is verzwakt en bijna tot niets is geworden komt de derde episode, waarin de Eeuwige zich nu keert naar de vijanden van Israël en in opperste vergelding wraak op hen oefent, in lyrische beelden beschreven.
Het motief voor deze wending is dat de vijanden van Israël niet misleid zouden worden en hun overwinning van het arme volk aan zich zelf zouden toeschrijven en hier niet de wil en de hand van de God van Israël zouden zien. Het doet denken aan het argument waarin Mosjé God weet te vermurwen om Zijn volk na het gouden kalf niet ten prooi aan vernietiging te laten worden: (Ex 32: 12) "Wilt u dat de Egyptenaren zeggen: 'Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen?"'
Daarnaast wil God met zijn rampspoeden Israël laten beseffen, dat de nagejaagde afgoden geheel machteloos zijn. Steeds is de terugkeer naar de strenge maar uiteindelijk immens liefdevolle Schepper de enige uitredding.

In het hele boek Deuteronomium klinkt steeds door de keuze die het volk heeft om God aan te hangen en de geboden te volgen of af te vallen, waarbij aan de eerste keuze de rijkste zegeningen worden gehecht en aan de keuze voor de afval de vreselijkste rampspoeden,die in geuren en kleuren beschreven worden.

In deze sfeer zijn ook de termen en beelden van het leerdicht straf, krachtig als koppige wijn, extreem en ernstig. Er schijnt door de lyrische tekst een paradox door: hij is bedoeld als laatste waarschuwing en tegelijk lijkt het een voorspelling, dat deze waarschuwing niet wordt gehoord en onvermijdelijk de weg van rampspoed zal moeten worden afgelegd.

De God en zijn geboden die óf gevolgd worden óf in de wind geslagen worden ten gunste van de afgoden (in ruimste zin), wie en welke zijn dat? Slaat het vooral op de strikte inachtneming van de 613 mitswot die uit de Tora gedestilleerd zijn en op de exacte opvolging van de regels van de Sjoelchan Aroech of geldt het vooral voor het luisteren naar de stem van het ethische hart dat onlosmakelijk versmolten is met de God, zoals die aan Mozes en Israël verschenen is en het praktiseren van de essentie van wat toen is gehoord en nog steeds resoneert in ons eigen hart?

Parasjat Nitsaviem  Dewariem/Deuteronomium. 29:9–30:20     
De keuze of is alles voorzien?

Meestal wordt deze parasja gecombineerd met de volgende parasja Wajelech in verband met de eigenaardigheden van de Joodse kalender. Dit jaar biedt de gang van de kalender ruimte voor een aparte lezing. Die valt op de sjabbat vlak voor het begin van het Joodse Nieuwjaar, Rosj Hasjana.

De Tora voor allemaal en alle tijden

Het afscheid van Mosjee van zijn volk nadert. Op een van zijn laatste levensdagen heeft Mosjee voor een belangrijke toespraak het volk bijeengeroepen. Hij wil in de vorm van een kernachtige samenvatting van al zijn voorgaande woorden de sluiting van het verbond tussen Israëli en de Eeuwige opnieuw bevestigen. Een enorme massa mensen staat opgesteld voor de oude leider, niet alleen de belangrijke mensen, de aanvoerders en officials, maar álle mannen en - uitdrukkelijk genoemd - de vrouwen en de kinderen van Israël, met andere woorden van hoog tot laag. Maar ook de vreemdelingen, de houthakkers en waterdragers staan erbij. De waterputters en de houthakkers komen ook voor in het boek Jozua (9:27): De naburige Hivvieten hadden Jozua misleid door uit angst voor het geweld van de Israëlieten zich voor te doen als van verre gekomen bedelaars, die aansluiting bij het volk zochten. Toen het bedrog uitkwam, werden ze toch niet omgebracht, maar maakte Jozua hen houthakkers en waterputters voor de gemeenschap. Niet alleen tot de aanwezigen richt Mosjee zich, maar ook tot ‘ degenen die hier (nog) niet bij zijn  ' (29:13), kortom: de toekomstige generaties; de Tora is voor iedereen, niet alleen voor de elite, de happy few, de geleerden of de mystici, en hij of zij is voor alle tijden.
Leven of dood

Ook in deze parasja weer een indringende beschrijving van hoe fataal de gevolgen kunnen en wellicht zullen zijn van het in de wind slaan van Zijn voorschriften. Beelden van verwoesting en ontwrichting wordenzo plastisch voorgesteld, dat wel uit eigen ervaring moet zijn geschreven. Herinnering aan de Assyrische wegvoering van de tien noordelijke stammen en de Babylonische verovering van Juda en de wegvoering van de Judeeërs naar de rivieren van Babylon liggen misschien ten grondslag aan deze passages.
Maar steeds heeft het volk de keus, benadrukt de hoogbejaarde voorman: ‘  Zie, vandaag houdt ik je voor het leven en de dood, het goede en het kwade  '(30:13). Het is geen onhaalbare zaak, die Tora, want de geboden zijn niet in de hemel, maar hier op aarde binnen het bereik van de mens.

De verstrooiden na vele rampen bijeengebracht

Opeens heeft Mosjee tijdens zijn gepassioneerde woorden een visioen, dat ver vooruit reikt tot in een nameloze toekomst, waarin al het denkbare, het kwade en het goede, onvermijdelijk al is gebeurd. ‘ Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de Eeuwige, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt en samen met uw kinderen naar de Eeuwige, uw God, terugkeert en hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, dan zal de Eeuwige, uw God, in uw lot een keer brengen: hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen'  (30:1-3).
Het is dit visioen dat in de haftara bij deze parasja uitgebreid wordt bezongen.
De staat Israel bestaat nu 73 jaar en herbergt al meer dan de helft van de Joden. Ik laat het graag aan de theologen over of hiermee deze profetie is vervuld.
De oude profeet – als middelaar van de Eeuwige en bezitter van 120 jaar mensenkennis – weet wel, steeds heeft de mens de vrije keus en toch – of juist daarom - zal onvermijdelijk vaak het verkeerde worden gekozen. Israël let op uw zaak … Drukte Rabbi Akiva deze paradox die de filosofie en de religie tot op heden splijt niet bondig uit in zijn spreuk of liever zen-achtige koan: ‘ Alles is voorzien, toch is de vrije wil gegeven  ' (Talmoed, Pirkee Avot 3:15).

Sjana tova en een goed en zoet nieuw jaar gewenst!

Noot

1. Andere aspecten van deze parasja zijn belicht in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 en op mijn website www.robcassuto.com

Parasjat Nitsaviem Devariem/Deuteronomium. 29:9–30:20

Hernieuwd commitment


In deze parasja Nitsaviem roept Mozes het hele volk nog één keer bijeen voor een laatste onderwijzing en een laatste aansporing zich aan de gegeven voorschriften te houden. Bijna vier decennia na het eerste verbond bij de heilige berg Sinaï, staan de Israëlieten. zoals Mozes het uitdrukt, ‘voor het aangezicht van de Eeuwige' om het verbond met de Eeuwige te vernieuwen. Nadat de oude leider nog eens de zegen en de vloek aan het volk heeft voorgehouden met sprekende beelden van ballingschap en uiteindelijke terugkeer, verkondigt hij dat zijn onderwijzing aards, concreet en praktisch is en (30:12 ev HSV) ‘niet in de hemel, zodat  u  zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons naar de hemel opstijgen om het voor ons te halen en ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen? Het is ook niet aan de overzijde van de zee, zodat  u  zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons oversteken naar de overzijde van de zee om het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen? Want dit woord is heel dicht bij u, in uw mond en in uw ? hart, om het te doen. Zie, ik heb u heden het leven en het goede voorgehouden, maar  ook  de dood en het kwade.'
De tekst onderstreept nog eens, dat de Tora voor iedereen is bedoeld, van hoog tot laag, en noemt expliciet: de stamhoofden, de oudsten en de beambten, alle mannen van Israël, de kleine kinderen, de vrouwen, en de inwonende vreemdeling, en ook de houthakker en de waterputter (1)

Ook na de dood van Mozes moet telkens de onderwijzing weer opnieuw in herinnering worden gebracht, vaak na jaren van verval en ellende. Steeds moet opnieuw een commitment worden gemaakt.
Aan het eind van zijn lange leven verzamelde Jozua nogmaals alle stammen van Israël in Sichem (Sjchem) en stak daar zijn zwanenzang af, die sterk doet denken aan de woorden van Mozes. Ook nu weer komt aan het slot een hernieuwde sluiting van het verbond, een hernieuwd commitment (Joz 25:25)

Een lange periode brak aan waarin de woorden van de Tora langzaam uit de herinnering wegzakten, tot tijdens de regering van koning Josia (plm 700 BCE) bij de restauratie van de tempel een boekrol werd gevonden, waarvan bijbelwetenschappers vermoeden, dat dat wel eens dit boek Devariem/Deuteronomium kon zijn of een allereerste versie daarvan. De vrome koning liet zich het boek voorlezen, schrok en voerde een grondige zuivering door. Ook nu werden alle bewoners van het koninkrijk Juda bijeengeroepen. En weer opnieuw werd er een voorlezing gehouden en wederom een verbond gesloten. (2 Kon 23).

Weer gingen vele eeuwen van verwaarlozing en vergeten voorbij, ondanks de vermanende woorden van de profeten. De eerste ballingschap vond plaats. Tijdens die Babylonische ballingschap ontrukten geleerden de voorschriften van Mozes weer aan de vergetelheid. Een van hen, Ezra de schrijver (plm 450 BCE), componeerde na zijn terugkeer naar Judea uit de overgeleverde teksten de Tora zoals wij hem kennen. Toen hij en zijn helpers klaar waren organiseerde hij een plechtige publieke voorlezing. Het weer in Judea teruggekeerde volk verzamelde zich als één man op een plein in Jeruzalem. Vanaf een hoog spreekgestoelte las Ezra als een tweede Mozes uit de Tora voor aan de voor hem staande eerbiedig luisterende menigte. Specialisten legden ter plekke de oude teksten uit. Ze worden met name genoemd in het boek Nehemia (Nechemja) hfst 8: ‘Jesua, Bani, Serebja, Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodia, Maäseja, Kelita, Azaria, Jozabad, Hanan, Pelaja (…) lazen uit het ? boek ? voor, uit de wet van God, gaven uitleg ( 2 ) en verklaarden de betekenis, zodat men de voorlezing begreep.' We zien hier de allereerste manifestatie van een lange Joodse traditie van interpretatie. Misschien mogen we deze mannen de voorlopers noemen van de latere farizeeën ( peroesjiem ), de pioniers van de rabbijnse bijbeluitleg.

Over een paar dagen begint een nieuw Joods jaar, 5780, en nemen de hoge feestdagen een aanvang. Op Rosj Hasjana worden de woorden van de parasja Nitsaviem weer gelezen. Als we samen in de diensten van de Hoge Feestdagen zoals Mozes het uitdrukte ‘voor het aangezicht van de Eeuwige' staan, is er misschien iets merkbaar van de oorspronkelijke ontroering. Naar ik van harte hoop komt er na de zelfbezinning over het afgelopen jaar ruimte voor een hernieuwd commitment om een beter mens te zijn voor zichzelf, de ander en de wereld.

Sjana tova en een goed en zoet nieuw jaar gewenst!

noten

(1) De waterputters en de houthakkers komen ook voor in het boek Jozua (9:27): De naburige Hivvieten hadden Jozua misleid door uit angst voor het geweld van de Israelieten zich voor te doen als van verre gekomen bedelaars, die aansluiting bij het volk zochten. Toen het bedrog uitkwam, werden ze toch niet omgebracht, maar maakte Jozua hen toen houthakkers en waterputters voor de gemeenschap.
(2) Er staat meporasj, wat ook wordt vertaald als: ‘vertaalden'; vermoedelijk spraken de Judeeërs niet meer het oude Hebreeuws, maar Aramees.

Parasjat Nitsaviem  Devariem/Deuteronomium. 29:9–30:20
Gebeitelde woorden    

Bij de heilige berg Sinaj (ook Chorev genoemd) heeft Mozes de ‘woorden van de Eeuwige' die hij had gehoord aan het verzamelde volk verteld en vervolgens opgeschreven – de essentie van de Tora - waarna het verbond tussen de Eewige en de Israëlieten werd gesloten (Sjemot / Exodus 24:7).
Deze archetypische scene van het volk dat gezamenlijk luistert naar de woorden van de Tora zal nog vele malen worden opgevoerd. Zoals in deze parasja.

We moeten niet vergeten: na het vertrek van de berg en de vergeefse poging het land Kanaän binnen te vallen zijn er achtendertig jaar verstreken waarover in de Tora niets is vermeld. Waarschijnlijk zijn de woestijnreizigers al vrij snel neergestreken bij de oase van Kadesj en hebben daar vele rustiger jaren doorgebracht met beginnende landbouw. In die periode waren al veel van de leerervaringen bij de heilige berg vervaagd en de praktijk verwaterd. De menselijke neiging tot het wat gemakkelijker nemen van de toch wel veeleisende voorschriften is herkenbaar. Een geheel nieuwe generatie is aangetreden. Het volk moet op herhalingsoefening. Het boek Deuteronomium is een urgente opfriscursus door Mozes, een resumé van al het geleerde, gegeven voordat de hoogbejaarde leider de berg bestijgt om er te sterven.

In deze parasja Nitsaviem roept Mozes het hele volk nog één keer bijeen en na de tocht door de woestijn met zijn lotgevallen en de beschermende presentie van de Ene nog eens indringend te hebben gememoreerd introduceert een hij een hernieuwde sluiting van het verbond, een hernieuwd commitment van de Israëlieten aan de Eeuwige en zijn opdrachten. Bijna vier decennia na het eerste verbond bij de heilige berg zegt, nu bij de Jordaan, Mozes: ‘ U staat heden allen voor het aangezicht van de Eeuwige, uw God: uw stamhoofden, uw ? oudsten ? en uw beambten, alle mannen van Israël, 11 uw kleine ? kinderen , uw vrouwen, en uw ? vreemdeling ? die in het midden van uw   tenten kamp  is, van uw houthakker af tot uw ? waterputter ? toe (1), 12 om het ? verbond ? van de Eeuwige, uw God, en Zijn ? vervloeking , binnen te gaan, dat de Eeuwige, uw God, heden met u sluit. (2)

Ook na de dood van Mozes moet telkens de Tora weer opnieuw van de vergetelheid worden gered en in herinnering worden gebracht. En moet opnieuw een commitment worden gemaakt.
Jozua, Mozes's opvolger, heeft daar zijn uiterste best voor gedaan.
Na de eerste veroveringen in Kanaän liet hij ten aanschouwe van het hele volk bij de heuvels van Ebal en Geriziem de Mozaische voorschriften op stenen schilderen of beitelen en vervolgens liet hij deze voor de verzamelde stammen voorlezen, een herhalingsoefening van het gebeuren uit de parasja Nitsaviem (Dev/Deut 8:30 ev).
Aan het eind van zijn lange leven verzamelde Jozua nogmaals alle stammen van Israël in Sichem (Sjechem) en stak daar zijn zwanenzang af, die sterk doet denken aan de woorden van Mozes en die ook nu weer besloten wordt met een verbondsluiting (Joz 25:25): ‘ Zo sloot ? Jozua ? op die dag een ? verbond ? met het volk en stelde   het  in Sichem voor hen vast als een verordening en bepaling'.

Een lange periode brak aan waarin de woorden van de Tora langzaam uit de herinnering wegzakten, tot tijdens de regering van koning Josia bij de restauratie van de tempel een boekrol werd gevonden, waarvan bijbelwetenschappers vermoeden, dat dat wel eens het boek Devariem/Deuteronomium kon zijn of een allereerste versie daarvan. De vrome koning liet zich het boek voorlezen, schrok en voerde een grondige zuivering door. Ook nu weer werden alle bewoners van het koninkrijk Juda bijeengeroepen. En weer opnieuw werd er een voorlezing gehouden en een verbond gesloten. (2 Kon 23) ‘Hij las ten aanhoren van hen al de woorden van het ? boek ? van het ? verbond ? dat in het ? huis ? van de Eeuwige gevonden was (…) en sloot een ? verbond ? voor het aangezicht van de Eeuwige om de Eeuwige te volgen en Zijn geboden, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen met heel zijn ? hart ? en met heel zijn ziel in acht te nemen, door de woorden van dit ? verbond ? die in deze ? boekrol beschreven zijn, uit te voeren. En het hele volk trad toe tot dit ? verbond'.

Weer zullen vele eeuwen van verwaarlozing en vergeten voorbijgaan tot gedurende en na de babylonische ballingschap geleerden de voorschriften van Mozes weer aan de vergetelheid ontrukten en de woorden reconstrueerden. Ezra componeerde cum suis de Tora zoals wij hem ongeveer kennen. Dat leidde tot een plechtige publieke voorlezing. Het weer in Judea teruggekeerde en gesettelde volk verzamelde zich als één man op het plein dat in Jeruzalem voor de Waterpoort ligt en Ezra las staande op een hoog spreekgestoelte uit de Tora voor aan de in eerbied staande menigte. Specialisten legden ter plekke de oude teksten uit. De luisteraars waren hevig aangedaan. Heel het volk huilde toen ze de woorden van de wet hoorden. (Nehemia 8).

De voorlezing van de Tora heeft in de eeuwen die volgden geleidelijk in de synagogale diensten een vaste plaats gekregen. In tweeduizend jaar is een enorm bouwwerk van uitleg om de oude woorden gebouwd. Maar iets van die oorspronkelijke gezamenlijke ontroering en het besef van hernieuwd commitment is misschien nog voelbaar als we samen staan in de diensten van de Hoge Feestdagen, die over een paar dagen beginnen op de vooravond ( erev ) van Rosj Hasjana.

Sjana tova en een goed en zoet nieuw jaar gewenst!

Noten
(1) De waterputters en de houthakkers komen ook voor in het boek Jozua:
(9:27 De naburige Hivvieten hadden Jozua misleid door uit angst voor het geweld van de Israelieten zich voor te doen als van verre gekomen bedelaars, die aansluiting bij het volk zochten. Toen het bedrog uitkwam, werden ze toch niet omgebracht, maar maakte ? Jozua ? hen toen houthakkers en ? waterputters ? voor de gemeenschap.
(2) Rabbeinu Bachya meent ad loc dat het verschil tussen beide verbondsluitingen vooral berust in dat het tweede verbond met een eed bekrachtigd werd.

Parasjat Ki   tetsee  Devariem/Deuteronomium 21:10 – 26
Raap de eieren, maar laat de moedervogel vliegen

De Tora is in zekere zin te zien als een pedagogisch boek, een boek over volksopvoedkunde, een geschrift over geestelijke vorming. Het leert - om in een baaierd van lustimpulsen, aanvechtingen tot onmiddellijke behoeftebevrediging, oog te hebben voor de ander, rekening te houden met het algemeen welzijn en eerbied te hebben voor de schepping in en om ons heen. De kern van het boek is geschreven door de profeet Mozes, die dit ingegeven kreeg vanuit een hoge (of diepe) dimensie. Na de Babylonische ballingschap besloten de Oude Wijzen dat het afgelopen was met de profetie en zij stelden in de eeuwen voor de gewone jaartelling voor altijd de tekst vast, die vanaf zeg twaalfhonderd voor de gewone jaartelling was begonnen te ontstaan. Geen tittel en geen jota mocht meer worden veranderd.
Uit die oude tekst komen door het struikgewas van de culturele bepaaldheid van meer dan 2500 jaar heen een aantal universele basiswaarden naar voren, die nog steeds een morele grond onder de voeten geven. Ze zijn onder woorden gebracht in de Tien Geboden – eigenlijk Tien Uitspraken – en in een aantal andere algemene uitspraken zoals ‘Heb uw naaste lief als u zelf'. Terecht gaat de Tora ervan uit, dat die algemene basiswaarden gratuit blijven als ze niet worden geoperationaliseerd in concrete handelingen. Om dat zeker te stellen staan er daarom heel wat voorschriften in het boek, die heel concreet aangeven wat er moet gebeuren om die basiswaarden te realiseren. En omdat men in het Jodendom graag precies wil weten waar men aan toe is hebben de rabbijnen die voorschriften geteld, 613 zijn het er. Maar omdat die toch nog heel wat vragen oproepen over tot hoever ze reiken, wanneer ze wel gelden en wanneer niet, hebben de rabbijnen in het rabbijnse Jodendom die voorschriften in de loop der eeuwen nog verder met elkaar besproken, bediscussieerd, uitgewerkt, aangepast aan nieuwe tijden en daarmee zijn ze nog steeds bezig. Al met al is het er wel op neergekomen dat de Tora-geleerden een enorm gebouw van regels hebben opgetrokken; het leven van de orthodox observante Jood is van de wieg tot het graf, van de eerste dag tot de laatste dag van het jaar, van dag tot dag en haast van uur omgeven is door een veelheid van regels. Het gevaar bestond en bestaat, dat je meer bezig bent je precies aan de regels te houden – wat nooit helemaal lukt – dan met het in praktijk brengen van de basiswaarden van en de grondintentie onder de regels. De apostel Paulus heeft bij de zogenoemde Farizeeën dit fenomeen van excessieve wettische vroomheid wel geconstateerd, maar hij heeft het kind met het badwater weggegooid door de regels als alleen maar een benauwenis te zien, die de genade de weg versperde (zie bijv. Romeinen 6:14). Genade speelt ook in het Jodendom als chesed wel degelijk een grote rol en kan in ieder geval voor de Joden bemiddeld worden zonder Jezus Christus.(1) Paulus heeft zich misschien in zijn jeugd bekneld gevoeld door de obsessie ultravroomheid die hij ook toen om zich heen zag en dat verhinderde hem door te dringen tot de nobele opvoedkundige intentie, die de ‘wet' had (en heeft) om een gemeenschap te vormen waar altruïsme en rechtvaardigheid zou heersen. Daarom is het nog steeds goed de voorschriften van de Tora en de traditie te bestuderen en te doorgronden.

De parasja Ki Tetsee bevat wel 74 van de 613 mitswot. Laten we uit die menigte opdrachten twee regeltjes uitkiezen voor nadere beschouwing.
Zo lezen we bijvoorbeeld de volgende effectuering van de grondwaarde ‘heb uw naaste lief' in Devariem/Deuteronomium 22:1: ‘U mag niet het rund of het schaap van uw broeder zien als ze afgedwaald zijn, en u vervolgens aan uw plicht onttrekken (letterlijk: u verbergen). U moet ze beslist naar uw broeder terugbrengen'. Goed gezien dat gebod. 't Is maar lastig als je dat afgedwaalde schaap ziet, je wil het liefst net doen alsof je het niet hebt gezien. Maar daar steekt dit voorschrift een stokje voor: je moet het naar je naaste terugbrengen (zo ook Sjemot 23:4). Heel uitdrukkelijk staat er in het Hebreeuws dubbelop: hesjiev, tesjievem , vertaald als ‘breng beslist terug' of ‘in ieder geval'; letterlijk staat er: ‘breng terug!, je zal hen terugbrengen'. Daar trekken de geleerden twee lessen uit. Hoe vaak het ook gebeurt dat afdwalen van os, schaap (of ezel, of wegraken van kleren of ander bezit) steeds moet je het terugbrengen. De eerste keer is het een opdracht, hesjiev , breng terug of je nou wil of niet. Maar als je meerdere keren dit voorschrift hebt vervuld ga je het vrijwillig en graag doen, dan wordt het tesjievem , je zal terugbrengen; dat is de educatieve vorming bedoeld door de mitswot. (2)
De basiswaarde van mededogen, wordt die niet geoperationaliseerd door de verzen 22:6 ev over het ontzien van de moedervogel? ‘Wanneer u onderweg een vogelnest tegenkomt, in welke boom dan ook of op de grond, met jongen of eieren, en de moeder zit op de jongen of op de eieren, dan mag u met de jongen niet  ook  de moeder meenemen. 7 U moet de moeder zeker laten vliegen, maar de jongen mag u voor uzelf meenemen, opdat het u goed zal gaan en u  uw  dagen zult verlengen'.
Een oude controverse is de vraag; zijn de voorschriften louter een absolute uiting van Gods wil tout court of zit er een rationale achter, die soms boven onze pet gaat maar vaak is te achterhalen (zo Maimonides). In het geval van dit voorschrift speelt duidelijk het besef, dat men de moedervogel het verdriet van het aanzien van het verlies van haar jongen wil besparen (denk ook aan het verbod om het jonge geitje in de melk van zijn moeder te koken)(3). Het voorschrift geldt overigens niet (aldus Nachmanides) voor de Ene dit niet uit compassie met dieren heeft bepaald; het is bedoeld voor ons om òns te trainen in mededogen met levende schepselen (inclusief onze medemensen). Dus weer die educatieve intentie.
Het is overigens één van de vele bepalingen die te maken hebben met diervriendelijkheid, die vaak ten onrechte aan het Jodendom wordt ontzegd (4) 
  

Noten
(1) Vgl alleen al de slotzin van het smeekgebed op Jom Kipoer ‘Avinoe malkenoe', ‘Onze vader onze koning. Bewijs ons gunst en antwoord ons, want wij hebben geen daden waar we ons op kunnen beroepen, doe ons recht en begenadig ons, red ons.'
(2) Uit het commentaar van Nechama Leibowitz, Studies in Devarim, WZO. 1980, pp 209 (3) En vgl Wajikra/Leviticus 22:28: U mag niet een rund of een stuk kleinvee met zijn jong op dezelfde dag slachten.
(4) Dit is het leerstuk Tsaär baälee chajiem Zie ook Menno ten Brink, Is het jodendom diervriendelijk?,


Parasjat Nitsaviem Devariem/Deuteronomium. 29:9–30:20     
Ommekeer 

Meestal wordt de parasja Nitsaviem gecombineerd met de volgende parasja Vajelech in verband met de eigenaardigheden van de Joodse kalender. Dit jaar is een Joods schrikkeljaar en dan biedt de gang van de kalender ruimte voor een aparte lezing. Die valt nu op de sjabbat vlak voor het begin van het Joodse Nieuwjaar, Rosj Hasjana

Naast de zwarte paragrafen over de komende kwellingen en verbanningen zoals vooral in de vorige parasja Ki tavo, staan in deze parasja Nitsaviem ook enkele gouden pesoekiem , die uiteindelijk een messiaans vergezicht beloven. Onze twijfel over een predestinerende en regisserende almachtige godheid zetten we even opzij om ons te laten meevoeren door de messiaanse noot die hier wordt aangeslagen (nog versterkt door het begin van de haftara, Jeshajahoe 61:10 ev). Devariem 30 1-3: ‘Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de Eeuwige, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt en samen met uw kinderen naar de Eeuwige, uw God, terugkeert en hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, dan zal de Eeuwige, uw God, in uw lot een ommekeer brengen: hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen.  We laten de brisante vraag of deze passage een geopolitieke betekenis heeft graag voor dit moment in het midden. We richten ons op de spiritueel-psychologische dimensie.

De grote ommekeer, is dat niet wat we in ons hart steeds wensen? Spiegelt dat niet diep in ons een verlangen, dat een grote ommekeer ook in ons eigen leven zal plaatsvinden? Iedere dag doen we al of niet onze geringe pogingen om dat naderbij te brengen. Laten we de kijker eens richten op het persoonlijk niveau van ons dagelijks leven.  
De tijd tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer is daar speciaal aan gewijd: een samengebalde onderneming om Tesjoeva, een grote ommekeer teweeg te brengen in ons zelf en wie weet in de kringen om ons heen.  
Een van de grote thema's daarbij is vergeving. We vragen aan onze familieleden, vrienden, collega's en misschien wel vijanden vergeving om wat we hun hebben aangedaan. En we smeken vergeving af aan de Altijdzijnde. Maar het is mij opgevallen dat er weinig gezegd wordt en geschreven is over vergeving dóór ons aan anderen naar aanleiding van wat ons door die anderen is aangedaan. Feitelijk is dit – het vergeven door mij aan anderen – toch ook een vorm van navolging van de Eeuwige (imitatio Dei). Mozes Cordovero heeft dit uitgewerkt in zijn ‘Palmboom van Devora', waarin hij oproept tot een uiterste vergevingsgezindheid als navolging van de vergevingsgezindheid zoals die beschreven is als attribuut van de Eeuwige in Exodus 34:6,7, regels die wij deze dagen meerdere keren zingen.

Wat ons is aangedaan door anderen: dat kan veel zijn. We kunnen ons slecht behandeld, benadeeld, verraden voelen door onze ouders, partners, kinderen, bazen en collega's.  
”Mijn moeder heeft me niet echt gezien”. “Mijn partner heeft me verraden”. Ga zo maar door. Een half leven lang kan je met wrok blijven rondlopen. Soms was de behandeling of daad aan jou gedaan inderdaad onterecht, soms kan er sprake zijn van projectie van jouw gevoelens van boosheid of verdriet op anderen als gevolg van kwetsuren opgedaan in eerdere misstanden. In beide gevallen kunnen we door onze wrok, kwaadheid of door ons lijden terechtkomen in een slachtofferpositie. De pijn die eronder ligt schrikt ons af. Die zee van pijn, daar willen we niet aan. Toch is dat nodig.  
De fasering is: je losmaken van je wrok of lijden of boosheid, er een onthechtende sprong vanaf gaan staan, schouwen in jezelf en de pijn aangaan. Want dan is er ruimte geschapen voor de volgende stap: om de mens in de ander te zien en hem of haar vergeving te schenken. Dan ontstaat er nieuwe ruimte waarin weer het licht kan binnenvallen. Die ander hoeft het misschien niet eens te weten, dat je hebt vergeven. Vergeven doe je voor jezelf in de eerste plaats en de anderen in je omgeving zullen er volop van mee profiteren, als jij je hebt ontdaan van een zware last. Je wordt een lichter mens en onbespreekbare zaken worden wellicht bespreekbaar.  
Deze dagen van inkeer en ommekeer zijn bij uitstek de dagen om in jezelf te duiken en te kijken welke stukken van wrok, slachtofferschap, onverzoenlijkheid er in jou schuilen, die vernieuwing en verlichting van geest en ziel tegenhouden.  
Moge een goed en zoet jaar voor jou zijn weggegelegd; sjana tova oemetoeka tichtevoe!


Parasjat Nitsaviem-Wajelech

Devariem/ Deuteronomium 29:9-31:30

Het begin van de wijsheid

De parasja Nitsaviem wordt in de meeste (niet-schrikkel) jaren tezamen met de parasja Wajelech gelezen. De tekst begint met: ' Hier bent u allen nu bijeen ( nitsaviem ), ten overstaan van de Eeuwige, uw God: de stamhoofden, de ?oudsten, de ?schrijvers, alle mannen, vrouwen en ?kinderen? van  I sraël, en alle ?vreemdelingen? die als houthakker of ?waterputter? in het kamp werken – bijeen om toe te treden tot het ?verbond? dat de Eeuwige, uw God, vandaag met u sluit, en de sancties die erbij horen te aanvaarden'.
Heel Israel, van hoog tot laag, mannen, vrouwen en kinderen (ik zie de vrouwen met kleuters om hen heen en baby's op de arm), stamhoofden maar ook waterputters, staan in onafzienbare scharen voor Mozes, en als het ware ook voor de Eeuwige. Hajom , vandaag, dat wil zeggen toen, maar ook nu heden ten dage nog steeds.
Binnenkort is het Rosj Hasjana en Jom Kipoer en staan ook wij weer daar tezamen in grote schare in sjoel. Ervaren wij als schare voor Zijn aangezicht nog hetzelfde als toen?
Kent de ervaring en de perceptie van het Altijdzijnde een (r)evolutie?

De bekende protestante theoloog Harry Kuitert , een man die van uit gereformeerde orthodoxie zich ontwikkelde tot theoloog, bekende uiteindelijk tot ontsteltenis van de gereformeerd-protestante wereld: God bestaat niet. Van hem zijn de in protestante kringen beruchte woorden:
‘Al het spreken over boven komt van beneden, ook als we zeggen dat het van boven komt' - een slogan, die voor velen klonk als een vloek en die voor anderen een bevrijding uit een orthodox keurslijf betekende. Voor Kuitert – als je hem ziet spreken in een interview op zijn 80 ste verjaardag een intens religieus man - betekende het dat de verhalen in de bijbel over God niet betekenisloos zijn, maar ze zijn wel door de menselijke geest gemaakt en geschreven.

In de Joodse sfeer wordt er naar mijn indruk niet zoveel gediscussieerd over of God (of de Eeuwige of Hasjeem) nu wel of niet bestaat. Het lijkt wel of het bestaan van de Eeuwige niet ‘im Frage' is. Zelfs al zingen de sjoelgangers een dienst lang ‘ Adonai Elohenoe' , Eeuwige onze God, over Hem wordt na de dienst bijna nooit gesproken .
Het doet mij denken aan die witz van de rijke Joodse New Yorker, al lang niet meer ‘observant', die de beste school van de stad voor zijn zoon wilde. Hij stuurde hem naar het katholieke Trinity College. Na een jaar vroeg hij zijn zoon, wat leer je daar nou allemaal. De zoon zegt, nou over de Heilige Drieenheid van God de vader, de Zoon en de Heilige geest.
Vader: ‘ik haal je direct van die school af: God is één, hoor je, al geloof ik niet in hem!'.

In de Joodse sfeer ligt het discours over God misschien anders dan in het christendom, en moet hij anders gevoerd worden, maar de ‘slogan' van Harry Kuiters geeft ons toch een uitgangspunt. Als al het spreken van beneden komt, ook het spreken, dat het van boven komt, hoe zit dat dan met het feit, dat uit de natuur (in de zin van Spinoza) een wezen voortkomt, dat het over ‘boven' kan hebben en zichzelf dit antwoord kan geven?

We kunnen het met Kuiterts antwoord deels eens zijn: de verhalen van de bijbel en ook van de Exodus en Sinaj zijn door mensenhand geschreven. Het zijn verhalen geworden, die Israel en later nog andere volken een basis hebben verschaft om een samenleving sturing en richtlijn te geven, succesvolle verhalen, die in hun eeuwenlange geschiedenis vele andere verhalen hebben overleefd (je zou bijna zeggen succesvolle ‘memen' in de zin van de atheist Daniel Dennett ), al verkeren ze heden wel in de gevarenzone. Verhalen, die in mijn visie niet de waarheidsclaim van de dogmatiek hebben, maar ook weer meer zijn dan poëzie. literatuur of mythologie. Verhalen, die steeds iedere generatie weer een nieuw antwoord vragen. Wat geeft die verhalen dan hun bijzonder karakter?

Nu kom ik op een vruchtbaarder vraag dan de vrij zinloze vraag of God wel of niet bestaat, zinloos te meer omdat het woord God een woord is met een zo grote kring van associaties in alle richtingen, dat het of teveel of te weinig zegt.
Die vraag is: is er openbaring (revelation)? Is er bij religies - met name de monotheistische religies, voorop het Jodendom – sprake van een openbaring, die uitgaat boven de gebruikelijke kennisverwerving door schade en schande, noodzaak of nieuwsgierigheid? Toegespitst op het Jodendom: gebeurde er iets bijzonders op de heilige berg Sinaj of was het niet meer dan illusie of zelfhypnose Of kwam de ervaring van de Ene en zijn tien geboden uit de onderverdieping van de psyche à la Sigmund Freud, als een troostende illusie in een harde wereld? (1)

De Joodse filosoof Martin Buber meent, dat er wel degelijk sprake was van een openbaring, niet van Gods essentie, maar van Zijn relatie met de mens. Buber is universalist. Er is sprake van een intense ervaring van Zijn presentie, die op zich nog geen geboden inhoudt. Maar de vertaling van deze ervaring in geboden (mitswot) is het werk van de mens Mozes.
Daarom zijn ze slechts bindend voor het individu in zoverre deze vanuit zijn persoonlijke ervaring van de relatie met de Ene geboden vrijwillig op zich neemt. Franz Rosenzweig, Martin Bubers medevertaler van de Tanach en medestichter van het Freies Jüdisches Lehrhaus , ging toch een stap verder. Rosenzweig erkent weliswaar, dat de openbaring van de presentie van de Ene niet de openbaring van de mitswot met zich meebrengt. Maar hij bepleit wel de acceptatie van het geheel van de mitswot. Dat is rationeel niet te beredeneren, maar vraagt een daad van geloof. Die daad van geloof springt voort uit de loyaliteit aan de voorvaderen, die het Hajom (‘vandaag') van toen tot het Hajom van nu maakt. Rosenzweig is particularist.(2)

De antropoloog en stichter van de psychoanalyse Sigmund Freud heeft de traditie geheel afgezworen. Hij accepteert ook Bubers mytieke presentie van de Eeuwige in relatie met de mens niet; religie, God en de goddelijke autoriteit van de geboden zijn een kinderlijke illusie van de mens. Freuds hoop is gevestigd op de Wetenschap, die met zijn Rede, de mensheid, als het meezit, uit zijn waanidee zal helpen uitgroeien. En toch komt de atheïstische antropoloog er toe om in zijn boek over Mozes en het Monotheïsme te zeggen, dat het in het Jodendom gaat om de door Mozes gestichte en vooral door de profeten bewaarde en doorgegeven leer, dat ‘de godheid offers en ceremonieel afwijst en enkel geloof en een leven in waarheid en gerechtigheid (…) eist' (3). Freud noemt de ethische uitstraling van het Jodendomj een geistige Leistung', voor het overige is hij volstrekt areligieus.

Hoewel? Hij heeft ook geschreven: ‘Critici volharden in de gewoonte om een mens die openlijk uitkomt voor zijn gevoel van menselijke nietigheid en onmacht tegenover de hele wereld'(Freud bedoelt dus zichzelf, RC), ‘diep religieus te noemen, hoewel niet dit gevoel de kern van religiositeit vormt, maar (...) de reactie erop, die tegen dit gevoel een remedie zoekt\ (dus de religie RC). ‘Wie niet verder gaat, wie deemoedig genoegen neemt met de onbeduidende rol van de mens in de grote wereld, is juist in de waarste zin van het woord irreligieus'.(3)
Ik behoor tot de critici, die dit wèl een diep religieus besef noemen. Dit existentieel gevoel van de mens, verloren in het totaal open veld, kan inderdaad enerzijds brengen tot de sprong in de zekerheid van religieuze dogmatiek of (ultra)orthodoxe leerstellige waarheidspretentie, het vanzelfsprekende systeem, maar anderzijds kan die openheid ook betekenen – zet u even schrap - een beschikbaarheid voor een werkelijk contact met wat voorbij ligt aan wat menselijkerwijs is te weten, voor een ‘inbreuk' of ‘inbraak' van het oneindige op/in de totaliteit van het ons bekende en vertrouwde, in de zin van Emmanuel Levinas.(4), een inbreuk die niet rechtstreeks naar een God wijst maar vooral naar de Ander.

Ik moet denken aan de bekende uitspraak uit Spreuken (Misjlee): Het ontzag voor de Eeuwige ( jirat Hasjem, zeg het Freudiaanse ‘gevoel van menselijke nietigheid en onmacht tegenover de hele wereld') is het begin van de wijsheid ( resjiet chochma ). Zo staan we weer een aantal momenten stil op de Hoge Feestdagen.

noten

(1) Sigmund Freud, De toekomst van een illusie, 1927
(2) Gebruikt is ook: Benny Kraut, THE APPROACH TO JEWISH LAW OF MARTIN BUBER AND FRANZ ROSENZWEIG, Tradition: A Journal of Orthodox Jewish Thought. Vol. 12, No. 3/4 (WINTER-SPRING 1972), pp. 49-71
(3) Sigmund Freud, Mozes en het Monotheisme , 1939, Boom, p. 64. 
(3) Sigmund Freud, De toekomst van een illusie , 1927
(4) Zie bijv. Emmanuel Levinas, Het menselijk gelaat , (tweede deel: Filosofie van het menselijk gelaat, Ambo, 1969, 1987, p. 191, over Sjemot/Exodus 33:23 Geciteerd ook in Rob Cassuto's commentaren op de vijf boeken van de Tora: REIZEN DOOR DE TORA ,deel 1, van het Begin naar de Berg,  Genesis en Exodus ,  p. 167

Rosj Hasjana - Nitsaviem-Wajelech

In parasha Wajelech (hfst 31) staat de voorspelling dat het volk van Israël na de dood van Mosjé achter andere goden zal aanrennen en (NBV):

17 Dan zal ik in toorn tegen hen ontsteken, ik zal hen aan hun lot overlaten en me van hen afkeren. Wanneer ze zo kwetsbaar zijn geworden, zullen ze ten prooi vallen aan allerlei ellende en tegenspoed. Dan zullen ze zeggen: “Deze ellende overkomt ons zeker doordat onze goden ons verlaten hebben.” 18 Nee, ik ben het die zich van hen afkeert, omdat ze zoveel kwaad hebben gedaan en zich met andere goden hebben ingelaten.

Deze passage is een omschrijving van het Verborgen Aangezicht van God. Een hardvochtige en rechtlijnige passage
Steeds worstel ik met enerzijds de constatering dat zovelen van het volk van Israël, zovelen van de volkeren van deze wereld, zovelen zoveel ellende onder ons brengen. Ook ik als iemand die meestal langs de zijlijn staat heb mijn aandeeltje.
Anderzijds zijn er ook zoveel hoopvolle tekenen, zoveel goede initiatieven, zoveel ontluiking van goede intenties en goede daden.

De in Deuteronomium in zo grote getale uitgestorte voorzeggingen van rampen en vervloekingen, ze lijken altijd wel te eniger tijd ergens ter wereld werkelijkheid te worden.

Ook het laatste lied van Mosjé staat vol van de woede van de Eeuwige die op zijn ongehoorzame kinderen ontbrandt en met een literair welhaast wellustige pen (voorloper van Dante's beeldende taferelen) worden voor de zoveelste keer allerlei bloedige scene's geschilderd.
Steeds pepert de oude leider, die weldra het stokje moet overgeven, het zijn volk van Israël en ons in, hoe ongehoorzaam en verderfelijk wij zullen zijn.  
Ja, nou weten we het wel, ben ik geneigd uit te roepen.

Daarom lijkt het alsof de zon even een straal van haar licht laat schijnen in een duister bewolkte hemel als we in hfst. 30 de regels over de Grote Terugkeer (Tesjoewa) lezen (NBV):

1 Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de Hashem, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt 2 en samen met uw kinderen naar Hashem, uw God, terugkeert en hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, 3 dan zal de Hashem, uw God, in uw lot een ommekeer brengen: hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen.

De uitleggers hebben verschillende verklaringen voor deze passage. Maar hij ademt wel de nabijheid van een Messiaanse tijd. De grote ommekeer, is dat niet wat we in ons hart steeds wensen? Spiegelt dat niet diep in ons een verlangen, dat een grote ommekeer ook in ons eigen leven zal plaatsvinden en iedere dag doen we al of niet onze geringe pogingen om dat naderbij te brengen. Laten we de kijker eens richten op het persoonlijk niveau van ons dagelijks leven.
De tijd tussen Rosh Hasjana en Jom Kipoer is daar speciaal aan gewijd: een samengebalde onderneming om Tesjoewa, een grote ommekeer teweeg te brengen in ons zelf en wie weet in de kringen om ons heen.

Een van de grote thema's daarbij is vergeving. We vragen aan onze familieleden, vrienden, collega's en misschien wel vijanden vergeving om wat we hun hebben aangedaan. En we smeken vergeving af aan de Altijdzijnde. Maar het is mij opgevallen dat er weinig gezegd wordt en geschreven is over vergeving dóór ons aan anderen naar aanleiding van wat ons door die anderen is aangedaan. Feitelijk is dit – het vergeven door mij aan anderen – toch ook een vorm van navolging van de Eeuwige (imitatio Dei). Mozes Cordovero heeft dit uitgewerkt in zijn ‘Palmboom van Devora', waarin hij oproept tot een uiterste vergevingsgezindheid als navolging van de vergevingsgezindheid zoals die beschreven is als attribuut van de Eeuwige in Exodus 34:6,7, regels die wij deze dagen meerdere keren zingen.

It's never too late to be what you might have been.

Wat ons is aangedaan door anderen: dat kan veel zijn. We kunnen ons slecht behandeld, benadeeld, verraden voelen door onze ouders, partners, kinderen, bazen en collega's.  
”Mijn moeder heeft me niet echt gezien”. “Mijn partner heeft me verraden”. Ga zo maar door.
Een half leven lang kan je met wrok blijven rondlopen. Soms was de behandeling of daad aan jou gedaan inderdaad onterecht, soms kan er sprake zijn van projectie jouw gevoelens van boosheid of verdriet op andere als gevolg van kwetsuren opgedaan in eerdere misstanden. In beide gevallen kunnen we door onze wrok, kwaadheid of door ons lijden terechtkomen in een slachtofferpositie.
De pijn die eronder ligt schrikt ons af. Die zee van pijn, daar willen we niet aan. Toch is dat nodig.

De fasering is: je losmaken van je wrok of lijden of boosheid, er op een afstand van gaan staan, dan schouwen in jezelf en de pijn aangaan. Want dan is er ruimte geschapen voor de volgende stap: voor vergeving van de ander. Dan ontstaat er nieuwe ruimte waarin weer het licht kan binnenvallen.
Die ander hoeft het niet eens te weten, dat je hebt vergeven. Vergeven doe je voor jezelf in de eerste plaats en de anderen in je omgeving zullen er volop van mee profiteren, als jij je hebt ontdaan van een zware last. Je wordt een lichter mens en onbespreekbare zaken worden wellicht bespreekbaar.
Deze dagen van inkeer en ommekeer zijn bij uitstek de dagen om in jezelf te duiken en te kijken welke stukken van wrok, slachtofferschap, onverzoenlijkheid er in jou schuilen, die vernieuwing en verlichting van geest en ziel tegenhouden.

Tesjoewa is het thema van deze week waarin Rosj Hasjana valt en de Jamiem Noraiem beginnen.
Rosj Hasjana is de eerste dag, de dag waarop de Akedat Jitschak - de binding van Isaäk op het altaar - wordt gelezen.
Het verhaal begint met het strikte oordeel aan Avraham om zijn zoon te offeren. De maan is een smalle sikkel, Rosj Chodesj.

Alles staat in het teken van de sefira Gewoera, gestrengheid, oordeel. Maar als Jitschak op het hout ligt, gebiedt de engel Avraham te stoppen. Het offer van zijn zoon hoeft niet. De maan gaat wassen. De sefira van Chesed – barmhartigheid, liefde, vergevingsgezindheid – krijgt de overhand.

Lesjana tova tikatvoe

citaat   Simon Jacobson :
Imagine waking up every day knowing that you have a job to do that no one else but you can accomplish. That the entire world is waiting in anticipation for you to fulfill your role. And if you don't do your part, no one else can fulfill their roles. Imagine that you are carrying the baton in your leg of a long marathon, and if you drop the baton or do not run your leg, everyone else is compromised. Imagine that you are an astronaut in space and if you don't press the right button all of humanity hangs in the balance.

Imagine that every second of the day, every fiber of your being, feels how your next act changes the course of destiny.

If you felt this sense of urgency and this confidence all the time, how many problems would it pre-empt? How much heartache, aggravation, and therapy it would prevent; how much money, time and resources it would
save!

Parashat Nitsaviem Dewariem/Deuteronomium. 29:9–30:20      sept 2015
Ommekeer

De parasha

Meestal wordt deze parasha gecombineerd met de volgende parasha Wajelech in verband met de eigenaardigheden van de Joodse kalender. Dit jaar biedt de gang van de kalender ruimte voor een aparte lezing. Die valt op de shabbat vlak voor het begin van het Joodse Nieuwjaar, Rosh Hashana.

Het afscheid van Moshé van zijn volk nadert. Op een van zijn laatste levensdagen heeft Moshé voor een belangrijke toespraak het volk bijeengeroepen, kennelijk om in een kernachtige samenvatting van al zijn voorgaande woorden de sluiting van het verbond tussen Israel en de Eeuwige nog eens te bevestigen. Het begin van de tekst van deze parasha schildert een breed beeld van een enorme massa mensen, die staan opgesteld voor de oude leider, niet alleen de belangrijke mensen, de aanvoerders en officials, maar álle mannen van Israel, en ook de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, de houthakkers en waterdragers, met andere woorden van hoog tot laag. En niet alleen tot de aanwezigen richt Moshé zich, maar ook met ‘ maar ook tot degenen die hier (nog) niet bij zijn ' (29:13), kortom: de toekomstige generaties; de Tora is voor alle tijden.
Wederom schetst hij omstandig de fatale gevolgen van afvalligheid van de Eeuwige en het in de wind slaan van Zijn voorschriften: hij verwijst naar de eerder beschreven vervloekingen en de verjaging uit het land. Maar steeds heeft het volk de keus, benadrukt de hoogbejaarde voorman: ‘ Zie, vandaag houdt ik je voor het leven en de dood, het goede en het kwade '(30:13). Het is geen onhaalbare zaak, die Tora, want de geboden zijn niet in de hemel, maar hier op aarde binnen het bereik van de mens.
Kennelijk heeft Moshé tijdens zijn gepassioneerde woorden opeens een bijna messiaans visioen, dat ver vooruit reikt tot in een nameloze toekomst, waarin al het denkbare, het kwade en het goede, onvermijdelijk al is gebeurd. ‘ Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de Eeuwige, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt en samen met uw kinderen naar de Eeuwige, uw God, terugkeert en hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, dan zal de Eeuwige, uw God, in uw lot een keer brengen: hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen' (30:1-3). (1)
De oude profeet – als middelaar van de Eeuwige - weet, steeds heeft de mens de vrije keus, maar toch zal onvermijdelijk vaak het verkeerde worden gekozen. Drukte Rabbi Akiva deze paradox niet bondig uit in zijn spreuk ‘ Alles is voorzien, toch is de vrije wil gegeven ' (Talmoed, Pirké Avot 3:15).

Teshoewa

De net geciteerde passage is wel de Grote Terugkeer genoemd, het woord voor terugkeren – shoew - komt zeven keer voor in deze parasha ; het volk van Israel zal ooit definitief terugkeren van zijn afdwalingen en verkeerde daden. In de loop van de eeuwen heeft dit fenomeen van collectieve terugkeer ook een individuele inkleuring gekregen; ook ieder persoon kan op zijn verkeerde schreden terugkeren en ommekeer – teshoewa – doen.
De tijd rond en vooral tussen Rosh Hashana en Jom Kipoer is daar speciaal aan gewijd: een samengebalde onderneming om teshoewa , een grote ommekeer teweeg te brengen in ons zelf en wie weet in de kringen om ons heen. Een van de grote thema's daarbij is vergeving. Gedurende de gebeden op en rond Rosh Hashana en Jom Kipoer komen drie woorden voor vergeving steeds steeds terug: selach lanoe, mechal lanoe, kapper lanoe ; alle drie betekenen ze ‘vergeef ons', maar telkens met een andere bijklank. Selach lanu betekent vooral ‘het spijt me oprecht en ik zal het niet meer doen'. Bij mechal lanoe ligt het accent op mijn vraag de verkeerde daad als het ware te wissen en de relatie te herstellen in de oude intimiteit. Ze staan in het teken van de relatie met de medemens. Met ‘ kaper lanoe ' vraag ik om het schuldgevoel en de pijn om het misgedane, die los van al het andere zwaar op het hart kan blijven wegen, weg te nemen. Dat is alleen in de macht van de Ene om te bewerkstelligen: om essentiële troost in het hart te brengen (2).

De dagen van Rosh Hashana en speciaal Jom Kipoer roepen ons dus op om naar onze familieleden, vrienden, collega's en misschien wel vijanden toe te stappen en sorry te zeggen voor wat we hun hebben aangedaan. Maar het is mij opgevallen dat er weinig gezegd wordt en geschreven is over vergeving dóór ons aan anderen, die ons wat hebben aangedaan. En dat kan veel zijn. We kunnen ons slecht behandeld, benadeeld, verraden voelen door onze ouders, partners, kinderen, bazen, vrienden en collega's en zo meer. ”Mijn moeder heeft me niet echt gezien”. “Mijn partner heeft me verraden”. Ga zo maar door.
Een half leven lang kunnen we met wrok blijven rondlopen. Soms was de behandeling of daad aan ons aangedaan inderdaad afschuwelijk en onterecht, soms kan er sprake zijn van projectie van onze gevoelens van boosheid of verdriet op anderen als gevolg van eerder opgedane trauma's, die ons kwetsbaar hebben gemaakt. In beide gevallen kunnen we door onze wrok, trots, kwaadheid of door ons lijden terechtkomen in een vicieuze cirkel, in een slachtofferpositie, die het leven vaak grondig verstoort. De pijn die daarronder ligt schrikt af om er echt naar te kijken. Die zee van pijn, daar willen we niet aan. Toch is dat nodig om verder te komen. De grote vaak onoverkomelijk lijkende stap is : ons los te maken van wrok, trots, lijden of boosheid, er op een afstand van gaan staan, dan schouwen in ons zelf en de pijn aangaan. Want na die soms ongelooflijk moedige stap komt er ruimte voor de volgende stap: de vergeving aan de ander, die het allemaal heeft aangedaan. Dan ontstaat er nieuwe ruimte waarin weer het licht kan binnenvallen (3).
Vergeven doen we voor ons zelf in de eerste plaats en de anderen in onze omgeving zullen er volop van meeprofiteren, als een zware last van ons is afgevallen. We worden een lichter mens en onbespreekbare zaken worden misschien bespreekbaar.
Deze dagen van inkeer en ommekeer zijn bij uitstek de dagen, waarin de spirituele kracht extra voorradig is om dieper te kijken en te werken aan wrok, slachtofferschap, onverzoenlijkheid, die er mogelijk in ons schuilen en die vernieuwing en verlichting van geest en ziel tegenhouden.

Moge het nieuwe joodse jaar licht en goed en zoet zijn!
Lesjana tova oemetoeka tikatvoe !

Noten
(1) In de sfeer van messiaanse visioenen is ook de Haftara (aanvullende profetenlezing), die bij deze parasha wordt gelezen, Jesaja 61:10 - 63:9. Dit is de laatste van de zogenoemde zeven ‘troost-haftarot', die na Tisha be'Av op shabbat worden gelezen, allen uit de profeet Jesaja.
(2) Ontleend aan Rabbi Simon Jacobson
(3) De eerste keer dat het proces van vergeving in de Tora uitgebreid wordt beschreven is in het verhaal van Joseef en zijn broeders, zie bv de parasha Mikeets

RC 11092015

Ki Tavo    Devariem / Deuteronomium 26:1–29:8

Als Hij, Zij of Het werkzaam is dat dóór de mens

De parasja begint heel feestelijk met de ceremoniële aanbieding van de eerste opbrengsten van het land aan de tempel te Jeruzalem 1 , gevolgd door een passage met regels over de tienden. De rest van de parasja is gewijd aan de uitgebreide afkondiging door Mosjee van de zegeningen die over het volk zullen komen als het zich aan de geboden houdt en de rampen die het zal treffen als het die geboden in de wind slaat 2 . De lange reeks rampen vormen beruchte passages die in sommige synagogen fluisterend worden gelezen. De reeks heeft de naam ‘Tochacha' – vermaning - gekregen,

Catastrofes


Ze zijn geteld al die catastrofes, 98 zijn het er; lees ze eens rustig door. Ze zijn met grote vindingrijkheid en literaire begaafdheid beschreven met aan perversie grenzende beeldrijkdom. De bedoeling zal waarschijnlijk geweest zijn om het moreel immer verzakende volk te brengen tot navolging van de voor hun bestwil uitgevaardigde geboden. Realistische scenes? De historie bewijst het en ook het heden kent ze, gelukkig even niet in het huidige Israel. De gedetailleerdheid van de beelden doet vermoeden dat de redacteur hen heeft beschreven op grond van eigen pijnlijke ervaring of bittere herinnering aan catastrofes in het verleden, misschien wel de verwoestende invallen van de Assyriërs in het noordelijke rijk Israël en daarna in het koninkrijk Juda in de 8 ste eeuw BCE

Godsbeeld

Het oude godsbeeld dat uit deze passages naar voren komt is dat van een milde vader die het goede kind zegent en dan weer als de boze vader die zijn slechte zonen met afschuwelijke straffen kastijdt. Dat beeld dat zowel in jodendom als christendom vele eeuwen heeft geheerst en soms nog geldt is in de moderne theologie en filosofie vergruizeld. Dat proces begon na de ontzagwekkende aardbeving (8,5 op de schaal van Richter) en de daarna optredende verpletterende tsunami, die het vrome katholieke Lissabon totaal verwoestten en de theologische en filosofische wereld op zijn grondvesten deed schudden 3 . Toen begon het geleidelijk proces van deconstructie van het oude godsbeeld. Natuurrampen komen niet van God maar hebben te maken met een speling van op zich kenbare natuurprocessen. De filosoof Immanuel Kant was een van de eersten die de oorzaken van de aardbeving zocht in natuurlijke oorzaken (enorme onderaardse holten gevuld met gas, wat natuurlijk later onjuist bleek) 4 .

Als Hij, Zij of Het werkzaam is dat dóór de mens

Wat of wie God wél is is onvatbaar; met de vraag bezig zijn is belangrijker dan hem te beantwoorden. Hoogstens is op spiritueel niveau te vermoeden als een scheppende en werelddragende energie. Maar één ding is mij en vele anderen duidelijk: als Hij, Zij of Het werkzaam is, is dat dóór de mens heen. De mens is naast het schepsel dat beheerst wordt door een onstuitbare drang het eigen belang op korte termijn te dienen ook het instrument, waardoorheen een hogere werkzaamheid gestalte wil krijgen en dan moeten we er meteen aan toevoegen: de mens in relatie met zijn medemensen. God kan zich openbaren als het diep geweten verlangen om naar het goede voor zich, voor de naaste en de gemeenschap te streven. Voor wie daar een eind in komt is misschien de genade weggelegd van de wijsheid en voor wie daarnaast nog een aanleg heeft voor mystiek en de nodige training beoefent zelfs het ervaren van verlichting.

Anarchie, onderdrukking, armoede, geweld, hongersnood, in laatste instantie (burger)oorlog met zijn onzegbare verschrikkingen hebben we goed beschouwd aan onszelf te danken. Wanneer een kritische massa mensen het recht verlaat en oneerlijkheid, leugen, corruptie, onbetrouwbaarheid, puur eigenbelang en winstbejag, bandeloosheid, disrespect, liefdeloosheid de overhand krijg dan loopt het op den duur daarop uit. Dat is de logica van de Tochacha. Vlak niet uit de aanjagende werking van verstarde religieuze en politieke ideologieën, die in naam van een verheven idee het zicht op de individuele unieke mens verliezen en met hun opruiend fanatisme de grootste ellende veroorzaken. Voeg daarbij het besef dat de laatste decennia is gedaagd, dat wij mensen door ons doen en nalaten medeveroorzaker zijn van vele natuurrampen die zich de laatste tijd opvallend vaak voordoen, dan dringt de conclusie zich op, hoezeer wij ook medeverantwoordelijk zijn om de wereld in goede richting te repareren. Een heroriëntatie van onze plaats en taak in de natuur is bitter noodzakelijk en bij een avant-garde al een tijd aan de gang 5 .
Ik denk dat in principe aan de mensen de potentie gegeven is om als volkeren in welvaart, overvloed en blijdschap samen te zijn en samen te werken met een helder besef van de bescheiden plaats in de kosmos en een gevoel van grote dank voor het leven. De Tora en haar waarden zijn aan Israël lang geleden daartoe als leidraad gegeven en we kunnen steeds opnieuw naar deze woorden luisteren, Joden en niet-Joden.

Noten

In een  ander commentaar  ben ik op de aanbieding van de eerste vruchten ingegaan. Andere aspecten van deze parasja zijn belicht in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 en op mijn website www.robcassuto.com

2. Het is eigenlijk de tweede Tochacha, een eerdere kleinere reeks staat al in Wajikra/Leviticus, in de  parasja Bechoekotai  .  

3. Walter Benjamin: Kant's slim early book on the earthquake "probably represents the beginnings of scientific geography in Germany. And certainly the beginnings of seismology." Ontleend aan 1755 Lisbon eartquake

4. S. Neiman begint haar boek ,  Evil in Modern Thought: An Alternative History of Philosophy.   (Princeton, NJ: Princeton University Press, 2002) met de woorden: ‘De achttiende eeuw gebruikte het woord Lissabon ongeveer zoals wij vandaag het woord Auschwitz'.

5. Meer over Tora en milieu in mijn overdenking tgv Simchat Tora 5781

aug 2021

Parasjat Ki tavo Devariem/Deuteronomium   26:1–29:8

Een historische context

Deze parasja bevat in de zesde alija (stuk dat de voor Toralezing opgeroepene leest) de langste alija van de hele Tora. In dit stuk komt de lange reeks vervloekingen voor, die over Israël zullen komen, als het volk niet naar de stem van de Eeuwige en zijn voorschriften luistert. Die vervloekingen, welgeteld achtennegentig, zijn met een barokke, bijna aan perversie grenzende pen beschreven. Neem bijvoorbeeld het afgrijselijke beeld van de ouders die in de belegerde stad het vlees van hun kind eten en de moeder, die de nageboorte in het geheim opeet. Waarschijnlijk zijn deze schilderingen van verwoesting, uitroeiing, hongersnood en ziekten, hoewel neergeschreven als voorspelling, vooral de neerslag van ervaringen, die de schrijver uit een al gepasseerd verleden put. Hier spreekt een ervaringsdeskundige!

Laten we een korte historische excursie wagen en teruggaan naar de tijd, ruwweg tussen 900 en 400 BCE, de tijd dat de tekst uit soms veel oudere overleveringen zijn definitieve schriftelijke vorm heeft gekregen. Die optekening kwam tot stand in en ook kort na bijzonder roerige tijden, de eeuwen van de koninkrijken Israël en Juda. Hun gebied lag op het kruispunt van de grote rijken Egypte, Assyrië en Babylonië en was het toneel van de ene oorlog na de andere, verwoesting, plundering en dood waren aan de orde van de dag. In 722 BCA viel na een lange belegering Samaria in handen van het Assyrische leger. Tien van de twaalf stammen van Israël werden gedeporteerd naar de noordgrens van Assyrië en zijn in de mist van de geschiedenis verdwenen. Dat moet een traumatisch gebeuren zijn geweest. Omstreeks 700 BCE tijdens het bewind van koning Hizkia onderwerpt de Assyrische koning Sanherib vrijwel heel het koninkrijk Juda. Hij verwoest de grote stad Lachis. De koning vermeldt trots in een inscriptie: ‘ Ik verdreef 200.150 mensen, jong en oud, mannen en vrouwen, paarden, muildieren, ezels, dromedarissen, runderen en ontelbare hoeveelheden kleinvee en beschouwde het als mijn buit'. (1) De Assyriërs belegeren Jeruzalem, dat wordt gespaard dankzij een epidemie die in het Assyrische leger uitbrak. Tot 650 is het Assyrische rijk op zijn hoogtepunt en omvat zelfs Egypte. Egypte op zijn beurt wordt weer onafhankelijk en maakt het koninkrijk Juda tot vazalstaat. Koning Josia sneuvelt in een grote veldslag tegen het opgekomen Babylonische rijk, dat eerst Juda schatplichtig maakt en na een opstand Jeruzalem verwoest, het land inlijft en een groot deel van de bevolking wegvoert in ballingschap naar ‘the rivers of Babylon'. Daar zal de uiteindelijke redactie van de Tora vorm gaan krijgen.

De bedoeling van de schrijver van deze gruwelen moet geweest zijn om de toehoorders en lezers te waarschuwen voor een herhaling van al deze rampen, die hadden plaatsgevonden en hadden kunnen plaatsvinden omdat zowel het noordelijk rijk Israel en in het koninkrijk Juda sterk verzwakt waren door corruptie, verrijking, perverse religieuze praktijken, zaken die de in die tijden grotendeels vergeten of veronachtzaamde voorschriften van Mozes juist beogen te bestrijden.

Het principe van onpartijdigheid

Een van die zaken lichten we er even uit: de partijdigheid van de rechtspraak . Het is een fenomeen dat de kracht van een volk diepgaand kan ondermijnen. De Tora geeft veel aandacht aan het instellen van een rechtssysteem en geeft veel voorschriften voor de integriteit van de rechters. Zie bijvoorbeeld (HSV):
Dev/Deut:1:15: Ook beval ik in die tijd uw rechters: Luister naar  de geschillen tussen uw broeders, en oordeel ? rechtvaardig ? tussen een man, zijn broeder en de ? vreemdeling ? die bij hem is
Dev/Deut:16:18 U moet binnen al uw poorten, die de Eeuwige, uw God, u geeft, rechters en beambten over uw stammen aanstellen. Zij moeten met een rechtvaardig oordeel rechtspreken over het volk. 19 U mag het recht niet buigen. U mag niet partijdig zijn en geen geschenk aannemen, want een geschenk verblindt de ogen van wijzen en verdraait de woorden van rechtvaardigen. 20 Gerechtigheid, gerechtigheid moet u najagen, opdat u leeft en het land dat de Eeuwige, uw God, u geeft, in bezit neemt.

Zoals dat toen het geval was geldt ook nu nog steeds: waar de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechtspraak onder druk staan is een eerste stap naar autocratie, onderdrukking, geweld en anarchie gezet. Een tendens om de scheiding der machten te doorbreken en politieke invloed op de rechtspraak te willen hebben zien we de laatste tijd in veel westerse democratieën weer opkomen. Soms is sprake van een structurele weeffout, zoals in de Verenigde Staten, waar de rechters van het Supreme Court benoemd worden onder invloed van politieke belangen door een partijdige president. Elders zien we pogingen om de onafhankelijkheid van de rechters in te dammen, zoals in Polen, waar de regerende PiS partij via wettelijke manipulatie grote invloed trachtte te krijgen op de benoeming van rechters, die in het Hooggerechtshof in het bijzonder.

Het lijkt sterk op de plannen van de regering Netanjahoe de macht van het Israëlisch Hooggerechtshof in te perken door het de bevoegdheid te ontnemen om de wetten die het parlement heeft aangenomen te toetsen aan de basiswetten van het land en zo nodig af te wijzen. Die toetsing wil hij dan overhevelen naar een parlementaire commissie. Grote delen van de Israëlische bevolking en ook Joden uit de diaspora, inclusief mijn persoon zijn, daar hevig verontrust over. Daarom is het van groot belang, welke regering er na de afgelopen verkiezingen in Israël gaat komen, een die voor die wijziging is of een die tegen ia, het is voor de democratie erop of eronder.

Het is eigenlijk absurd, dat religieus rechts in Israël, de charediem , vrome studenten van de Tora, juist degenen zijn die de door Tora gepropageerde waarde van onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet waarderen in het hooggerechtshof. Maar ja, zij prefereren de herinstelling van het Sanhedrin, het hooggerechtshof van tweeduizend jaar geleden. Ze insisteren boven alles op de vrijstelling van dienstplicht voor Jesjiewastudenten. Ze kunnen niet berusten in het feit, dat Israël geen theocratie is, maar een pluriforme, multiculturele samenleving, waarin het principe van de scheiding der machten geldt en waar een objectieve hoogste rechtsinstantie boven alle partijen onontbeerlijk is.


noot
(1) Zie https://mainzerbeobachter.com/2017/09/08/de-val-van-lachis/

Parashat Ki Tavo Dewariem / Deuteronomium 26:1–29:8.   September 2015
een gruwelijke vermaning

De parasha

De parasha Ki Tavo beslaat Dewariem 26:1–29:8.   Dit bijbelstuk begint heel feestelijk met de ceremoniële aanbieding van de eerste opbrengsten van het land aan de tempel te Jeruzalem (1), gevolgd door een passage met regels over de tienden. De rest van de parasha is gewijd aan de uitgebreide beschrijving door Moshé van een ritueel van zegeningen en vervloekingen, dat uitgevoerd moest worden, als het volk over de Jordaan was getrokken, een ritueel dat een herbevestiging moest betekenen van het commitment van Israel aan de Eeuwige en zijn geboden(2). Opvallend is de lange reeks vervloekingen over rampen, die over Israël zullen komen, als het volk niet naar de stem van de Eeuwige en zijn voorschriften luistert. De reeks heeft de naam ‘Tochacha' gekregen, vermaning (3). De zesde alija (leesbeurt tijdens de eredienst), die de vervloekingen bevat, is de langste alija van de hele Tora. In sommige synagogen is het gebruik dat degene die deze alija moet lezen bij de oproep niet met name wordt genoemd en dat het stuk met zachte stem wordt gelezen, als het ware om ‘de goden niet te verzoeken'. Het zijn misschien deze vervloekingen, die koning Joshijahoe (Josia) uit het toen net uit de tempelruïne teruggevonden boek Dewariem (Deuteronomium) hoorde voorlezen, en die hem in angst deden uitroepen: ‘ Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de Eeuwige raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de Eeuwige is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven .(2 Melachim/Koningen 22:13)'

De Tochacha

Ze zijn geteld al die vervloekingen, 98 zijn het er; lees ze eens rustig door. Ze zijn met grote vindingrijkheid en literaire begaafdheid bij elkaar gezet, beschreven met een barokke pen, geformuleerd met aan perversie grenzende beeldrijkdom. Lees de beschrijving van de ouders die in de belegerde stad het vlees van hun kind eten en de moeder, die de nageboorte in het geheim opeet. De bedoeling zal waarschijnlijk geweest zijn om de toehoorders in die ongeduldige massa en de latere lezers uit het moreel immer belaagde volk te imponeren, af te schrikken en daardoor te brengen tot navolging van de voor hun bestwil uitgevaardigde geboden.
Hoe vergeefs is deze afschrikking geweest.
In de formulering van vele van de vloeken ligt al welhaast de profetie van hun verwerkelijking besloten. Lees de indrukwekkende beschrijving van het volk Israël dat onder alle volkeren verspreid zal worden en geen verademing zal krijgen, dag en nacht door angst bevangen, omdat het leven niet zeker is. Ze zijn allemaal uitgekomen. Gruwel je eerst van de beelden, even later besef je dat ze allemaal gerealiseerd zijn geweest (en eigenlijk nog steeds worden gerealiseerd op vele plekken van deze wereld) (4).

Als Hij werkzaam is, is Hij dat dóór de mens

Het oude godsbeeld wankelt Deze Tochacha en de bewoordingen waarin al deze vloeken zijn vervat heeft de vraag opgeworpen: bewerkt De Eeuwige dit nu allemaal? Nu eens als een milde vader die het goede kind zegent en dan - in de reeks vloeken - weer als de boze vader, die zijn slechte zonen met afschuwelijke straffen kastijdt? De tijd om alle filosofische en theologische artikelen en boeken van velerlei gezindten over deze vraag naar Gods werkzaamheid (vaak samengevat in de term theodicee) ontbreekt mij en ik veroorloof mij spontaan - met in mijn achterhoofd het bescheiden bezinksel van de paar gelezen regels en gepleegde gedachten hierover - het volgende te zeggen.

In moderne religieuze en geestesstromingen is het beeld van de gepersonifieerde God al lang verlaten. Het beeld van een belonende en straffende God is als het ware gedeconstrueerd. Wat God wél is is onvatbaar - misschien wel op spiritueel niveau te vermoeden als een scheppende en werelddragende energie - , maar één ding is duidelijk: als Hij werkzaam is, is Hij dat dóór de mens heen. De mens is het instrument, waardoorheen de Goddelijke werkzaamheid gestalte wil krijgen en dan moeten we er meteen aan toevoegen: de mens in relatie en in het bijzonder de mens samen met zijn medemensen in gemeenschap. God kan zich openbaren als het diep geweten verlangen om naar het goede voor zich, voor de naaste en de gemeenschap te streven. Wat is het goede? Hierover gaat de Tora . Als wij trachten de grondwaarden uit de vele regels en voorschriften en uit de overvloed aan epoch-gedateerde details te destilleren, dan gaat het over zorg en liefde voor de naaste, het delen van voedsel en goed, wederzijdse hulp, niet achter afgoden (in de ruimste zin) aanrennen, nastreven van rechtvaardigheid in de gemeenschap, trouw, integriteit en eerlijkheid, compassie met en goede daden voor wie nood heeft, zorg voor de natuur en de leefomgeving, een en ander met gezonde waardering voor eigen kunnen en gepaard aan besef van eigen nederigheid..
Het wonderlijke van de Tora is dat dit in deze vorm - zo lang geleden al - zo totaal en samenhangend aan Israël is geopenbaard. Het is eigenlijk een groot recept voor álle naties om als volk in welvaart, overvloed en blijdschap samen te zijn en te werken met een helder besef van de plaats in de kosmos en een gevoel van grote dank voor het leven.
Zo gezien is het niet God die buiten de mens om beloont en straft, maar de mens zelf: hij heeft het aan zichzelf te danken of te wijten. We kunnen dan een poging wagen de Tochacha te parafraseren in een modernere logica: een samenleving, waarin het recht wordt verlaten, waarin oneerlijkheid, leugen, corruptie, onbetrouwbaarheid, puur eigenbelang, bandeloosheid, disrespect, liefdeloosheid de overhand krijgt is gedoemd af te glijden naar anarchie, armoede, geweld, in laatste instantie naar (burger)oorlog. Die samenleving kan de prooi worden van onzegbare verschrikkingen. De voorbeelden in onze wereld passeren dagelijks de revue; vul zelf maar in.

Deze waarheid kreeg Israël al in het begin van haar verbondsbestaan met de Eeuwige voorgeschoteld, onder andere in deze Tochacha. In die vorm valt op, dat de toegesprokene het individu is, een jij. Maar een jij binnen de volksgemeenschap. Dat wil zeggen dat ieder zijn verantwoordelijk heeft gekregen om zijn bijdrage te geven aan het wel en wee van zijn samenleving. Maar daarmee deelt het individu ook mee in het wel evenals in het wee. In die zin gaat het reilen en zeilen van de samenleving boven hem uit. Wij zijn afhankelijk van elkaars goede wil die bijdrage te leven en te leveren. Die ene rechtvaardige in een gemeenschap waar de waarden van rechtvaardigheid en compassie door een kritische massa van kwaadwillenden worden genegeerd, zal worden meegesleept in het afgeroepen onheil ondanks zijn rechtvaardigheid (5) Immers het verval en de ellende in de samenleving treft veelal de gemeenschap met man en muis. Dit maakt de verantwoordelijkheid van het individu om naar zijn beste kwaliteiten aan de gemeenschap bij te dragen juist extra groot. De rechtvaardige tilt zijn gemeenschap op en kan zelfs het verschil malen, maar kwaadwillenden halen de gemeenschap naar beneden en nemen allen mee in hun val.

Noten
(1) In een ander commentaar ben ik op de aanbieding van de eerste vruchten ingegaan
(2) Dit is inderdaad uitgevoerd door Jehoshoea (Jozua), zie Jehoshoea 8:30
(3) Het is eigenlijk de tweede Tochacha, een eerdere kleinere reeks staat al in Wajikra/Leviticus, in de parasha Bechoekotai .   Er is wel gezegd, dat die eerste Tochacha in Wajikra betrekking had op de eerste verwoesting van de tempel en de ballingschap die daarop volgde. Deze reeksvervloekingen besluit met de voorzegging dat De Eeuwige zich weer het verbond zal herinneren en na 70 jaar kwam er inderdaad een einde aan de ballingschap. De tweede Tochacha zou dan slaan op de tweede verwoesting van de tempel en de daarop volgende diaspora. De reeks vervloekingen eindigt niet met troostvolle woorden en een happy end. Er is geen suggestie van tijdschema, waarna alles weer goed komt.
(4) Wie uit het boek van Simon Schama ( De geschiedenis van de Joden, deel 1, Atlas Contact, 4e druk, 2014) leest over de uittocht van Joden uit Spanje in 1492:
‘Totdat de nieuwigheid eraf was, kwamen mensen van hun huis of hun akkers om in rijen langs de weg of het pad te kijken naar de lange stoet mensen, die zo goed en zo kwaad als het ging in de verzengende hitte van de Spaanse zomer naar de kust en de Portugese grens liepen. (…) Ze trokken over de wegen en door de velden [...] moeizaam en met veel tegenslag. Mensen vielen en stonden weer op, gingen dood en werden geboren, nog anderen werden ziek en er was geen christen die geen mededogen met hen voelde, (…) en de rabbijnen spraken hun voortdurend moed in en gelastten de vrouwen en meisjes te zingen en op de tamboerijn te spelen om de mensen op te vrolijken' , wie dat leest, wie moet dan ook niet denken aan de Syrische vluchtelingen, die in een eindeloze stroom door de velden van de Balkan trekken?
(5) Zie de beroemde dialoog van Avraham met de Eeuwige over de vernietiging van Sedom en ‘Amorra Bereshiet/Genesis 18:23 ev

RC 3 sept 2015Parasja

Parasjat Ki Tavo    Deuteronomium / Devariem  26:1–29:8

Opgedragen aan Rachel Reedijk z.l. die haar liefde voor de Egyptische cultuur en religie combineerde met haar Jodendom

Een Egyptische erfenis?

De parasja Ki Tavo 1 bevat de lange reeks afgrijselijke vervloekingen, die over Israel zullen komen, als het volk niet naar de stem van de Eeuwige en zijn voorschriften luistert. We zouden bijna vergeten, dat de parasja ook essentiële zegeningen bevat (28:1-15) en eigenlijk heel feestelijk begint met de ceremoniële aanbieding van de eerste opbrengsten van het land aan de tempel te Jeruzalem (26:1 ev).

De ‘widoej bikoeriem'

Laten we dat eens even lezen.
26: 1  (NBV) En wanneer u in het land komt dat de Eeuwige, uw God, u als erfelijk bezit geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, moet het zó zijn dat u van de eerstelingen neemt van alle vruchten van het land, die u binnenhaalt van uw land, dat de Eeuwige, uw God, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die de Eeuwige, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen   (dat is dus Jeruzalem).
Na het overhandigen van de korven met fruit aan de priesters bij de tempel  moest de overhandiger zeggen, de zg widoej bikoeriem (Dev. 26:4-11):  ‘ Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk. 6 De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot slavenarbeid. 7 Toen klaagden we de Eeuwige, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep en zag ons ellendig slavenbestaan. 8 En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. 9  Hij bracht ons hierheen en gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing. 10 Eeuwige, hierbij breng ik u de eerste opbrengst van het land dat u me gegeven hebt .'
Daarna volgde een feestelijke maaltijd.

De bevrijding uiy Egyptische slavernij herdenken

Deze formule, de   widoei bikoeriem  ,  is eigenlijk heel bijzonder.
Het is één van de vele reminders, die in Devariem en in de Tora in zijn geheel zijn ingebouwd om het volk van Israël te herinneren aan zijn afkomst van onderdrukking naar bevrijding en zijn roeping tot een samenleving, die geordend is naar principes van gerechtigheid, omzien naar de ander, gastvrijheid en compassie, zoals geschreven  en geopenbaard in de woorden van de Ene.
In de Tora, de liturgie, de pelgrimsfeesten Pesach, Sjavoeot en Soekot en in het dagelijks gebed zijn die reminders ingebouwd. Je zou kunnen zeggen, het Jodendom zit qua mnemotechniek goed in elkaar. Steeds wordt gemaand het slavenverleden in Egypte en de daarna verworven vrijheid niet te vergeten en in te vullen met het naleven van de gegeven voorschriften.
De  widoej bikoeriem  wordt nog steeds uitgesproken. Dit kernachtige narratief vorm het centrale gedeelte van de Hagada, het ‘routeboek' met teksten en liederen, dat de jaarlijkse rituele Pesachmaaltijd, de Seider, begeleidt en waarin de slavernij en de bevrijding daaruit in iedere generatie herdacht wordt.
Tijdens die maaltijd en in de Hagada staat Egypte voor alles wat onderdrukt, wat tot slaaf maakt; het verleden, maar ook het heden passeert de revue en de maaltijdgenoten passeren de tijd vaak in drukke discussies over vrijheid en onderdrukking in de wereld of over het ‘Egypte' in het eigen leven. Dat is goed en we mogen spreken over een waarde volle traditie.

De rol van Egypte in de Israelitische geschiedenis

Maar laten we eens wat historischer naar dat Egypte kijken. Welgeteld 537 bijbelverzen vermelden het woord Egypte. Dat moet duiden op een intense relatie. Dat doet vermoeden, hoezeer er een haat-liefde bestaat tussen Israel en Egypte. Egypte is meer dan alleen de meedogenloze onderdrukkers geweest. Het land is van oudsher een toevlucht in tijden van nood geweest.
Alle drie de patriarchen hebben er gastvrijheid genoten in tijden van hongersnood, last but not least Jacob, die er zijn nageslacht tot een talrijk volk zag uitgroeien, dat lange tijd een voorspoedig leefde in de Nijldelta. Een keerpunt was toen na vele jaren er een periode van onderdrukking en dwangarbeid aanbrak. Dat niet alleen de herinnering aan de onderdrukking door de Egyptenaren geboden is , maar dat ook hun gastvrijheid van ooit een rol speelt in de mitsvot, vinden we terug in het gebod om de Egyptenaar niet te verafschuwen, (Devariem 23:8, 9), ‘Want jullie hebben als vreemdeling in hun land gewoond'. Ook de profeet Jeremia heeft het laatste deel van zijn leven toevlucht gevonden in Egypte. In de tijd van het hellenisme, de eeuwen voor de christelijke jaartelling, hebben invloedrijke Joodse gemeenschappen in Egypte gewoond, met name in Alexandrie.

We kunnen ons afvragen, hebben die vierhonderd jaar, die de Tora aangeeft dat het verblijf in Egypte duurde helemaal geen indruk achter gelaten op de opvattingen en de cultuur van de Israëlieten?
Vele schrijvers uit de klassieke oudheid gaan zover, dat ze beweren, dat de Joden uit Egypte stammen. Vaak gaat dit al gepaard met een flinke scheut afkeer, zeg maar antisemitisme. Het zijn vaak mengsels van flarden vervormde waarheid en verzinsels, een compilatie is te vinden bij de Latijnse schrijver  Tacitus  (plm 100 CE). Deze baseert zich deels op de geschiedschrijver Manetho (plm 250 BCE), die melding maakt van een leger lepraleiders, die onder leiding van ene ‘Moses' na allerlei gewelddadigheden - vernietiging van tempels, slachten van heilige dieren, ombrengen van priesters - het land verlaten richting Jeruzalem. De Joodse historicus Josephus (plm 100 CE) heeft genoeg van al die lasterlijke sprookjes en schrijft een lang pamflet om die verhalen te ontzenuwen, ‘  contra Apionem  '.
Een minder smadelijk verslag dan Tacitus en anderen geeft verstrekt de geograficus en historicus Strabo (plm 20 CE): ‘Een Egyptische priester genaamd Moses, die een deel van het land Neder Egypte bezat had ongenoegen over de gevestigde instellingen daar en verliet het land. Hij kwam naar Judea met een grote schare mensen, die de Godheid vereerde. Hij verklaarde en onderwees, dat de Egyptenaren en Afrikanen er verkeerde opvattingen op na hielden'.
Wat al die schrijvers, antisemitisch of niet, signaleren is, dat het gaat om een rebelse beweging, die zich afzet tegen de mainstream. Veel van hen valt het op, dat de gebruiken van de Israëlieten juist omgekeerd zijn aan die van de Egyptenaren: ze offeren dieren, die de Egyptenaren voor heilig houden en ze verbieden afbeeldingen van de goden.
Hebben dus de Israelieten dus juist helemaal niks van die Egyptenaren overgenomen?

Misschien niet het polytheïsme met zijn pantheïstische inslag. In die zin is het Jodendom wat wel een ‘tegenreligie' wordt genoemd. Maar misschien wel twee andere zaken: het monotheïsme en het ethisch appel.
Het monotheïsme, hoe kan dat? Wel, dat kan zijn gelopen via die uitzonderlijke periode, waarin voor amper twee decennia de ambitieuze farao Achnaton alle goden en gebruiken afschafte en het monotheïsme van de enige god, de zonnegod Ra, afkondigde en doorvoerde. Sigmund Freud was ook hevig geïnteresseerd in het ontstaan van het monotheïsme. Hij haakte in op wat Strabo had beweerd en kwam met een geruchtmakende stelling; ook hij zei: Mozes was een Egyptische priester en wel eentje in dienst van Achnatons Zonnegod. Nadat de opvolgers van Achnaton de oude orde weer hadden hersteld, bracht de missionaire priester Mozes dit nieuwe monotheistische geloof over op dat volk in de delta. Provocerend en bestrijdbaar (elders gaan we hier veel verder op in) 2 .

Maar wat in ieder geval heel goed mogelijk is, is het volgende. Een belangrijk concept in de Egyptische religie was Maät, een begrip, dat geassocieerd werd met evenwicht in natuur en samenleving, met balans en gerechtigheid. Het werd soms wel eens afgebeeld als een vrouwelijke gestalte, maar deze werd niet als een aparte god vereerd.
Of Mozes nu een Egyptische priester was of een hogelijk geassimileerde Hebreeër aan het faraonische hof, wellicht heeft hij het begrip gerechtigheid meergenomen en– al dan niet gestimuleerd door Achnatons monotheïstische ideeën – teruggehoord in de hem geopenbaarde Ene God. De op zich tamelijk ‘seculiere' Maät werd nu ingepast in een divine context en daardoor krachtig ‘geautoriseerd' en geoperationaliseerd in de bekende ethische geboden van het ons bekende Jodendom.
Hierbij moeten we het even laten, u misschien in verwarring achterlatend.

Noten

1. Vele andere aspecten van deze parasja heb ik belicht in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 en op mijn website  www.robcassuto.com Noten

2. Sigmund Freud, Mozes en het Monotheisme, 1939.
Mijn lezing over Freuds boek, toetsing van zijn stellingen – waaronder ook de beruchte ‘moord op Mozes' – en de rol van het boek in de context van Freuds leven is hier te lezen .

Geraadpleegde literatuur:
Josephus, Contra Apionem. Against Apion
Tacitus, Histories 5.2-5
Strabo III:35
Jan Assmann, From Akhenaten to Moses, Ancient Egypt and Religious Change, 2014

Parasha Ki Tavo
Een sterk narratief

Deuteronomium / Dewariem  26:1–29:8

De parasha Ki Tavo beslaat Dewarim 26:1–29:8. In deze parasha staat de lange reeks vervloekingen over rampen, die over Israël zullen komen, als het volk niet naar de stem van de Eeuwige en zijn voorschriften luistert. De reeks heeft de naam ‘Tochacha' gekregen, vermaning. Het is eigenlijk de tweede Tochacha, een eerdere kleinere reeks staat al in Wajikra, in de parasha Bechoekotai. In de parasha Ki Tavo zijn het er 98; lees ze eens rustig door. Ze zijn met grote verbeeldingskracht en dramatische begaafdheid bij elkaar gezet . De zesde alija (stuk dat de voor Toralezing opgeroepene leest), die de vervloekingen bevat,  is de langste alija van de hele Tora. In sommige synagogen is het gebruik dat degene die deze alija heeft bij de oproep niet met name wordt genoemd en dat het stuk met zachte stem wordt gelezen, als het ware om ‘de goden niet te verzoeken'. Het zijn misschien deze vervloekingen, die koning Joshijahoe (Josia) uit het toen net uit de tempelruïne teruggevonden boek Dewarim (Deuteronomium) hoorde voorlezen, en die hem in angst deden zeggen: ‘ Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de Eeuwige raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de Eeuwige is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven .(2 Melachim/Koningen 22:13)'
Hij voerde grote zuiveringen door en bracht een geest van nieuwe vroomheid in het land. Het mocht niet baten. Amper 50 jaar later vond de eerste verwoesting van Jeruzalem plaats en had de profeet Jirmejahoe alle reden zijn klaagliederen aan te heffen. In een vorig commentaar ben ik uitgebreider op de vervloekingen ingegaan.

We zouden bijna vergeten, dat de parasha ook essentiële zegeningen bevat (28:1-15) en eigenlijk heel feestelijk begint met de ceremoniële aanbieding van de eerste opbrengsten van het land aan de tempel te Jeruzalem (26:1 ev).
26: 1  En wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, moet het zó zijn 2 dat u van de eerstelingen neemt van alle vruchten van het land, die u binnenhaalt van uw land, dat de Eeuwige, uw God, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die de Eeuwige, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen  (dat is dus Jeruzalem).

In de Mishna  (tractaat Bikkoerim) staan de plechtigheden uitgebreider beschreven:
Mishna 3: 3  Wie dichtbij woonde bracht verse vijgen en druiven, zij die ver weg woonden brachten gedroogde vijgen en rozijnen mee. Een os met horens bekleed met goud en een krans van olijven op zijn kop liep vooruit. Voor hen uit werd de fluit bespeeld tot ze bij Jeruzalem kwamen. En als ze vlakbij Jeruzalem waren zonden ze boodschappers vooruit en versierden ze hun eerstelingen (bikkoerim). De gouverneur en de hoofden en de schatbewaarders (van de tempel) gingen naar buiten  hen tegemoet. Overeenkomstig de rang van de aankomers gingen ze uit. Alle bedreven ambachtslieden van Jeruzalem stonden dan voor hen op en begroetten hen: “Broeders, mannen van die en die plaats, we zijn verheugd jullie welkom te heten”.
4. De fluit speelde voor hen uit tot ze bij de tempelberg kwamen. En als ze bij de tempelberg kwamen nam zelfs koning Agrippa  een mand op zijn schouders en en liep mee tot de tempelhof. Bij de nadering van de hof zongen de levieten het lied: “Ik prijs u , O Heer, want u hebt mij opgeheven en hebt niet toegelaten, dat mijn vijanden zich over mij verheugden”.

Stel je eens voor, die optocht over de heuvels van Judea, stoeten mensen met mooi gedecoreerde korven met vruchten op de schouders of op het hoofd, de stoere os voorop met gouden horens en de kop met bloemenkransen gekroond, samen met de fluitspelers, terwijl de imposante  muren van Jeruzalem in zicht komen.

Na het overhandigen van de korven met fruit aan de priesters bij de tempel  moest de overhandiger zeggen (Dew. 26:4-11):  ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk. 6 De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot slavenarbeid. 7 Toen klaagden we de Eeuwige, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep en zag ons ellendig slavenbestaan. 8 En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. 9  Hij bracht ons hierheen en gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing. 10 Eeuwige, hierbij breng ik u de eerste opbrengst van het land dat u me gegeven hebt.'

Daarna volgde een feestelijke maaltijd. Deze formule, de  widoei bikkoerim,  is eigenlijk heel bijzonder.

Waar van oudsher omliggende volkeren de vruchten van het land wijdden aan vruchtbaarheidsgodinnen en mythologische godheden, memoreert de Israëlitische landbouwer de geschiedenis van zijn volk en zijn machtige uitredding door en kennismaking met die ene onzichtbare God;  de geschiedenis, die hier is samengevat in een notendop, een kernachtiger formulering is niet denkbaar.
Het is één van de vele reminders, die in Dewarim en de Tora in zijn geheel zijn ingebouwd om het volk van Israël te herinneren aan zijn afkomst van onderdrukking naar bevrijding en zijn roeping tot een samenleving, die geordend is naar principes van gerechtigheid, omzien naar de ander, gastvrijheid en compassie, zoals geschreven  en geopenbaard in de woorden van de Ene.
Israël wordt wel genoemd het volk van het boek, het zijn de woorden van een boek, de Tora, de Tanach, die het volk door de geschiedenis heen heeft bijeengehouden en gedragen. In moderne bewoordingen gesteld zou je kunnen zeggen dat het Joodse volk een sterk ‘narrative' heeft, een verhaal, dat een kader van samenhangende betekenissen heeft, die een basis vormen onder en zin geven aan het bestaan van dat volk, en in potentie aan ieder lid van dat volk.
De nadruk ligt dan ook niet voor niets op de plicht om van ouders op kinderen, van generatie op generatie, Le-dor wa-dor, de kern van dat narratief door te geven.
Zij die de seider (rituele maaltijd op Pesach) vieren herkennen deze woorden van Dewarim 26:4-11; zij vormen het centrale gedeelte van het dan hervertelde Pesachverhaal over de uittocht uit Egypte, zoals samengevat in het speciale tekstboek voor die Pesach maaltijd, de Haggada. Al eeuwen worden ieder jaar in duizenden Joodse gezinnen en gezelschappen deze woorden, die beginnen met de zwervende Arameeër (naar mijn stellige idee wordt geduid op: Avraham) en zijn geschiedenis weer gesproken.

RC sept. 2014

Voor bovenstaand commentaar heb ik mij mede laten inspireren door het commentaar van Rabbijn  Jonathan Sacks  en enkele passages uit Simon Schama: De geschiedenis van de Joden / Deel 1: De woorden vinden.

Parasha Ki Tetsé
V
erafschuw de Egyptenaar niet!

Deuteronomium / Dewarim  21:10 tot 26

Deze parasha Ki Tetsé  gaat verder met de ordening van maatschappij en samenleving  en bevat een grote hoeveelheid bepalingen op uiteenlopende gebieden als oorlog, familie-  en eigendomsverhoudingen, moraliteit in seksuele zaken. Daarnaast zijn nog tal van andere zaken aan de orde. 74 van de 613 mitswot stammen uit deze parasha, de meeste van alle parashot.
Het is goed te beseffen: het zijn bepalingen die drieduizend jaar geleden zijn geschreven, in de grond weliswaar ingegeven door een diepgaande inspiratie en de omliggende Semitische wereld ver vooruit, maar toch ook getekend door de situatie van een semi-nomadische maatschappij van zoveel eeuwen her. Er zijn passages die ons verlicht aandoen. De loonarbeider die zijn loon dezelfde dag nog dient te krijgen. Het royale overlaten van het niet geoogste voor de behoeftige. De bepaling, dat je de gevonden eieren in een vogelnest mag meenemen, maar de moedervogel moet laten vliegen. Anderen roepen vanuit het huidige tijdsgewricht bij de moderne humanistisch georiënteerde mens weerstand op. De bepalingen omtrent huwelijk, verkrachting, overspel, de positie van de vrouwen. De wrede, in moderne ogen disproportionele sancties.

Latere rabbijnse uitleggingen hebben vele scherpe kanten van striktheid en wreedheid er vanaf geslepen, maar de vraag blijft in iedere generatie: wat moeten we er in Gods naam toch mee? Hoe begrijpen wij het intrinsieke eeuwige moment van de inspiratie, waarmee ook aan ons nog steeds iets gezegd en geboden wil zijn en hoe kunnen wij het drieduizend jaar oude stof van geschiedenis en de contingentie van het menselijk psychisme van het zo lang geleden moment ervan af schudden? 

Ik denk, dat het helpt om de diverse bepalingen te zien, niet zozeer naar hun letterlijke inhoud als wel naar de intrinsieke waarden, waaruit zij voorvloeien en waarvan zij een door de historie gedetermineerde ‘operationalisatie' zijn.

Zo getuigen de – voor die tijd revolutionair vooruitstrevende - bepalingen rond de mooie vrouw, die door de man als krijgsgevangene wordt meegevoerd  en begeerd, van het streven impulsieve wreedheid aan banden te leggen en respect voor de weerloze mens te tonen (Dew. 21:11-14). Het zijn regels die in vele regionen van de wereld ook nu nog hun nut zouden hebben.

Opmerkelijk zijn de geboden om de Edomiet en de Egyptenaar niet te verafschuwen (Dew. 23:8, 9). Het derde geslacht mag zelfs tot de gemeenschap van Israël toetreden. De Egyptenaar heeft ondanks alles het volk van de hongersnood gered en een woonplaats gegeven en de Edomiet is een afstammeling van de broer van Ja'akov, Esav. Als we de bepalingen uit Dewarim 2 in herinnering brengen, dan waren ook de Moabieten en Ammonieten gevrijwaard van de veroveringsdrang van de Israëlieten; ze waren immers afstammelingen van Esav, de broer van Ja'akov, en Lot, de neef van Avraham.  Rabbijn Sacks  wijst er in zijn commentaar op, dat deze geboden oproepen tot een houding van verzoening met de onderdrukker van ooit en tot een wil niet te volharden in haat tegenover de vroegere vijand. Ook inzake non-discriminatie van huidskleur bevatten de geschriften opmerkelijke bepalingen. Zo neemt Moshé een Cushitische (andere vertaling NBV Nubische) tot vrouw. Mirjam is daar niet gelukkig mee (Bemidbar 12:1) en wordt bestraft wegens haar vooroordeel (volgens een mogelijke uitleg), over deze donker getinte (trouwens ook niet Israëlitische) vrouw.  De grenzen waren toen nog niet zo nauw getrokken. In Shir Hashirim (het Hooglied) is de verliefde vrouwelijke zanger zelfs ‘zwart en mooi', ‘ shechora  ani we-nawa ' (Shir Hashirim 1:5).
Rabbijn Sacks ziet in de Moshé van deze parasha  een voorstander van het opgeven van haat en een oproeper tot vrede en verzoening. Binnen de grenzen van de Tora is deze leider  tolerant, ruimhartig en verzoeningsgezind. Graag ga ik daarin met de rabbijn mee, zeker als ik vermoed, dat hij de toestand in het Midden-Oosten rond Israël daarbij in gedachte had. Wilt u nog meer tot verzoening oproepende voorbeelden uit de Tora, denk dan aan de iconische verzoeningsscène van Ja'akov en Esav, die Jacob haatte, maar ‘ Esav snelde hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem; en zij huilden  (Ber.33:4)'. Een generatie daarvoor hadden Jishma'el, de voorvader van de Arabieren, en zijn halfbroer Jitschak samen hun vader Avraham begraven in de grot van Machpela (Ber. 25: 9).

Dat alles neemt niet weg, dat de parasha besluit met een slotakkoord van juist onverzoenlijkheid.
Het volk van Amalek, dat verraderlijk ooit de achterhoede van vrouwen en verzwakten aanviel toen het net aan de Egyptenaren ontsnapte volk van Israël de woestijn had betreden (Shemot 17:14-16 ) , dat volk moet worden vernietigd, de gedachtenis aan Amalek moet onder de hemel worden uitgewist. Vergeet het niet!(Dew. 25:19). Amalek zal de eeuwige vijand van alle generaties en alle tijden zijn. Of dat nu nog geldt? Het is één van de bepalingen die tegen zich zelf is gaan werken, hoe daar ben ik elders op ingegaan (zie  Amalek, eeuwige vijand, stereotype of archetype ).

Een groot deel van de bepalingen getuigen van waarden als naastenhulp, burgerzin, omzien naar de armen, veiligheid, respect voor dieren en zo meer.
Veel is gereguleerd – vaak met strenge of zelfs capitale bestraffingen - omtrent moraliteit in het huwelijk, binnen-  en buitenechtelijke seksuele omgang en de positie van de vrouw daarin. Het wekt de indruk, dat eer, taboe op de geslachtsorganen en het belang van procreatie een grote rol spelen, een rol, die in westerse zo sterk veranderde industriële, kapitalistische en technologisch ontwikkelde samenlevingen, waarin het begrip seksualiteit zijn intrede heeft gedaan, niet meer aanspreekt en geen toepassing meer vindt (koranistische, vaak nog strengere, varianten worden in orthodoxe islamistische kringen nog wel degelijk letterlijk genomen en gepraktiseerd). Toch zouden de onderliggende waarden van loyaliteit in het huwelijk, een zekere mate van schaamte en terughoudendheid in uiterlijk erotisch vertoon een woordje meer mogen meespreken. In mijn  vorige commentaar  op deze parasha heb ik daar meer over geschreven.

Ki tavo

De parasha Ki Tavo beslaat Dewariem 26 " 29 :9.
De zesde alija (stuk dat de voor Toralezing opgeroepene leest) is de langste alija van de hele Tora. In sommige synagoges is het gebruik dat degene die deze alija heeft bij de oproep niet met name wordt genoemd en dat het stuk met zachte stem wordt gelezen, als ware om "de goden niet te verzoeken".
Want in dit stuk komt de lange reeks vervloekingen voor, die over Israël zullen komen, als het volk niet naar de stem van de Eeuwige en zijn voorschriften luistert. De reeks heeft de naam "Tochacha' gekregen, berisping. Het is eigenlijk de tweede Tochacha, een eerdere reeks staat al in Wajikra, in de parasha Bechoekotai.

Maar deze Tochacha in Dewariem is uitgebreider; ze zijn geteld al die vervloekingen, 98 zijn het er; lees ze eens rustig door. Ze zijn met grote vindingrijkheid en dramatische begaafdheid bij elkaar gezet en met een fantasierijke welhaast aan perversie grenzende beeldrijkdom geformuleerd, beschreven met een barokke literair begaafde pen. Lees de beschrijving van de ouders die in de belegerde stad het vlees van hun kind eten en de moeder, die de nageboorte in het geheim opeet. De bedoeling was waarschijnlijk om de toehoorders in die ongeduldige massa en de latere lezers van het moreel immer belaagde volk te imponeren, af te schrikken en te brengen tot navolging van de voor hun bestwil uitgevaardigde geboden.

Hoe vergeefs is deze afschrikking geweest.
In de formulering van vele van de vloeken ligt al welhaast de profetie van hun verwerkelijking besloten. Lees de indrukwekkende beschrijving van het volk Israël dat onder alle volkeren verspreid zal worden en geen verademing zal krijgen, dag en nacht door angst bevangen, omdat het leven niet zeker is. Ze zijn allemaal uitgekomen. Gruwel je eerst van de beelden, even later besef je dat ze allemaal gerealiseerd zijn geweest (en eigenlijk nog steeds worden gerealiseerd op vele plekken van deze wereld).
Er is wel gezegd, dat die eerste Tochacha in Wajikra betrekking had op de eerste verwoesting van de tempel en de ballingschap die daarop volgde. Deze reeksvervloekingen besluit met de voorzegging dat De Eeuwige zich weer het verbond zal herinneren en na 70 jaar kwam er inderdaad een einde aan de ballingschap. De tweede Tochacha zou dan slaan op de tweede verwoesting van de tempel en de daarop volgende diaspora. De reeks vervloekingen eindigt niet met troostvolle woorden en een happy end. Er is geen suggestie van tijdschema, waarna alles weer goed komt.

Rav Soloveitchik wijst erop in navolging van Maimonides, dat alleen teshoewa (ommekeer uit afdwalingen) tot verlossing uit de benarde omstandigheden kan leiden. Dat deze algehele teshoewa ooit zal plaatsvinden wordt voorzegd in de volgende parasha Nietsawiem (Dewariem 30: 1-10)

Natuurlijk rijst ook naar aanleiding van deze Tochacha en de bewoordingen waarin al deze vloeken zijn vervat de vraag: bewerkt De Eeuwige dit nu allemaal, nu eens als een milde vader die het goede kind zegent en dan - in de reeks vloeken - weer als de boze vader, die zijn slechte zonen met afschuwelijke straffen kastijdt"
De tijd om alle filosofische en theologische artikelen en boeken van velerlei gezindten over deze vraag naar Gods werkzaamheid ontbreekt mij en ik veroorloof mij spontaan - met in mijn achterhoofd het bescheiden bezinksel van de paar door mij gelezen regels hierover - het volgende te zeggen.

In moderne religieuze en geestesstromingen is het beeld van de gepersonifieerde God al lang verlaten. Het beeld van een belonende en straffende God is als het ware gedeconstrueerd. Dit is nog de nasleep van de "God is dood' geschriften van de zeventiger jaren.
Wat God wél is is onvatbaar - misschien wel op metafysisch niveau raakbaar - , maar één ding is duidelijk: als hij werkzaam is, is hij dat dóór de mens heen.
De mens is het instrument, waardoorheen de Goddelijke werkzaamheid gestalte wil krijgen en dan moeten we er meteen aan toevoegen: de mens in relatie en in het bijzonder de mens samen met zijn medemensen in gemeenschap. God kan zich openbaren als het diep geweten verlangen om naar het goede voor zich, de naaste en de gemeenschap te streven. Wat is het goede" Hierover gaat de Tora .
Als wij trachten de grondwaarden uit de vele regels en voorschriften en uit de overvloed aan epoch-gedateerde details te destilleren dan gaat het over zorg en liefde voor de naaste, het delen van voedsel en goed, wederzijdse hulp, niet achter afgoden (in de ruimste zin) aanrennen, rechtvaardigheid naar de naaste en in de gemeenschap, trouw en eerlijkheid, compassie met en goede daden voor de minder bedeelden en behoeftigen, zorg voor de natuur en de leefomgeving, e..d.

Het wonderlijke van de Tora is dat dit in deze vorm - zo lang geleden al - zo totaal en samenhangend aan Israël is geopenbaard. Het is eigenlijk een groot recept om als volk in welvaart, overvloed, blijdschap samen te zijn en te werken met een helder besef van de plaats in de kosmos en een gevoel van grote dank voor het leven.

Zo gezien is het niet God die buiten de mens om beloont en straft, maar de mens zelf: hij heeft het aan zichzelf te wijten of te danken. We kunnen dan een poging wagen de Tochacha te parafraseren in een modernere logica: een samenleving, waarin het recht wordt verlaten, waarin oneerlijkheid, leugen, corruptie, onbetrouwbaarheid, bandeloosheid, disrespect, liefdeloosheid de overhand krijgt is gedoemd af te glijden naar anarchie, armoede, geweld, in laatste instantie (burger)oorlog of die samenleving wordt de prooi van vergelijkbare of ergere verschrikkingen. De voorbeelden in onze wereld passeren dagelijks de revue van de media of (hopelijk niet) onze eigen ervaring.
Deze waarheid kreeg Israël al in het begin van haar verbondsbestaan met de Eeuwige voorgeschoteld, onder andere in de specifieke vorm van de Tochacha.
In die vorm valt op, dat de toegesprokene het individu is, jij. Maar een jij binnen de volksgemeenschap. Dat wil zeggen dat ieder zijn verantwoordelijk heeft gesteld gekregen om zijn bijdrage te hebben aan het wel en wee van zijn samenleving.
Maar daarmee ook meedeelt in dat wel en wee. In die zin gaat het reilen en zeilen van de samenleving boven hem uit. Wij zijn afhankelijk van elkaars goede wil die bijdrage te leven en te leveren. Die ene rechtvaardige in een gemeenschap waar de waarden van rechtvaardigheid en compassie door een kritische massa van kwaadwillenden wordt genegeerd zal worden meegesleept in het afgeroepen onheil ondanks zijn rechtvaardigheid. Immers het verval en de ellende in de samenleving treft veelal de gemeenschap met man en muis. Dit maakt de verantwoordelijkheid van het individu om naar zijn beste kwaliteiten aan de gemeenschap bij te dragen juist extra groot. De rechtvaardige tilt zijn gemeenschap op, maar de verkeerd gerichten halen de gemeenschap naar beneden en kunnen hem in een neerwaartse spiraal brengen. En omgekeerd.

Blijft nog de grote vraag rond de Shoa: als het geen straf van God is, hebben de Joden dan dit aan zichzelf te danken?
Nee. Hier is iets anders aan de hand. Onze geneigdheid dit in verklaringen te willen vatten moeten we laten rusten.
Een gepast zwijgen is hier op zijn plaats.
Alleen dit: de Shoah is een gebeuren geweest in Europa, temidden van andere volken. Ook voor die volken gelden de universele basiswaarden, die de Tora doordesemen. Een groot deel van die volkeren hebben zelfs als Christenen de tien woorden (geboden) expliciet omarmd en de leer van liefde en compassie van de Jood Jezus. Waarom zou het principe van de Tochacha - dat bij veronachtzaming, ontkenning van basiswaarden, zoals ze hierboven zijn aangeduid, bij verval van maatschappelijke ordening, rampen en ellende het gevolg is - niet gelden?
Wat ik hiermee wil zeggen is dat het gebeuren van de Shoah niet een gebeuren is dat geïsoleerd als een lot van alleen het Joodse volk moet worden gezien.
De schuld ligt niet bij de Joden, ze zijn niet schuldig ondanks enkele extreme rabbijnse opvattingen die anders preken. Verder laat ik de ontelbare grote vragen hieromtrent open.

RobC 29 sept.

Parasjat Ki Tetsee
Devariem/Deuteronomium 21:10 - 26

Vaders en moeders, zonen en dochters

De parasja Ki Tetsee gaat verder met de ordening van maatschappij en samenleving en bevat een grote hoeveelheid bepalingen op uiteenlopende gebieden als oorlog, familie- en eigendomsverhoudingen, moraliteit in seksuele zaken en nog tal van andere zaken 1 . 74 van de 613 mitswot stammen uit deze parasja, de meeste van alle parasjot.

De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders

Een van die vele bepalingen luidt (24:10 HSV): ‘De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden'. Het wordt zo gelezen, dat vaders niet vanwege de zonden van hun kinderen de doodstraf kunnen krijgen en omgekeerd de kinderen niet vanwege de zonden van hun vaders. De tweede zin beschrijft het achterliggende beginsel, dat ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen daden.
In de Tanach zijn passages te vinden, die doen vermoeden, dat de bepaling oorspronkelijk is gericht tegen het verschijnsel, dat de overwinnaar in de strijd ook de nakomelingen van de overwonnene uitroeit uit voorzorg tegen weerwraak. Zo liet Koning Amazia van Juda de hovelingen, die zijn vader hadden vermoord ombrengen, ‘maar - zo vertelt 2 Koningen 14:6 - de kinderen van die moordenaars bracht hij niet ter dood, zoals geschreven staat in het wetboek van Mozes, waar de Eeuwige geboden heeft: De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders, maar ieder zal om zijn eigen  zonde ter dood gebracht worden'.

Getuigenissen

Rabbijnse discussie kent het beginsel, dat de Tora niet in een alinea twee keer hetzelfde zegt. In dit geval redeneren ze, dat de algemene regel in de laatste zin ‘Ieder zal alleen om zijn eigen  zonde ter dood gebracht' al alle gevallen omvat, dus waarom dan de voorgaande regels over de vaders en de zonen? Wel, die brengen een bijzondere toevoeging, want mede is bedoeld: de vader kan niet de doodstraf krijgen op grond van  getuigenis,  door zijn zoon aangebracht, en omgekeerd kan een zoon niet de doodstraf krijgen op grond van  getuigenis  van zijn vader 2. . Het gaat dus over de nul bewijskracht van getuigenissen van vaders tegen zonen en vice versa, ten goede of ten kwade. Dat wordt dan uitgebreid naar een ruime kring van familieleden en ook rechters kunnen familieleden niet in strafzaken berechten 3 . De getuigenis van Astrid Holleder zou destijds voor het Beet Din (religieuze rechtbank) geen geldigheid hebben. De  halacha  (othodoxe Joodse wet) laat geen getuigenis van familieleden toe en gaat daarin veel verder dan het Nederlands recht. Dat kent de verschijnings- en getuigenplicht ook van familieleden, maar kent daarbij wel het verschoningsrecht voor familie leden, iets waar Astrid duidelijk geen behoefte aan had 4 . Waarin de halacha veel minder ver gaat is de regel, dat vrouwen in de meeste gevallen voor het  Beet Din sowieso geen getuigenis mogen geven 5, , iets waarmee in deze moderne tijd de orthodoxie nog steeds worstelt; in reform kringen is de vrouw als getuige (en in vele andere zaken) gelijkgesteld aan de man, evenals in het burgerlijk en strafprocesrecht in Israël krachtens de Women's Rights Act, 5711-1951.

Maar wat moeten we met Eeuwige in Sjemot/Exodus 20:5 en 34:7: ' die de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht' ?

Een andere vraag, die in de aandachtige lezer van de Tora opkomt staat in verband met de bekende verzen uit Sjemot/Exodus 20:5 en 34:7, waarin de Eeuwige wordt omschreven als degene, ‘die de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht'.
Hoe valt dat te rijmen met de hierboven besproken redelijke uitspraak, dat iedere man alleen om zijn eigen  zonde ter dood wordt gebracht, alleen hij kan voor zijn daden ter verantwoording worden geroepen? Moeten de zonen (voor zoon lees ook dochter) dan niet toch boeten voor de zonden der vaderen (voor vader lees ook moeder)? Is dat niet hoogst onrechtvaardig?
We moeten bedenken, dat de bepalingen in Devariem zijn gegeven in de sfeer van het strafrecht. De voorschriften in Devariem zijn gericht aan de rechters van Israel, in Exodus gaat het om aanduidingen van eigenschappen van de Eeuwige of wat ruimer gesteld om de werking van de voorzienigheid. Met deze verzen uit Exodus begeven we ons om zo te zeggen in de sfeer van de theologie. Rasji (veel geraadpleegd middeleeuws commentator) commentarieert nuchter, dat die vergelding alleen plaats vindt als de zonen volgen in de voetsporen van hun vaders. In overeenstemming met de Joodse overtuiging omtrent de vrije wil heeft de zoon altijd de keuze om het slechte voorbeeld van de ouders niet te volgen. De vergelding is van toepassing op wat de zoon zelf aan slechts doet in navolging van zijn vaders voorbeeld en is dus geen plaatsvervangende vergelding van de slechte daden van de vader.

De invloed van ouders op volgende generaties

De Tora gebruikt de typische woorden die passen bij archaïsch personalistisch beeld van een godheid, die boos is en persoonlijk vergelding zoekt. In mijn denken zijn in een wereld van fysische wetten en psychologische tendenties oorzaak en positief of negatief gevolg bruikbaarder termen dan zonde, straf en beloning. Toch zouden we onder de bewoordingen van de Tora een intuïtie kunnen vermoeden omtrent een principe, dat is uitgewerkt in de moderne systeemtheorie in de psychologie, het principe dat het individu altijd moet worden gezien in zijn sociale context, cq het kind in de context van het gezin. Nu zouden we waarschijnlijk andere dan bijbelse woorden gebruiken om het verschijnsel te beschrijven van de enorme invloed die de levenswandel van vader/moeder op zoon/dochter en kleinkinderen kan hebben, ten goede, maar ook ten kwade, een invloed die generaties lang kan doorwerken. Kinderen, die opgevoed zijn in een crimineel milieu lopen de kans zelf ook crimineel te worden. Een alcoholische vader of moeder brengt vaak kinderen groot, die ook alcoholist worden. Vergelding en woede zijn de termen die de Tora gebruikt om ons ervan te doordringen, dat slechte daden van de ouders een kwaadaardige moeilijk te keren doorwerking hebben op hun nakomelingen; ze sporen ons aan om vanuit dit besef alleen al ten behoeve van de kinderen op het rechte pad te blijven. Maar niet alleen slechte daden en ondeugden van de ouders kunnen verstrekkende invloed hebben op de nakomelingen. Ook andersoortige gezinsdrama's, zoals trauma' s opgelopen door ouders door het kwaad aan hen door anderen aangedaan, kunnen nog generaties lang een merkbare en soms fatale doorwerking hebben. De loyaliteit van kinderen aan hun ouders maakt, dat ze de schuldgevoelens en het leed van hun ouders overnemen en daaronder onevenredig lijden; in zekere zin boeten ze voor hun (voor)ouders; tot op zekere hoogte is dat misschien onvermijdelijk.

noten

1. Vele andere aspecten van deze parasja heb ik belicht in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 en op mijn website  www.robcassuto.com
2. bv Ovadja Sforno (16 e eeuw) ad loc
3. Talmoed Sanhedrin 27b, Sefer Hachinuch 589:1
4. Zie wetboek van Strafvordering art 271
(5) o.a. op grond van Talmud Shevuot 30a: ‘De getuige eed wordt toegepast bij mannen, maar niet bij vrouwen'

Herz 2022

 

Parasjat Ki  tetsee   Devariem/Deuteronomium 21:10 - 26  
-
Verafschuw de Egyptenaar niet!      

Deze parasja Ki Tetsee bevat een grote hoeveelheid bepalingen op uiteenlopende gebieden als oorlog, familie- en eigendomsverhoudingen, moraliteit in seksuele zaken en nog tal van andere zaken aan de orde. 74 van de 613 mitswot stammen uit deze parasja, de meeste van alle parasjot.
Het is goed te beseffen: het zijn bepalingen die drieduizend jaar geleden zijn geschreven, in de grond weliswaar ingegeven door een diepgaande inspiratie en de omliggende Semitische wereld ver vooruit, maar ze zijn toch ook getekend door de situatie van een semi-nomadische maatschappij van zoveel eeuwen her.  Er zijn passages die ons verlicht aandoen. De loonarbeider die zijn loon dezelfde dag nog dient te krijgen. Het royale overlaten van het niet geoogste voor de behoeftige. De bepaling, dat je de gevonden eieren in een vogelnest mag meenemen maar de moedervogel moet laten vliegen, één van de bepalingen die zijn uitgewerkt tot het leerstuk over diervriendelijkheid ( Tsaär baälee chajiem)   . Anderen roepen vanuit het huidige tijdsgewricht bij de moderne humanistisch georiënteerde mens weerstand op. De bepalingen omtrent huwelijk, verkrachting, overspel, de positie van de vrouwen. De wrede, in moderne ogen disproportionele sancties.
Latere rabbijnse uitleggingen hebben vele scherpe kanten van striktheid en wreedheid er vanaf geslepen, maar de vraag blijft iedere generatie: hoe moeten we er in Gods naam vandaag mee omgaan? Hoe begrijpen wij het intrinsieke eeuwige moment van inspiratie, waarmee ook aan ons nog steeds iets gezegd en geboden wil zijn en hoe kunnen wij het drieduizend jaar oude stof van geschiedenis en de contingentie van het menselijk psychisme van het zo lang geleden moment ervan af schudden? Ik denk, dat het helpt om de diverse bepalingen te zien, niet zozeer naar hun letterlijke inhoud als wel naar de intrinsieke waarden, waaruit zij voorvloeien en waarvan zij een door de historie gedetermineerde ‘operationalisatie' zijn.    
Zo getuigen de – voor die tijd vooruitstrevende - bepalingen rond de mooie vrouw, die door de man als krijgsgevangene wordt meegevoerd en begeerd, van het streven impulsieve wreedheid ten opzichte van de overwonnene aan banden te leggen en respect voor de weerloze mens te tonen (Devariem/Deuteronomium 21:11-14). Het zijn regels die in vele regionen van de wereld in oorlogssituaties als regel nog steeds niet zouden misstaan.

In het bijzonder treft ons het gebod om de Egyptenaren niet te verafschuwen (Devariem 23:8, 9). Hun kleinkinderen mogen zelfs tot de gemeenschap van Israel toetreden. Verrassend. Hadden die Egyptenaar niet opgetreden als wrede slavendrijvers en bevolen om de pasgeboren jongetjes i n de rivier te verdrinken? De tekst zelf geeft als reden: ‘W ant jullie hebben als ? vreemdeling ? in hun land gewoond' en de middeleeuwse commentator Rasji specificeert: de Egyptenaren hadden immers in tijden van hongersnood de Israëlieten in hun land opgevangen en hen daar onderdak verleend; pas na vele jaren gingen ze over tot hun misdaden. Slechte behandeling en onderdrukking laten bij wie dat is overkomen gevoelens van afschuw en haat achter, die vele generaties lang kunnen aanhouden; hoe goed kunnen we dat begrijpen. Maar toch: in de Tora klinkt de oproep om die afschuw en haat niet eeuwig te laten duren; verzoeningsgezindheid wordt hier op deze plaats van harte aanbevolen. Zoek argumenten, die helpen om oude vijandschap op te geven. Die richtlijn ten aanzien van de afschuw van de Egyptenaren van toen kan ons ook nu nog stimuleren om de verhouding met mensen die ons ooit iets misdaan hebben eens in een ander licht te bezien.
Ook de naburige Edomieten mag je niet verafschuwen, ‘want zij zijn jullie broeders', zegt Devariem/Deuteronomium 23:8-9. Het bewustzijn van gemeenschappelijke afkomst, van broederschap, kan een houding van verzoeningsgezindheid bevorderen. Onvermijdelijk denken we aan de iconische verzoeningsscene tussen Edom (Esav) en Jaäkov, de twee zonen van Jitschak; Edom haatte zijn broer, niet zonder reden, maar uiteindelijk rende hij hem tegemoet, sloot hem in zijn armen en kuste hem (Beresjiet/Genesis 33:4).
H et versterken van het besef van broederschap kan helpen de uitzichtloosheid van haat in te zien en een houding van bereidheid tot verzoening in te nemen. Vijandschap tussen personen, groepen, volken hoeft niet eeuwig te duren. Er kunnen openingen ontstaan voor het beslechten van oude geschillen, maar ook voor het oplossen van actuele conflicten.
Maar soms kunnen broeders het elkaar wel heel moeilijk maken. De ook met de Israelieten verwante Ammonieten en Moabieten (nakomelingen van Avrahams neef Lot) hadden - in tegenstelling tot de Edomieten - geweigerd de door hun gebied oostelijk van de Jordaan trekkende Israëlieten van eten en drinken te voorzien(Devariem 23:4 ). Wanneer je voedsel onthoudt aan je naasten maak je vreemden van hen en wanneer je voedsel geeft aan wie ver van je afstaan maak je hen tot naasten, tekent Rabbi Joc ? anan aan bij deze passages (Talmoed Sanhedrin 103b). Verzoening begint bij het gunnen van voedsel – en dus leven – aan je buren; het is een voorwaarde voor het slechten van de muur van afschuw en haat.

Herzien sept 2017


Parashat Ki tetsee 28 aug. 3015

Dewariem/Deuteronomium 21:10 - 26
Schaamte

De parasha


Deze parasha Ki Tetsee gaat verder met de ordening van maatschappij en samenleving en bevat een grote hoeveelheid bepalingen op uiteenlopende gebieden als oorlog, familie- en eigendomsverhoudingen, moraliteit in seksuele zaken. Daarnaast zijn nog tal van andere zaken aan de orde. 74 van de 613 mitswot stammen uit deze parasha, de meeste van alle parashot. Er zijn passages die ons verlicht aandoen. De loonarbeider die zijn loon dezelfde dag nog dient te krijgen. Het royale overlaten van het niet geoogste voor de behoeftige. De bepaling, dat je de gevonden eieren in een vogelnest mag meenemen maar de moedervogel moet laten vliegen. Anderen roepen vanuit het huidige tijdsgewricht bij de moderne humanistisch georiënteerde mens weerstand op. De bepalingen omtrent huwelijk, verkrachting, overspel, de positie van de vrouwen. De wrede, in moderne ogen disproportionele sancties, waarvoor de latere rabbijnen wegen hebben gevonden om ze te verzachten of buiten werking te laten

Een curieuze en wrede bepaling lokte mij tot nadere beschouwing: 25:11,12. Als twee mannen aan het vechten zijn en de vrouw van een van hen mengt zich erin om haar man te helpen en grijpt de ander bij zijn schaamdelen, dan moet haar hand worden afgehakt; toon geen medelijden .
Het is een bepaling, die bij de meeste moderne lezer afschuw oproept. Kennelijk betreft het een casus, die zo vaak voorkwam en dan zoveel geschoktheid opriep, dat de Tora er een voorschrift aan wilde te wijden. Een vechtpartij, waarbij de vrouw opkomt voor haar man en, misschien in een emotie van verontwaardiging of wanhoop de vijand van haar echtgenoot bij zijn geslacht grijpt. Dat moet ze bekopen met het afhakken van de delinquente hand. We kunnen dit voorschrift rustig terzijde schuiven en dat doet Rashi dan ook voor het deel van de sanctie in zoverre, dat hij - ondanks dat er staat 'geen medelijden te tonen' – het afhakken van de hand verstaat als een financiële sanctie, een boete.

naaktheid

Maar laten we eens dieper kijken en proberen te begrijpen, waarom deze bepaling is geschreven, vanuit een invoelen in hoe in de Tora aangekeken werd tegen seksualiteit in het algemeen en de schaamdelen van man en vrouw in het bijzonder. Ik wil dat doen vanuit een min of meer cultureelantropologisch perspectief (1).
Het valt dan op dat de Tora de wereld van liefde en erotiek - op te vatten als zelfstandige bron van genieting - amper kent (2)(3) Daarentegen valt het accent zwaar op de plicht en de macht van de voortbrenging van nageslacht. Het begint al in het begin, in Bereshiet: De Eeuwige schept de mens naar zijn beeld en in het volgende vers al luidt het: weest vruchtbaar, vermeerdert je. Een enigszins erotische bijbetekenis zou men kunnen zien in het lovende vers dat Adam toezingt aan zijn pasgeschapen vrouw in Bereshiet 2: 23. Veelzeggend is de mededeling daarop, dat zij naakt (' aroemiem ') waren, maar zich niet voor elkaar schaamden.
Maar die onschuld omtrent de naaktheid zal niet blijven.  
In het daaropvolgend gebeuren geschiedt er iets ingrijpends: door het eten van de boom van kennis van goed en kwaad worden man en vrouw zich bewust van de naaktheid, die zij vervolgens bedekken. Kennelijk heeft het weten omtrent goed en kwaad te maken met bewustheid van naaktheid.  Zonder nu uitgebreid in te gaan op alle aspecten van goed en kwaad waag ik te poneren, dat het mede gaat om het ontwaakte weten omtrent de voortbrenging middels de geslachtsdaad, anders gezegd, dat zij ontdekten "waar de kinderen vandaan kwamen" en dat hun naaktheid prominent toonde, welke delen van hun lichaam betrokken waren bij die voortbrenging.  
Hun naaktheid was niet langer meer een esthetisch of sensueel gegeven. Naaktheid getuigde voortaan steeds van de immense mogelijkheid en macht om nieuw leven te kunnen scheppen, maar was tegelijk beladen een bewustwording en besef van de diep ingrijpende consequenties van de volvoering van die macht, het kind.
Het roept bij mij het vermoeden op, dat in deze oerscene van Genesis misschien wel een herinnering van de mensheid resoneert: ooit zal in de oertijd een groepje mensen tot de verbijsterende ontdekking zijn gekomen dat hun geslachtsdaad kinderen tot gevolg had (tot voor heel kort wisten de bewoners van de Trobriand eilanden bij Nieuw Guinea dit nog niet). Ook ieder kind maakt deze oerscene een keertje op zijn eigen microniveau door.

Dit weten omtrent procreatie en vruchtbaarheid is bij vrijwel alle volken een intens onderwerp geworden van taboe, rituelen, religieuze ceremonies, magische handelingen en overtuigingen.  Het kenmerkende van de voorschriften van de Tora - in die zin is het een verlicht document - is dat het betrekken van seksualiteit, erotiek en vruchtbaarheid in godsdienstige ceremoniën en religieuze verering strikt worden verboden;  in zekere zin zou je kunnen zeggen dat zaken van seksualiteit en vruchtbaarheid worden ‘geseculariseerd', ontdaan van de duistere wereld van de magie. Een van de redenen waarom de religieuze praktijken van de volken van Kenaän zo worden verketterd.

schaamte

De erotiek met al zijn sensualiteit en verleiding tot ritualisering gaat buiten de religieuze wereld van Israel vallen, maar niet de procreatieve organen zelf; die worden het onderwerp van vele voorschriften. Ik breng dit in verband met de primordiale schaamte omtrent de naaktheid, die Adam en Eva al hebben ervaren. We vinden hem ook terug in de scène van de dronken Noach, die brutaal in zijn naaktheid wordt gezien door zijn zoon Cham (Ber/Gen 9:20). Die naaktheid is schaamtevol, omdat Cham zicht had op het geslacht van zijn vader, waaruit hij zich voortgekomen wist. De schaamte moet berusten op de diepe en heilige verwondering omtrent de procreatieve macht van de seksuele organen, die zich uitstrekt tot hun vloeibare afscheidingen, die van de man, zijn zaad, en die van de vrouw, de menstruele afscheiding. Vandaar, dat die organen en hun vloeistoffen omgeven zijn geraakt met een reeks van taboeïserende voorschriften, die tot taak hebben hun scheppende kracht zuiver te houden en te respecteren. Tegelijk wordt daarmee de procreatie, de voortbrenging van nageslacht, beter gereguleerd.  
Alles wat afwijkt van de gerichte aanwending van die scheppende eros tot procreatie van legitiem nageslacht, zoals masturbatie, homoseksualiteit, incest e.d. wordt ervare als een ontheiliging van de oerfunctie van de seksuele organen en is in laatste instantie in die zienswijze op te vatten als het in gevaar brengen van de overlevingskracht van het volk. Een overtuiging die nog steeds doorklinkt in b.v. de opvattingen in vele (ultra)orthodoxe vormen van jodendom, islam en christendom. Dat de sancties in de Tora niet mis zijn wijst op de intense irrationele fundering van deze overtuigingen.  
Nu wordt duidelijk waarom de bepaling omtrent de vrouw, die het geslacht van de vijand van haar man aanraakt, er staat. Het gaat niet om zomaar een brutaliteit. De daad van de vrouw - gezien tegen deze achtergrond - raakt de betrokken man in zijn elementaire waardigheid als voortbrenger van nageslacht, of sterker nog waarschijnlijk, ontneemt hem zijn kracht en vruchtbaarheid; of zijn mannelijke macht wordt op zijn minst onzuiver gemaakt en aangetast.  

Deze en dergelijke bepalingen, die omhuld zijn met de striktheid van het taboe, zijn uiteindelijk ontsproten aan het heilig ontzag voor het raadsel van de voortbrenging. Het raadsel dat gedeeltelijk geweten is geworden, - en door de wetenschap tot op grote hoogte in finesse is ontleed - maar voor een ander deel gehuld blijft in het mysterie, het mysterie dat het Scheppend principe gekozen heeft voor procreatie, voortzetting van het leven, op de manier, waarop het gebeurt: door geboorte en dood, met daartussen in de vereniging van een man en een vrouw in de lustvolle geslachtsdaad. Dit heilig ontzag vertaalt zich op het niveau van de beleving onder meer in: de schaamte.

De schaamte is in de loop der eeuwen geïnstitutionaliseerd tot een rigide bastion, in Nederland bijvoorbeeld in de zedigheid van een kleinburgerlijk calvinisme of in katholieke preutsheid. Ook het Jodendom heeft daaraan deelgehad, mede onder invloed van het christendom.  
In de zestiger jaren is dat bastion door mijn generatie behoorlijk gesloopt, in grote mate een verfrissende reactie. Ook ik heb daar in volle overtuiging aan meegedaan (al was ik niet eens zo succesvol in de uitvoering van het programma van de bandeloosheid).  
De schaamte is in de zestiger/zeventiger jaren bij grote delen van de bevolking overbodig verklaard.  Tot op grote hoogte zijn de seksuele organen daarbij ‘onttaboeïseerd', wat op zich een gezonde ontwikkeling mag worden genoemd.
Mij lijkt het, dat onze maatschappij daarin nu veel te ver lijkt doorgeschoten. Het ouderwetse woord bandeloosheid - dat als je het hoort het moderne hoofd grinnikend doet afwenden - dekt toch wel heel goed de lading, als je het woord ontleedt: zonder banden, zonder binding.
De schaamte is lastig; als je het hebt moet de therapeut het maar helpen afslijpen. De schaamte is verouderd, hinderlijk. Overal schreeuwt de naaktheid je toe. De naaktheid is een consumptieartikel geworden. Reclame in de media, series op de buis hebben de naaktheid tot middel gemaakt. De verleidelijkheid van het prikkelend naakte helpt de verkoop. Het meest grof is de ongevraagde porno, waarmee je af en toe wordt geconfronteerd. De naaktheid (en met name dus de schaamdelen, die daarin impliciet verwezen of expliciet geprononceerd worden) is schaamteloos geworden. Het sloopt ons gevoel voor maat, onze sensitiviteit voor de waardigheid van de ander en het respect voor de subtiele wegen van de natuur.
Het is tijd om de schaamte weer naar boven te halen.  
Niet door terug te gaan naar de bekrompen wereld van de kleinburgerlijke preutsheid van vroeger, naar de kwezels die met hel en verdoemenis zwaaien. Niet terug naar vroeger, maar naar een herbezinning op en omarming van de authentieke schaamte, die een menselijke behoefte is, die nu verdrongen en met de voeten getreden wordt.


noten

(1) Gebruik is gemaakt van enkele passages uit het boek "Eros and the Jews" van David Biale, University of California Press, 1992
(2) Seksualiteit is een begrip dat pas in de 19e eeuw C.E. ingang heeft gevonden
(3) Een uitzondering is de openlijke erotiek, die het Hooglied ( Shir Hashiriem ) uitstraalt. Hier mengt zich op unieke manier eros en devotie.
Eros als genieting op zich laat zich soms wel afleiden uit de verhalen in Tora en Tenach.
De ontroerende ontmoeting van Ja'akov en Rachel bij de put. De lust, die Juda zocht bij de prostituée, die zijn schoondochter Tamar bleek te zijn. De begeerte van David, toen hij de naakte Batsheva zag.

RC herzien 27/8 2015

Ki tetsé Dewariem/Deuteronomium 21:10 - 26
over de schaamte

Noachs mantelDit hoofdstuk, Dewariem/Deuteronomium 21:10 tot 26, is één van die parasjot, die bij mij als kind van de moderniteit een mengsel oproept van weerstand en verwondering. Verwondering over de verlichte passages: De loonarbeider die zijn loon dezelfde dag nog dient te krijgen. Het royale overlaten van het niet geoogste voor de behoeftige. De bepaling, dat je de gevonden eieren in een vogelnest mag meenemen maar de moedervogel moet laten vliegen.

Weerstand tegen de bepalingen omtrent huwelijk, verkrachting, overspel, de positie van de vrouwen. Afkeer van de wrede, disproportionele sancties.

Natuurlijk, het zijn maatregelen van voor die tijd ongekend progressieve strekking om de anarchistische massa bedding te geven en om de relaties te ordenen.  
Het is goed te beseffen: het zijn bepalingen drieduizend jaar geleden geschreven, in de grond weliswaar ingegeven door een diepgaande inspiratie en de omliggende Semitische wereld ver vooruit, maar toch ook getekend door de situatie van een semi-nomadische maatschappij van zoveel eeuwen her.  
Latere rabbijnse uitleggingen hebben vele scherpe kanten van striktheid en wreedheid er vanaf geslepen, maar de vraag blijft iedere generatie: wat moeten we er in Gods naam toch mee?
Hoe begrijpen wij het intrinsieke eeuwige moment van de inspiratie, waarmee ook aan ons nog steeds iets gezegd en geboden wil zijn en hoe kunnen wij het drieduizend jaar oude stof van geschiedenis en de contingentie van het menselijk psychisme van het zo lang geleden moment ervan af schudden.  

Ik wil dit eens proberen – op een min of meer antropologische manier - rond één van de meest confronterende bepalingen, die in Dewariem 25: 11-12. Die luidt:  

11. Als twee mannen aan het vechten zijn en de vrouw van een van hen mengt zich erin om haar man te helpen en grijpt de ander bij zijn schaamdelen, 12 . dan moet haar hand worden afgehakt; toon geen medelijden.

Zo op het eerste gezicht wil je dit niet eens gelezen hebben. Een vechtpartij, waarbij de vrouw opkomt voor haar man en, misschien in een emotie van verontwaardiging of wanhoop de vijand van haar echtgenoot bij zijn geslacht grijpt. Dat moet ze bekopen met de afhakking van de delinquente hand. We kunnen dit rustig terzijde schuiven en dat doet Rasji dan ook voor het deel van de sanctie in zoverre, dat hij - ondanks dat er staat 'geen medelijden te tonen' - de afhakking verstaat als een financiële sanctie, een boete.

Maar laten we eens dieper kijken en proberen te begrijpen, waarom deze bepaling is geschreven, vanuit een invoelen in hoe in de Tora aangekeken wordt tegen seksualiteit in het algemeen en de schaamdelen van man en vrouw in het bijzonder.

Voorlopig wil ik dat doen vanuit een min of meer cultureel-antropologisch perspectief, gebruikmakend van de verhandeling hierover in het boek "Eros and the Jews" van David Biale.  
Het valt dan op dat de Tora seksualiteit (een begrip dat pas in de 19 e eeuw C.E. ingang heeft gevonden) - op te vatten als bron van menselijke actie en begeerte, als erotiek - amper kent.

Daarentegen valt het accent zwaar op de procreatie en het weten omtrent de voortbrenging van nageslacht. Het begint al in het begin, in Bereshiet: De Eeuwige schept de mens naar zijn beeld en in het volgende vers al luidt het: weest vruchtbaar, vermeerdert je.  
Een enigszins erotische bijbetekenis zou men kunnen zien in het lovende vers dat Adam toezingt aan zijn pasgeschapen vrouw in Bereshiet 2: 23. Veelzeggend is de mededeling daarop, dat zij naakt ('aroemiem') waren, maar zich niet voor elkaar schaamden.

Maar die onschuld omtrent de naaktheid zal niet blijven.  
In het daaropvolgend gebeuren geschiedt er iets ingrijpends: door het eten van de boom van kennis van goed en kwaad worden man en vrouw zich bewust van de naaktheid, die zij vervolgens bedekken. Kennelijk heeft goed en kwaad te maken met bewustheid van naaktheid.  
Zonder nu uitgebreid in te gaan op alle aspecten van bewustheid van goed en kwaad waag ik te poneren, dat het mede gaat om het weten omtrent de voortbrenging, anders gezegd, dat zij ontdekten "waar de kinderen vandaan kwamen" en dat hun naaktheid prominent toonde, welke delen van hun lichaam betrokken waren bij die voortbrenging.  
Hun naaktheid was niet langer meer een esthetisch of sensueel gegeven, maar beladen met diep ingrijpende consequenties, met de immense mogelijkheid, maar ook verantwoording nieuw leven te kunnen scheppen.  
Het roept bij mij het vermoeden op, dat in deze oerscene misschien wel een herinnering van de mensheid resoneert: ooit zal in de oertijd een groepje mensen tot de verbijsterende ontdekking zijn gekomen dat hun geslachtsdaad kinderen tot gevolg had (tot voor heel kort wisten de bewoners van de Trobriand eilanden bij Nieuw Guinea dit nog niet). Ook ieder kind maakt deze oerscene een keertje op microniveau door.

Het is niet zomaar een weten, dat Adam en Eva overkomt, het is een heilig weten, een diep lotsbepalend inzicht, dat in het proces van de schepping besloten liggend, eens moest opduiken. In Bereshiet 3: 22 staat een monoloog van De Eeuwige:   "Zie, de mens is geworden tot één van Ons doordat hij weet van goed en kwaad".  
Ook in dit opzicht is de mens naar Gods beeld geschapen. Tegelijk betekent deze heilige wetenschap dat man en vrouw het paradijs van de onschuld zullen moeten verlaten.  

Dit weten omtrent procreatie en vruchtbaarheid is bij vrijwel alle volken een intens onderwerp geworden van taboe, rituelen, religieuze ceremonies, magische handelingen en overtuigingen.  
Het kenmerkende van de voorschriften van de Tora - in die zin is het een verlicht document - is dat alle vormen van ritualisering, van pogingen om seksualiteit, erotiek, vruchtbaarheid te trekken in de sfeer van godsdienstige ceremoniën en religieuze verering strikt worden verboden;  
in zekere zin zou je kunnen zeggen dat seksualiteit en erotiek worden ‘geseculariseerd'. Een van de redenen waarom vermenging met de religieuze praktijken van de volken van Kenaän zo wordt verketterd.

De erotiek met al zijn sensualiteit en verleiding tot ritualisering wordt in de niet-religieuze wereld getrokken, maar niet de procreatieve daad zelf; die wordt het onderwerp van vele voorschriften (en ook verhalen, te beginnen met Sara's onvruchtbaarheid).  
Zoals gezegd heeft het te maken de primordiale schaamte omtrent de naaktheid, die Adam en Eva al hebben ervaren. We vinden hem ook terug in de scène van de dronken Noach, die brutaal in zijn naaktheid wordt gezien door zijn zoon Cham. Die naaktheid is natuurlijk schaamtevol, omdat Cham zicht had op het geslacht van zijn vader, waaruit hij zich voortgekomen wist.

De schaamte moet berusten op de diepe en heilige verwondering omtrent de procreatieve macht van de seksuele organen, die zich uitstrekt tot hun vloeibare afscheidingen, die van de man, zijn zaad, en die van de vrouw, de menstruele afscheiding. Vandaar, dat die organen en hun vloeistoffen omgeven zijn geraakt met een reeks van taboeïserende voorschriften, die tot taak hebben hun scheppende kracht zuiver te houden en te respecteren. Tegelijk wordt daarmee de procreatie, de voortbrenging van nageslacht gegarandeerd.  
Alles wat afwijkt van de gerichte aanwending van die scheppende eros tot procreatie van legitiem nageslacht, zoals masturbatie, homoseksualiteit, incest e.d. staat gelijk aan belediging van de oerfunctie van de seksuele organen en is in laatste instantie in die zienswijze op te vatten als het in gevaar brengen van de overlevingskracht van het volk. Een overtuiging die nog steeds doorklinkt in b.v. de opvattingen in vele vormen van orthodox jodendom, de islam en de katholieke kerk. Dat de sancties in de Tora niet mis te verstaan zijn wijst op de intense irrationele fundering van deze overtuigingen.  

Nu wordt wel duidelijk waarom de bepaling omtrent de vrouw, die het geslacht van de vijand van haar man aanraakt, er staat. Het gaat niet om zomaar een brutaliteit, een schandalige daad.  
De daad van de vrouw - gezien tegen deze achtergrond - raakt de betrokken man in zijn elementaire waardigheid als voortbrenger van nageslacht, of sterker nog waarschijnlijk, ontneemt hem zijn kracht en vruchtbaarheid; of zijn mannelijke macht wordt op zijn minst onzuiver gemaakt en aangetast.  

Deze en dergelijke bepalingen, die omhuld zijn met de striktheid van het taboe, zijn uiteindelijk ontsproten aan het heilig ontzag voor het raadsel van de voortbrenging. Het raadsel dat gedeeltelijk geweten is geworden, maar voor een ander deel gehuld blijft in het mysterie, het mysterie dat het Scheppend principe gekozen heeft voor procreatie, voortzetting van het leven, op de manier, waarop het gebeurt: door geboorte en dood, met daartussen in de vereniging van een man en een vrouw in de lustvolle geslachtsdaad. Dit heilig ontzag vertaalt zich op het niveau van de beleving onder meer in: de schaamte.

Nu heeft de wetenschap veel van het proces van procreatie onthuld; het hoe - en binnen dit hoe het waarom - is en wordt steeds preciezer beschreven. Veel volksgeloof over de condities van vruchtbaarheid, die deels aan de taboesfeer zijn ontsproten, zijn of kunnen worden afgeschaft. De wrede en soms kapitale sancties die de Tora geeft hebben geen plaats meer. Maar aan het fundamentele raadsel van de voortbrenging doen ook de moderne wetenschappelijke inzichten en verlichte ideeën naar mijn idee niks af. Voor de schaamte rond de naaktheid is nog alle reden.  

Natuurlijk heeft de schaamte in de loop der eeuwen zijn rigide vormen gekregen, is geïnstitutionaliseerd tot een rigide bastion, in Nederland bijvoorbeeld in een kleinburgerlijk calvimisme of katholieke preutsheid. Ook het Jodendom heeft daaraan deelgehad.  
In de zestiger jaren is dat bastion door mijn generatie behoorlijk gesloopt, tot op zekere hoogte een verfrissende reactie. Ook ik heb daar in volle overtuiging aan meegedaan (al was ik niet eens zo succesvol in de uitvoering van het programma van de bandeloosheid).  
De schaamte is in de zeventiger jaren verder bij grote delen van de bevolking overbodig verklaard.  

Dezer dagen moet ik constateren, dat onze maatschappij daarin veel te ver lijkt doorgeschoten. Het ouderwetse woord bandeloosheid - dat als je het hoort het moderne hoofd grinnikend doet afwenden - dekt toch wel heel goed de lading, als je het woord ontleedt: zonder banden, zonder binding.
De schaamte is lastig; als je het hebt moet de therapeut het maar helpen afslijpen. De schaamte is versleten, verouderd, hinderlijk. Overal schreeuwt de naaktheid je toe. De naaktheid is een consumptieartikel geworden. Reclame in de media, series op de buis hebben de naaktheid tot middel gemaakt. Het meest grof is de ongevraagde porno, waarmee je af en toe wordt geconfronteerd, met name op de buis. De naaktheid (en met name dus de schaamdelen, die daarin impliciet verwezen of expliciet geprononceerd worden) is schaamteloos geworden. Dit is slecht, bijna in de zin van het Tora-woord voor slecht: rasha.

Het is tijd om de schaamte weer in te voeren.  
Niet door terug te gaan naar de bekrompen wereld van de kleinburgerlijke preutsheid van vroeger, naar de kwezels die met hel en verdoemenis zwaaien.  
Niet terug naar vroeger, maar naar een herbezinning op en omarming van de authentieke schaamte, die een menselijke behoefte is, die nu verdrongen en met de voeten getreden wordt.

herzien 15 aug. 2013

Parasjat   Sjoftiem   Devariem/Deuteronomium 16:18 - 21:9

Schuldig landschap

In deze parasja komen belangrijke instellingen voor de ordening van de maatschappij van de Israëlieten aan de orde: het aanstellen van rechters en beambten en onpartijdige rechtspraak, beroepsmogelijkheid en nog vele andere zaken (1). We lichten er de laatste verzen (21:1-9) uit om verder te beschouwen.

In die verzen verordent de Tora het volgende. Wanneer er in het veld buiten de stad een lijk wordt gevonden en de dader is onbekend, dan volgt er een bijzonder ritueel. De leiders van de dichtstbijzijnde stad moeten een jonge koe uitzoeken en die brengen in een maagdelijk niet voor landbouw gebruikt dal, waarin een beek stroomt. Daar moeten ze de koe de nek breken. In aanwezigheid van de priesters wassen de leiders van de stad dan hun handen boven de jonge koe en zeggen: “Onze handen hebben dit ? bloed ? niet vergoten en onze ogen hebben het niet gezien.” Wat is de betekenis van dit merkwaardige ritueel? (2)

Het gaat hier om een archetypische situatie: in het veld wordt een niet geïdentificeerd lichaam gevonden en de dader is spoorloos. Dit betekent een ernstige verstoring van de harmonie in de gemeenschap. We kennen dit maar al te goed, denk aan de recente moorden op Anne Faber en Nicky Verstappen. De samenleving voelt zich ontwricht.
De Tora roept middels dit ritueel op om niet passief te blijven, maar – met de sacrale middelen die toen voor de hand lagen - er alles aan te doen om de orde te herstellen. In eerste instantie moet natuurlijk de dader worden gevonden. De rationele middeleeuwse geleerde Maimonides (3) ziet het ritueel vooral in functie van de bevordering van de opsporing; de openbaarheid van het ritueel maakt, dat de misdaad overal bekend raakt, dat de gemeenschap wordt opgeschud uit eventuele onverschilligheid zodat uit het publiek wellicht informatie over de dader naar voren kan komen. We zouden nu zeggen, het politieonderzoek wordt erdoor ondersteund.

Maar dit is toch niet het hele verhaal. De midrasj legt de woorden die het bestuur van de nabije stad moet uitspreken - “onze handen hebben dit bloed niet vergoten” - extensief uit. De voorbereiding en de uitvoering van het ritueel vereist, dat de gemeenschap zichzelf onderzoekt. De leden van het stadsbestuur moeten bij zichzelf nagaan of zij geen indirecte verantwoordelijkheid hebben, of zij niet condities hebben geschapen, die de misdaad hebben vergemakkelijkt; waren de wegen veilig en goed onderhouden, zijn doorgaande of vertrekkende reizigers voldoende bevoorraad, zijn ze een eindweegs buiten de stad begeleid?
Is de gemeenschap niet te gemakkelijk geweest voor verdachte figuren?
(4) We zouden nu in het geval van Anne Faber zeggen, waren de tbs-ers voldoende gescreend voordat ze met verlof mochten?

Als er in de gemeenschap geen concrete schuldige is aan te wijzen en de dader niet gevonden wordt (en dus ook ongestraft wegkomt), blijft er een trauma in de samenleving doorzeuren. Er blijft er een besef van gebroken harmonie hangen. Daarom is het ritueel ook te zien als een daad, die nodig werd geacht om herstel van die harmonie te bewerkstelligen. De dood van de jonge maagdelijke koe op een niet door landbouw gebruikte plaats, die dus nog in een toestand van onschuld verkeert, moest ertoe dienen om iedere mogelijke schuld van de gemeenschap, als het ware met het water van de beek, weg te wassen, met als uiteindelijk doel weer in een toestand van onschuld te komen. (5) De gemeenschap, waar de misdaad is gepleegd, kan dan weer geheeld verder gaan.
De plek waar het lichaam is gevonden, kennelijk door geweld omgebracht, speelt in het ritueel geen rol. Dat is eigenlijk merkwaardig. Op zo'n plek, en in het algemeen in een omgeving waar onschuldigen zijn vermoord en retributie is uitgebleven, blijft een sfeer van onheil hangen, die ook om heling vraagt. Tegenwoordig branden we kaarsjes en leggen bloemen en knuffels neer op straten, pleinen en velden waar een onschuldig mens door geweld is omgekomen. We voelen haarfijn aan, dat er op zo'n plaats des onheils licht en liefde moet worden gebracht.
Ik moet denken aan het ‘schuldig landschap', een term die schilder-dichter Armando muntte voor een lieflijk landschap, waar zich in het verleden vreselijke gebeurtenissen hebben voltrokken, in zijn geval was dat de boomrijke omgeving van het Duitse concentratiekamp Amersfoort. Er zijn vele schuldige landschappen in deze wereld, die om heling vragen.



Armando, Schuldige Lanfschaft

noten


(1) Vele andere aspecten van deze parasja heb ik belicht in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 en op mijn website www.robcassuto.com
(2) Voor mijn commentaar heb ik dankbaar geput uit het commentaar van Nechama Leobowitz, Studies in Devarim , p. 201 ev
(3) Maimonides, Guide fort the Perplexed , III, 40
(4) “Onze handen hebben dit ? bloed ? niet vergoten”, in het Hebreeuws staat lo jadenoe sjafcha et ha-dam , waarbij je eigenlijk ipv sjafcha , vrouwelijk enkelvoud (hand, jad , is vrouwelijk) , sjafchoe , meervoud zou verwachten. Volgens de Oude Wijzen heeft dat de volgende bedoeling: sjafcha eindigt expres met een ? , hee, een letter die vijf aanduidt, opdat we worden gewezen op de vijf zaken waarin een gastheer voor zijn gast moet voorzien: voedsel, drank, logies, hem bij zijn vertrek een eind vergezellen en proviand (Talmoed, Sota 45)
(5) Ook goed mogelijk is, dat de jonge koe als het ware plaatsvervangend voor de dader het leven moet laten. Het ritueel van de koe en haar gebroken nek is al de tijd van de Talmoed niet meer toegepast vanwege het grote aantal moordenaars. (Talmoed Sota 47a)

Parajat Sjoftiem  Devariem / Deuteronomium 16:18 - 21:9 
Koningen en profeten

In deze parasja worden belangrijke elementen geleverd voor de ordening van de maatschappij van de in Kenaän binnengetrokken stammen van Israël. Onder veel meer (1) zijn verordeningen over het koningschap gegeven.
Dev/Deut 17:14: ‘Wanneer u in het land komt dat de Eeuwige, uw God, u geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, en u  dan  zegt: Ik wil een ? koning ? over mij aanstellen, zoals al de volken die rondom mij zijn, dan moet u voorzeker hem tot ? koning ? over u aanstellen die de Eeuwige, uw God, verkiezen zal'.
Deze formulering doet denken aan wat in de eerdere parasja Re'ee stond over vlees (Devariem 12:20 ev): ‘Wanneer de Ene, uw God, uw gebied ruim gemaakt heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft, en u zegt: Ik wil vlees eten, omdat uw ziel ernaar verlangt om vlees te eten, dan mag u naar het volle verlangen van uw ziel vlees eten.'  Rav Kook (Rabbi Abraham Isaac Hakohen Kook,1865-1935) hoorde in de formulering van deze zinsneden een licht verwijt doorklinken; met tegenzin stond de Ene het eten van vlees toe, als concessie aan de mensen. Een gelijk verwijt kunnen we bespeuren in deze bepaling over de koning. Het ‘koningschap' van de Ene zal de stammen van Israël niet genoeg zijn. Mosjee voorzier dat ooit het volk zwak zal zijn en het koningschap in een fysiek persoon belichaamd wil zien. De aanstelling van een koning is dan ook geen mitswa (verplichtend voorschrift), maar een permissie, zoals de Oude Wijzen concluderen. (2)

De bepalingen over de koning vinden een parallel in Tenach als de oude Samuel
( Sjemoe ël) van de oudsten van Israel te horen krijgt (1 Samuel 8:5):' Zij zeiden tegen hem: Zie, u bent oud geworden en uw zonen gaan niet in uw wegen. Stel daarom een ? koning ? over ons aan om ons leiding te geven, zoals alle volken'. Waarschijnlijk stamt de vastlegging van de bijna gelijkluidende regels in Devariem dan ook uit de tijd van Samuel of zelfs ver daarna.
In Sjemot/Exodus en Bamidbar/Numeri gaat de Eeuwige nog in de strijd voorop, gesymboliseerd in de heilige ark die door de Levieten voor de marsorde uit wordt gedragen.(3) Nog steeds zingt men in de eredienst vooraf aan het ronddragen van de sefer Tora de woorden die Mozes ? zei bij het opbreken van de ? ark ? (Bamidbar 10:35) ? : ‘Sta op, Eeuwige, laat Uw vijanden overal verspreid worden en hen die U haten, van Uw aangezicht vluchten!'. Maar in de tijd van Samuel had de heilige ark na de rampzalige nederlaag te Even Ha-ezer gefaald en was in het bezit van de Filistijnen gekomen. Men is gaan beseffen dat de heilige ark niet een panacee was om de vijanden op de vlucht te jagen. Een vervallen en corrupte priesterstand en een steeds terugkerende toewending naar de afgoden van de buren had de presentie van de Eeuwige van de ark losgemaakt. Weliswaar was de ark door de Filistijnen teruggebracht, maar het object bleef bij de grens in het huis van Aminadav; het had zijn centrale plaats verloren. Wel had de latere koning David de ark nog teruggebracht en stond hij in de tempel die Salomo (Sjelomo) had gebouwd, maar na de verwoesting van de eerste tempel is hij in de mist der tijden verdwenen. (4)

De Israëlieten wilden iets anders in plaats van een periodieke leiding in noodgevallen door richteren, die zich geraakt voelden door de geest van de Eeuwige. Ze vroegen van Samuel nu een permanente leiding door een vleselijke koning om voorop te gaan in oorlogstijd en te heersen in vredestijd. De oude profeet bood eerst tegenstand. Hij zag in het verzoek een verwerping van het koningschap van de Ene (1 Sam 8,7). Hij schildert in een paar schrille beelden een zeer realistische situatie van de menselijke koning die zijn onderdanen zal uitbuiten door een eindeloze reeks van dienstbaarheden en materiele eisen op te leggen (1 Sam 11-18). Maar dan ziet hij in, dat het volk nooit de voortdurende vroomheid zal kunnen opbrengen, die nodig is voor een koningloze semi-theocratische natie, een ideaal dat ook Plato zag stuklopen in de seculiere versie van zijn door filosofen geleide samenleving. Dat leidt dan tot Israëls eerste koning Saul (Sjaoel). De oude profeet/leider (10:25) ‘sprak tot het volk over de bepalingen met betrekking tot het koningschap, schreef  ze  op een ? boekrol, en legde die voor het aangezicht van de Eeuwige'. Er wordt niets gezegd over de inhoud van die boekrol, maar we kunnen een aanwijzing halen uit de bepalingen van Devariem 17:19-20): de koning mag geen buitenlander zijn, hij mag niet veel paarden hebben en die zeker niet door zijn landgenoten uit Egypte laten halen, hij mag niet veel vrouwen nemen (18 is het maximum, zegt de midrasj, want dat was het aantal vrouwen van David) en niet al te veel zilver en goud (maar wel genoeg om de soldaten te betalen, aldus Rasji). En last but not least: hij moet een Tora rol schrijven, die alle dagen lezen en zich aan diens voorschriften houden. Ik gok het erop, dat deze voorschriften voor de koning pas goed op schrift zijn gesteld na het regiem van koning Salomo (Sjelomo), die gaandeweg zijn leven te midden van veel te veel goud en zilver en veel te veel vrouwen de weg kwijtraakte en zich door hen van het rechte pad liet brengen.

We zien een toenemende scheiding van geest en volksleiding. Was tijdens de uittocht en de woestijnreis de leiding nog ‘in handen' van de Eeuwige middels zijn profetische tussenpersoon Mosjee die in voortdurend contact met Hem stond, in de tijd van de rechters was dit contact al minder en periodiek, in de tijd van Samuel ‘was het woord van de Eeuwige schaars en de gezichten niet talrijk' (1 Samuel 3:1). Eigenlijk is de profeet Samuel de laatste in wie de geest en de volksleiding nog in één persoon verenigd was. Met de koningen van Israël is de politieke leiding verzelfstandigd en is het ‘woord van de Eeuwige en de gezichten' afgesplitst en voorbehouden aan een nieuwe gedaante, die nog wel in verbinding staat met de oorspronkelijke essentie van de Mozaïsche openbaring: de eenzame profeet, die als een horzel de gevestigde leiding volgt en soms met gevaar voor eigen leven maar ongeneeslijk geraakt door de geest van de Ene de misstanden en de afdwaling van de koning en zijn onderdanen volgt en aan de kaak stelt, zoals eerst Natan bij koning David en later Hosjea, Amos, Jesaja en Jeremia en anderen tot met Malachi deze fase wordt afgesloten.

In het reguliere Jodendom wordt de profetie als een afgesloten hoofdstuk beschouwd. De tekst van de Tora staat sinds de laatste eeuwen voor de gewone jaartelling – bewerkt door de de Masoreten van ongeveer 1000 van de gewone jaartelling – vast en niemand kan zich voor de uitleg van de Tora meer beroepen op een hemelse openbaring, dat is ook de boodschap van een bekende midrasj uit de talmoedische tijd (5). Men achtte men de tijd van de profetie voorbij Het is aan de Tora-geleerden om in hun intersubjectieve discours de boodschap van de Ene verder te duiden en uit te werken.
Is profetie nu werkelijk helemaal uitgestorven? 
Maimonides, die overigens wel de evolutionaire achteruitgang van de menselijke gave van profetie constateert is toch wat optimistischer. Evenals de Talmoedische wijzen ziet de oude middeleeuwse meester dromen als een onvolmaakte uiting van profetische verbeelding: ‘… en zij (de rabbijnen) herhaalden het idée in de Midrasj Beresjiet Rabba en zeiden “ dromen zijn de knoppen van profetie”. Maar een waarlijk wijs en verheven mens zou na een studieuze voorbereiding in principe nog kunnen, profeteren, mits de Ene hem dan daarvoor uitverkiest. (6)

noten
(1) In mijn boek Reizen door de Tora, deel 2 en op mijn website ben ik uitgebreid ingegaan op de andere aspecten van de parasja Sjoftiem
(2) Zie Nechama Leidowitz, Studies in Devarim, WZO, p.175 ev
(3) Het volgende is mede geïnspireerd door M. Buber, Het geloof der profeten, Servire, 1072 hfst V
(4) Of is hij tijdens de regering van Menasje naar het Egyptische Elefantine gebracht en van daar door de Tempeliers naar Axum in Etjiopie, zoals de orthodoxe Ethipische christenen geloven en Graham Hancock in een documentaire uit 1993 beweert?
(5) Babylonische Talmoed Bava Metzia 59b.
(6) Mozes Maimonides, Guide of the perplexed, II, XXXIII-XLVIII

Parashat Shoftiem Dewariem / Deuteronomium 16:18 - 21:9
Zuiverheid van wapenen

Korte samenvatting van de parasha

In deze parasha worden belangrijke elementen geleverd voor de ordening van de maatschappij van de in Kenaän binnengetrokken stammen van Israël. Ordeningspunten die ook nu nog altijd spelen: de rechtspraak (het aanstellen van rechters en beambten en de eis van onpartijdig rechtspreken, bewijsvoering, getuigen (minimaal 2), asielregelingen. Heftig veroordeeld worden dwaalwegen: wichelarij, waarzeggerij, tovenarij, afgoderij wordt bestraf met de doodstraf. Alleen op deze plaats noemt Moshé zich zelf profeet. Ook na hem zullen profeten komen. Wie kan je vertrouwen? Een profeet is hij die waarheid spreekt, als het uitkomt wat hij zegt. De Eeuwige voorziet bij monde van Moshé, dat het volk ooit een koning wil, dat is goed dan. Het merendeel van de rabbijnse geleerden ziet er geen mitswa in, maar een concessie aan een lager volksverlangen. Die koning mag niet te veel paarden, vrouwen, goud en zilver hebben (dit heeft Shlomo ha-melech later vergeten). Verleg niet eigenmachtig de grensstenen van een stuk land.
Er staan regels van oorlogvoering in deze parasha; op zich revolutionair is het in dat millennium voor de westerse jaartelling om de barbaarse krijg enigszins aan banden te leggen; het is een combinatie van mildheid (op het gebied van vrijstellingen) en verstandigheid (begin met vredesvoorwaarden alvorens de oorlog te verklaren) en ouderwetse hardheid: de wrede sancties op overwonnen tegenstanders, waar de moderniteit officieel niet meer achter staat (al komen ze ook nu op deze wereld nog iedere dag voor). Een archaïsch ritueel met een maagdelijk kalf wordt voorgeschreven ingeval een dode in het veld wordt aangetroffen zonder achterhaalbare dader.

Terughoudendheid inzake geweld (1)

Laten we eens de bepalingen inzake het oorlog voeren (hoofdstuk 20) wat nader bekijken. In de eerste plaats is er de uitdrukkelijke en concrete verplichting om het land Kena'an te veroveren en de zeven Kena'anitische volkeren volledig uit te roeien (20: 15-18). We missen hier de kompassionele interventie die Avraham ooit deed ten behoeve van de bevolking van Sedom en ‘Amorra. Deze meedogenloze bepalingen zijn nooit zo uitgevoerd. In feite hebben naast de Joden ook altijd andere volken in Palestina gewoond, tot op heden. Overigens is deze opdracht van de Eeuwige alleen nog van historische waarde en dient dit niet meer als model voor oorlogvoering binnen het Jodendom. Een talmoedrabbijn verklaarde al in het begin van de gewone jaartelling de zeven Kena'anitische volken als niet meer te traceren.
Voor ‘gewone' oorlogen geeft deze parasha andere regels, samengevat:.
De oorlog wordt alleen gevochten door moedige en gelovige mannen, die geen andere zaken aan hun hoofd hebben zoals een nieuw huis, een nieuwe wijngaard of een nieuwe vrouw
Er moet altijd eerst een vredesaanbod met bepaalde voorwaarden worden gedaan.
Wordt dit aanbod geweigerd, dan worden de mannen van de tegenstander omgebracht, vrouwen en kinderen gevangen genomen en de stad geplunderd.
Tijdens de belegering van een stad mogen geen vruchtbomen worden omgehakt. Deze bepaling (vers 19) heeft aanleiding gegeven tot een heel ecologisch leerstuk over zorgvuldige omgang met het milieu en tegen verspilling onder de naam Bal Tashchiet (‘vernietig niet'). Zie daarvoor een
ander commentaar van mij.

In Tora of Tenach zijn geen grondbeginselen aangegeven voor wat een aanleiding voor oorlog (casus belli) kan zijn. Een vluchtige scan door de geschiedenis van rabbijnse commentaren geeft grond voor de het ontwaren van de tendens om voorzichtig en terughoudend met militaire middelen om te gaan.
Isaac Arama (1420–1494) ziet ook in het verbod om in tijd van oorlog vruchtbomen om te hakken aanleiding om te poneren, dat we des te meer ervoor moeten zorgen geen schade en dood toe te brengen aan mensen.
Isaac Abravanel (1437–1508), geeft in zijn commentaar op vers 20:10 drie redenen om een vredesaanbod te doen nog voor het begin van vijandelijkheden, nl: God wenst geen dood en destructie, maar vergeeft wie berouw heeft; de regeerder, die zonder geweld verovert, toont pas macht en grootmoedigheid; het uitbreken van oorlog heeft een onzekere uitkomst en veelal catastrofale gevolgen (2).
Samuel David Luzzatto (Italie, 1800-1865) verklaarde kort en goed, dat de enige toegestane oorlog de verdedigingsoorlog is. Hij zegt over Dewariem/Deuteronomium 20:10-11: ‘De tekst formuleert niet wat een toegestane aanleiding voor oorlog is of dat Israel een oorlog zonder reden mag voeren alleen maar om te roven en buit te maken. Maar de tekst zegt: “wanneer je ten strijde trekt tegen je vijand“, dat wil zeggen, dat je alleen oorlog mag voeren tegen je vijand; het woord vijand betekent niets anders dan degene, die ons wil schaden, dat wil zeggen, die binnenvalt om ons gebied te veroveren en die ons wil beroven'.

‘zuiverheid van wapenen'

De moderne tijd kent tegelijk met de ingrijpende en invloedrijke beweging van de Verlichting ook de uitbraak van barbaarse oorlogen. Het Joodse denken verschuift dan ook van een preoccupatie van Israel versus de wereld van afgodendom naar loyaliteit aan wereld van fatsoen en beschaving versus barbarisme en bijgeloof. De verdediging van democratische, liberale en humanitaire waarden kan daarmee een onderdeel van het mainstream Joods gedachtegoed worden. Wat in dat gedachtegoed een belangrijke invloed blijft hebben is de houding van terughoudendheid ten aanzien van geweld en militaire agressie. In de eerste helft van de 20 ste eeuw voelden de seculiere zionistische pioniers (zoals Vladimir Jabotinski) de noodzaak van zelfverdediging en werd de Hagana opgericht. Tegelijk drongen de religieuze leiders in die tijd, met name Avraham Kook, aan op uiterste terughoudendheid ( havlaga ) in het gebruik van geweld en een jongere rabbinale tijdgenoot ging zover, dat hij “zelfs als hij zeker wist, dat we de Uiteindelijke Verlossing zouden teweeg zouden brengen [door het doden van Arabieren] , dan zouden we met alle kracht zo'n ‘verlossing' moeten verwerpen om niet verlost te zijn door bloed”.
De tweede helft van de 20 ste eeuw heeft vele oorlogen op het pad van de nieuwe staat Israel gebracht, grotendeels voortkomend uit de pure noodzaak van lijfs- en landbehoud. Met dat al heeft het concept van terughoudendheid, ooit gesproten uit Tora en Halacha en ondersteund door het seculiere deel van Israel, stand gehouden als fundament van de officiële militaire ethiek. Men noemt dit concept tohar ha-nesheq of ‘zuiverheid van wapenen', wat betekent de eis van minimale toepassing van geweld om militaire doelen te bereiken en het maken van onderscheid tussen combattanten en non-combattanten. Dit is verder uitgewerkt in een officieel ethisch basisdocument van het Israëlische leger (IDF) (3).
In hoeverre deze nobele beginselen ook altijd de praktijk zijn geweest in de operaties van de IDF is een zaak van veel dispuut en onderzoek geweest – met name sinds de Libanonoorlog - en nog. Hoe dan ook , tohar ha-nesheq blijft als toetssteen overeind en dat kan niet gezegd worden van vele andere militaire groeperingen in het Midden-Oosten.

Noten
(1) In de volgende alinea's is dankbaar geput uit het artikel van Rabbi Norman Solomon (June 2005): "Judaism and the ethics of war" (PDF). International Review of the Red Cross. Uit dit artikel zijn een aantal passages vertaald, bewerkt en geciteerd.
(2) Het is interessant tegen de achtergond van dit voorschrift en zijn uitleggingen het recente nucleair akkoord met Iran te beschouwen. Is het akkoord voldoende garantie om af te zien van militaire middelen om de vijand Iran onder controle te houden? Lees de verschillende nieuwssites of Ha'arets hierover. Obama zegt van wel: "How can we in good conscience justify war before we've tested a diplomatic agreement that achieves our objectives?". Hij kiest de positieve invalshoek. Democratisch kopstuk en joodse senator Charles Schumer zegt nee en sombert,” It is because I believe Iran will not change, and under this agreement it will be able to achieve its dual goals of eliminating sanctions while ultimately retaining its nuclear and non-nuclear power.”
Netanjahoe heeft helemaal geen vertrouwen in de deal, "The agreement will allow Iran to arm itself with nuclear weapons either after adhering to the agreement for 10-15 years, or by violating it beforehand. In addition, [the deal] will pump billions of dollars to the Iranian terror and war machine, which threatens Israel and the entire world." De IDF zelf geeft de benefit of the doubt :” the accord poses a large number of risks, but also a number of opportunities for Israel's political leadership”.
Ik zou zeggen, de weerstand vanuit het belaagde Israel tegen het akkoord is begrijpelijk, maar Obama lijkt mij toch het meeste kans op een proces naar vrede te bieden en het meest in lijn met het Joods gedachtegoed over maximale benutting van vredeskansen alvorens een oorlog te beginnen .
(3) https://www.idfblog.com/about-the-idf/idf-code-of-ethics/ en zie ook een artikel over deze code van het Shalom Hartman Institute

Parajat Sjoftiem Devariem / Deuteronomium 16:18 - 21:9
Vernietig niet! Verspil niet!

Korte samenvatting van de parasha

In deze parasha worden belangrijke elementen geleverd voor de ordening van de maatschappij van de in Kenaän binnengetrokken stammen van Israël. Ordeningspunten die ook nu nog altijd spelen: de rechtspraak (het aanstellen van rechters en beambten en onpartijdig rechtspreken, beroepsmogelijkheid bij de Levieten) , bewijsvoering, getuigen (minimaal 2), asielregelingen. Heftig veroordeeld worden dwaalwegen: wichelarij, waarzeggerij, tovenarij, afgoderij wordt bestraf met de doodstraf. Alleen op deze plaats noemt Moshé zich zelf profeet. Ook na hem zullen profeten komen. Wie kan je vertrouwen? Een profeet is hij die waarheid spreekt, als het uitkomt wat hij zegt. De Eeuwige voorziet bij monde van Moshé , dat het volk ooit een koning wil, dat is goed dan. Het merendeel van de rabbijnse geleerden ziet er geen mitswa in, maar een concessie aan een lager volksverlangen. Die koning mag niet te veel paarden, vrouwen en goud en zilver hebben (dit heeft Shlomo ha-melech later vergeten). Verleg niet eigenmachtig de grensstenen van een stuk land.
Er staan regels van oorlogvoering in deze parasha , op zich revolutionair is het in dat millennium voor de westerse jaartelling om de barbaarse krijg enigszins aan banden te leggen; het is een combinatie van mildheid (op het gebied van vrijstellingen) en verstandigheid (begin met vredesvoorwaarden alvorens de oorlog te verklaren) en ouderwetse hardheid: de wrede sancties op overwonnen tegenstanders , waar wij niet meer achter staan (al komen ze ook nu op deze wereld nog iedere dag voor). Een archaïsch ritueel met een maagdelijk kalf wordt voorgeschreven ingeval een dode in het veld wordt aangetroffen zonder achterhaalbare dader.

Bal Tashchit
Onder de bepalingen van het oorlogsrecht treffen we een opmerkelijk vers (pasoek) aan. Was het oorlogsrecht al behoorlijk revolutionair voor die middenoosterse wereld van de samenstelling van de Tora, helemaal zijn tijd vooruit was wat er staat in hoofdstuk 20 pasoek 19 (iets bewerkte Dasbergvertaling): ‘Als je gedurende langere tijd een stad moet belegeren om die door middel van oorlog in te nemen, vernietig de vruchtbomen dan niet door de bijl erin te slaan, want je kunt ervan eten, vel hem dus niet. Is de boom van het veld soms een mens, die bij de belegering is betrokken?'
Niet-vruchtbomen mogen wel worden omgehakt ten behoeve van de belegering.
De Rabbijnse uitleggers redeneerden extrapolerend: als je vruchtbomen al niet in oorlogsomstandigheden mag omhakken, hoeveel te meer niet in tijd van vrede. Gaandeweg werd het principe, dat aan deze specifieke bepaling ten grondslag ligt, uitgebreid naar andere levensgebieden. Dat principe werd begrepen als een verbod om opzettelijk datgene wat voor mensen van nut is te vernietigen, inbegrepen ook nodeloze verspilling. Op grond hiervan is een heel leerstuk ontwikkeld onder het adagium ‘Bal Tashchit', ‘vernietig niet'.
Wie vaten breekt of kleding verscheurt, een gebouw vernietigt, een bron doet verstoppen, of voedsel vernietigt schendt het principe van Bal Tashchit, vonden de rabbijnen van de Talmoed. Men nam het principe zeer serieus. Rabbi Chanina dacht, dat de vroege dood van zijn zoon te wijten was aan het feit dat de jongen een vijgenboom had omgehakt. (Baba Kamma 91b). Het principe is uitgebreid besproken en becommentarieerd door de eeuwen heen. Rabbijn Samson Raphael Hirsch maakte het tot een zwaarwegend principe: ‘Dit is de eerste wet (Deuteronomium 20:19, 20) … Bezie de dingen als Gods eigendom en gebruik hen met gevoel voor verantwoordelijkheid ten behoeve van wijze menselijke doeleinden. Vernietig niet! Verspil niet!'.
In het moderne Jodendom geldt het principe van Bal Tashchit als een pijler onder de beweging van eco-kashroet, de leer die puttend uit de bronnen van oude Joodse wijsheid en traditie over de relatie tussen mens en aarde een nieuwe kijk wil ontwikkelen op wat een goede Joodse levenspraktijk is in het moderne leven van alle dag ( Arthur Waskow ). De ethische overwegingen van Bal Tashchit en eco-kashroet hebben een enorme impact op zowel consument als producent. Het gaat telkens om afweging in hoeverre een handeling een nodeloze belasting betekent van de natuur of nodeloze vernietiging met zich meebrengt. In het commentaar op de vorige parasha over vlees heb ik opgemerkt, dat het eten van vlees te veel kost, de aarde uitput en de voorziening van voedsel aan de wereldbevolking in gevaar brengt. Het ongeremd vlees eten van industrieel geproduceerd vlees kan je in de omstandigheden van deze 21 ste eeuwse omstandigheden rangschikken als een schending van het principe van Bal Tashchit. Een interessante keuze voor de ecologisch bewuste Jood is: als ik dan al af en toe een stukje vlees eet, wat is belangrijker, dat het kosher is of dat het diervriendelijk, duurzaam en met respect voor de natuur is behandeld.
De pas gewijde Rabbijn van het Verbond voor Progressief Jodendom in Nederland, Clary Roda, is een enthousiaste adept van eco-kashroet . Zij vertaalt het naar Nederland en naar zichzelf. ‘Wat voor energie gebruik je? Er is groene energie. Maar ook: bij welke bank breng je je geld onder. Als je weet waar sommige banken in investeren... Steeds weer is de vraag: kun je het voor jezelf verantwoorden? En hoe geef je eco-kasjroet dan een plek binnen traditioneel kashroet' ( interview Joods nu ). Roda pleit er voor, dat beetje bij beetje dat eco-kashroet ook ingang vindt bij de Progressief-Joodse gemeenschap. Zelf probeer ik een lijn te volgen die je eco-kosher style zou kunnen noemen.

(Bronnen o.a. http://www.reformjudaism.org.uk
http://www.chabad.org/library/article_cdo/

Vanaf de rouwdag Tisha Be'Av tot Rosh HaShana, vanaf de parasha Wa-etchanan tot en met de parasha Nitsavim, worden de zeven zogenaamde troost-haftarot ( shiva d'nechamta ) gelezen, stukken uit het boek Jeshajahoe (Jesaja), die tot strekking hebben het verbannen Israel troost te bieden. Bij de parasha Shoftim is dat Je saiah 51:12-52:12, waarin deze mooie regels (HSV): Hoe lieflijk zijn op de bergen
de voeten van hem die het goede boodschapt,
die vrede laat horen, die een goede boodschap brengt van het goede,
die heil laat horen,
die tegen Tsion zegt:
Uw God is Koning.

Afgelopen week is de maand Eloel aangebroken, de maand van reflectie, die uit zal lopen op Rosh HaShana.

Parasjat Sjoftiem   Devariem / Deuteronomium 16:18 - 21:9  
Rechtvaardigheid

De parasja start met voorschriften rond recht en rechtvaardigheid, Devariem 18-20: 
De maatschappij staat of valt met een stabiel rechtssysteem en een integere rechtspraak; niet voor niets luidt Devariem 20: ‘rechtvaardigheid, rechtvaardigheid moet je nastreven, opdat je zal leven en het land zal bezitten', tsedek, tsedek tirdof 

We gaan dieper in op deze uitspraak . 
Rechtvaardigheid, rechtvaardigheid moet je nastreven,  tsedek, tsedek tirdof
Waarom staat er tweemaal tsedek?
De Dasberg vertaling luidt: 'Alleen maar rechtvaardigheid moet je nastreven.' Dit doet de herhaling geen recht en is ook niet helemaal juist, lijkt mij. Rasji beschouwt deze zin als geschreven voor de procesvoerders en leest erin: zoek het best denkbare college op, het beste beet din
Op zich spreekt dat wel aan: voor jouw zaak wil je de beste advocaten en de beste rechters, voor jouw operatie het beste ziekenhuis. Maar met alle respect voor de heldere en nuchtere Middeleeuwse meester: er zit in dit tsedek tsedek tirdof toch méér.

Dit citaat, uit de Talmoed, Sanhedrin 32b werpt een origineel licht: 
(vertaald uit het Engels) 
‘ Er is geleerd: rechtvaardigheid, rechtvaardigheid zal je nastreven. 
De eerste rechtvaardigheid duidt op een beslissing gebaseerd op het strikte recht. 
De tweede rechtvaardigheid duidt op een compromis. Hoe dat zo?
Als twee boten elkaar op de rivier tegenkomen en ze allebei tegelijk willen passeren zullen allebei zinken. Als er een ruimte maakt voor de ander kunnen ze beiden verder. 
Evenzo als twee kamelen elkaar ontmoeten bij het beklimmen van de helling naar Beet Horon. 
Als ze beiden tegelijk willen klimmen, zullen ze vallen. Maar als de een na de ander klimt, kunnen ze beiden veilig naar boven. Hoe moet dat dan? Als de één is beladen en de ander onbeladen, moet de laatste de een voor laten gaan. Als de één dichter bij huis is dan de ander, moet de eerste de laatste voor laten gaan. Als ze allebei even ver van huis zijn, maak dan een compromis, waarbij degene die voorgaat de ander compenseert'.

Wat deze passage onder meer goed illustreert is dat rechtvaardigheid een essentiële waarde is, die zijn oorsprong vindt in de menselijke ontmoeting. Rechtvaardigheid ontstaat in relatie en maakt haar ook mogelijk. De kapiteins op de twee boten en de twee kamelendrijvers kunnen of alleen vóór zich zelf gaan of oog hebben voor elkaars belang. Ze moeten elkaar letterlijk in de ogen hebben gezien en hebben gesproken en misschien hebben ze een gebaar gemaakt, signalen gewisself; ze hebben iets afgesproken. 
Al lang geleden is ons samenleven geformaliseerd in een sociaal contract en een rechtssysteem, maar daar houdt het natuurlijk niet op; ook daarbuiten ons is ons samenleven doortokken van de opdracht rechtvaardigheid na te streven.

Zonder rechtvaardigheid kan het samenleven met elkaar niet bestaan, veilig zijn en niet tot bloei komen. Rechtvaardigheid heft ons op uit het geweld, de anarchie, de willekeur, de chaos, in zekere zin de hel zou je kunnen zeggen. 
Misschien kunnen we meegaan met Levinas en ik waag mijn poging tot begrip van deze moeilijke maar essentiële en intense Joodse filosoof onder deze woorden te vatten: 
Rechtvaardigheid gaat vooraf aan alle filosofie en wetenschap; het is niet het product van rationeel overleg of de conclusie van een gedegen sociale analyse. Het gaat daar aan vooraf. Als ik afzie van mijn vruchteloze pogingen de wereld en de ander te domineren, te manipuleren en te controleren dan komt de rechtvaardigheid mij tegemoet uit het gelaat van mijn naaste als een onontkoombaar appel, zeg maar een gebod. Daar - op dat tussenmenselijke veld - begint het uiteindelijk allemaal.

Zoiets bespeur ik ook in de woorden Tsedek, Tsedek, die herhaling maakt deze uitspraak ook tot een dringend appel, zo moeten we het denk ik ook opvatten. Streef rechtvaardigheid na bóven alles. Als een van de weinige geboden vermeldt de uitspraak in Devariem meteen een positieve consequentie, zeg maar voor het moment even: een beloning: ‘zodat je zal leven en het land zal bezitten'. 
Als we het appel van de rechtvaardigheid niet horen, zal het uiteindelijk uitlopen op ontworteling, vervreemding, ontheemding, geweld, oorlog. En dat misschien van het meest innerlijke, persoonlijke niveau tot het maatschappelijke, zelfs internationale en mondiale niveau. Het geldt voor onze relaties, onze familie, voor Nederland, voor Israël, voor de wereld.

Ik kwam dit vers van Jesaja (32, 17-18) tegen, dat een gelijke strekking heeft alleen met een meer profetische, zeg maar utopische aankleding: ‘ Het gevolg van rechtvaardigheid zal vrede zijn en de uitwerking van rechtvaardigheid zal rust zijn en vrede voor altijd. En mijn volk zal wonen in oorden van vrede en in veilige woningen en op onbekommerde rustplaatsen'.
Moge dat zo zijn en worden

Parasjat Sjoftiem Devariem / Deuteronomium 16:18 - 21:9

Rechtvaardigheid

korte inhoud

weegschaalIn deze parasja worden belangrijke elementen geleverd voor de ordening van de maatschappij van de in Kenaän binnengetrokken stammen van Israël.
Ordeningspunten die ook nu nog altijd spelen: de rechtspraak, bewijsvoering, getuigen (minimaal 2), asielregelingen.
Heftig veroordeeld worden dwaalwegen: wichelarij, waarzeggerij, tovenarij. Wie kan je wel vertrouwen" Een profeet. Wie is een profeet: hij die waarheid spreekt, als het uitkomt wat hij zegt.
Er staan regels van oorlogvoering, een combinatie van mildheid (op het gebied van vrijstellingen) en verstandigheid (begin met vredesvoorwaarden alvorens de oorlog te verklaren) en ouderwetse hardheid: de wrede sancties, waar wij officieel niet meer achter staan (al komen ze nog iedere dag voor).

De parasja start met voorschriften rond recht en rechtvaardigheid, Dewariem 18-20:
Rechtvaardigheid is de hoeksteen van alle verdere regelingen van de samenleving.
Stel rechters aan die rechtspreken volgens miesjpat-tsedek. Buig het recht niet om, wees niet partijdig, laat je niet omkopen.
In ons solide Nederland lijkt het zo goed voor elkaar, maar zie eens de terechte verontrusting en verontwaardiging als het vermoeden is gewekt dat het Openbaar Ministerie bewijs niet volledig zou hebben verstrekt aan de rechters, zoals bijvoorbeeld destijds aanwijzingen op grond van DNA sporen, in de zaak van de Schiedammer parkmoord.
De maatschappij staat of valt met een stabiel rechtssysteem en een integere rechtspraak; niet voor niets luidt Dewariem 20: rechtvaardigheid, rechtvaardigheid moet je nastreven, opdat je zal leven en het land zal bezitten.

tsedek, tsedek tirdof


We gaan dieper in op deze uitspraak .
Rechtvaardigheid, rechtvaardigheid moet je nastreven, tsedek, tsedek tirdof.
Waarom staat er tweemaal tsedek?
De Dasberg vertaling luidt: 'Alleen maar rechtvaardigheid moet je nastreven.' Dit doet de herhaling geen recht en is ook niet helemaal juist, lijkt mij.
Rasji beschouwt deze zin als geschreven voor de procesvoerders en leest erin: zoek het best denkbare college op, het beste 'beit din'.
Op zich spreekt dat wel aan: voor jouw zaak wil je de beste advocaten en de beste rechters, voor jouw operatie het beste ziekenhuis.
Maar met alle respect voor de heldere en nuchtere Middeleeuwse meester: er zit in dit tsedek tsedek tirdof toch méér.

Dit citaat, uit de Talmoed, Sanhedrin 32b vond ik en werpt een origineel licht:
(vertaald uit het engels)
"Er is geleerd: rechtvaardigheid, rechtvaardigheid zal je nastreven.
De eerste rechtvaardigheid duidt op een beslissing gebaseerd op het strikte recht.
De tweede rechtvaardigheid duidt op een compromis. Hoe dat zo?
Als twee boten elkaar op de rivier tegenkomen en ze allebei tegelijk willen passeren zullen allebei zinken.
Als er een ruimte maakt voor de ander kunnen ze beiden verder.
Evenzo als twee kamelen elkaar ontmoeten bij het beklimmen van de helling naar Beth Horon.
Als ze beiden tegelijk willen klimmen, zullen ze vallen. Maar als de een na de ander klimt, kunnen ze beiden veilig naar boven. Hoe moet dat dan? Als de één is beladen en de ander onbeladen, moet de laatste de een voor laten gaan. Als de één dichter bij huis is dan de ander, moet de eerste de laatste voor laten gaan. Als ze allebei even ver van huis zijn, maak dan een compromis, waarbij degene die voorgaat de ander compenseert."

Wat deze passage onder meer goed illustreert is dat rechtvaardigheid een essentiële waarde is, die zijn oorsprong vindt in de menselijke ontmoeting. Rechtvaardigheid ontstaat in relatie en maakt haar ook mogelijk.
De kapiteins op de twee boten en de twee kamelendrijvers kunnen of alleen vóór zich zelf gaan of oog hebben voor elkaars belang. Ze moeten elkaar letterlijk in de ogen hebben gezien en hebben gesproken en misschien hebben ze een gebaar gemaakt, signalen gewisself; ze hebben iets afgesproken.
Allang geleden is ons samenleven geformaliseerd in een sociaal contract en een rechtssysteem, maar daar houdt het natuurlijk niet op; ook daarbuiten ons is ons samenleven doortokken van de opdracht rechtvaardigheid na te streven.

Zonder rechtvaardigheid kan het samenleven met elkaar niet bestaan, veilig zijn en niet tot bloei komen. Rechtvaardigheid heft ons op uit het geweld, de anarchie, de willekeur, de chaos, in zekere zin de hel zou je kunnen zeggen.
Misschien kunnen we meegaan met Levinas en ik waag mijn poging tot begrip van deze moeilijke maar essentiële en intense Joodse filosoof onder deze woorden te vatten:
Rechtvaardigheid gaat vooraf aan alle filosofie en wetenschap; het is niet het product van rationeel overleg of de conclusie van een gedegen sociale analyse. Het gaat daar aan vooraf. Als ik afzie van mijn vruchteloze pogingen de wereld en de ander te domineren, te manipuleren en te controleren dan komt de rechtvaardigheid mij tegemoet uit het gelaat van mijn naaste als een onontkoombaar appel, zeg maar een gebod.
Daar - op dat tussenmenselijke veld - begint het uiteindelijk allemaal.

Zoiets bespeur ik ook in de woorden Tsedek, Tsedek, die herhaling maakt deze uitspraak ook tot een dringend appel, zo moeten we het denk ik ook opvatten. Streef rechtvaardigheid na bóven alles. Als een van de weinige geboden vermeldt de uitspraak in Dewariem meteen een positieve consequentie, zeg maar voor het moment even: een beloning: zodat je zal leven en het land zal bezitten.
Als we het appel van de rechtvaardigheid niet horen, zal het uiteindelijk uitlopen op ontworteling, vervreemding, ontheemding, geweld, oorlog. En dat misschien van het meest innerlijke, persoonlijke niveau tot het maatschappelijke, zelfs internationale en mondiale niveau. Het geldt voor onze relaties, onze familie, voor Nederland, voor Israël, voor de wereld.

Ik kwam dit vers van Jesaja (32, 17-18) tegen, dat een gelijke strekking heeft alleen met een meer profetische, zeg maar utopische aankleding:

"Het gevolg van rechtvaardigheid zal vrede zijn en de uitwerking van rechtvaardigheid zal rust zijn en vrede voor altijd. En mijn volk zal wonen in oorden van vrede en in veilige woningen en op onbekommerde rustplaatsen."

Moge dat zo zijn en worden

Parasjat Reëe   Deuteronomium / Devariem 11:26–16:17. 

Jeruzalem

De parasja Reëe (‘Zie, besef') luidt een derde deel in van de grote laatste rede van Mosjee. 1 We lichten daaruit de bepaling in vers 12:11 waarin wordt verordonneerd, dat, als het volk zich heeft gesetteld in het beloofde land er één plaats moet zijn voor de eredienst. ‘Dan zal daar de plaats zijn die de Ene, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de keur van uw gelofteoffers die u de Ene belooft'

Centralisatie van de eredienst

Veel van de bepalingen in Devariem worden ook al elders, soms in wat kortere, soms in uitgebreidere vorm, gegeven, maar de centralisering van de eredienst op één plaats staat alleen in dit bijbelboek geboden. Hoewel nergens in Devariem of ook in de andere Mozaïsche boeken met name genoemd, wordt met ‘de plaats' natuurlijk Jeruzalem (Jeroesjalajiem) bedoeld.
Bijbelhistorici brengen deze passage in verband met de vrome koning Josia (Joshiahoe, plm 700 BDE), die beval dat overal in het land alle afgodische altaren en dubieuze plaatsen van verering moesten worden vernietigd (vgl Devariem 12:2-3) en dat de offers en de feesten alleen in Jeruzalem zouden mogen plaatsvinden. Misschien heeft hij dit gebod tot centralisatie van de eredienst laten invlechten in de geschriften om aldus de aanwijzing van Jeruzalem meer gezag te verlenen. Waarschijnlijk is dit de boekrol geweest, die tijdens de restauratie van de tempel werd gevonden zoals vermeld in 2 Koningen/Melachiem 22: 8 ev :  ‘Toen zei de hogepriester Hilkia tegen de schrijver Safan: Ik heb het wetboek in het huis van de Eeuwige gevonden. Hilkia gaf die boekrol aan Safan, en die las het  etc'.. De geleerden veronderstellen, dat dit de oertekst van Devariem/Deuteronomium is geweest of een voorloper daarvan.

Jeruzalem in de geschiedenis

In de Tanach komt Jeruzalem in beeld als koning David de stad op de Kanaänitische Jebusieten heeft veroverd en hij er zijn paleis bouwt. David beseft, dat Jeruzalem de plaats moet worden waar de ark zal moeten staan en dat een heilige woning hem zal moeten herbergen. De profeet Natan bevestigt dat dit inderdaad de wens van de Eeuwige is (2 Sjmoeel/Samuel 7). De koning heeft zijn verlangen om die sacrale plek te realiseren onder woorden gebracht in psalm 132:3,4: ‘Ik zal mijn tent niet binnengaan, noch mij te ruste leggen op bed, mijn ogen niet overgeven aan de slaap, noch mijn wimpers aan de sluimer, voordat ik een plaats vind voor de Eeuwige, een woning voor de Machtige van Jacob.' Het kwam aan zijn zoon Salomo (Sjelomo) toe de tempel daadwerkelijk te bouwen.
Daarmee is de drieduizendjaar lange geschiedenis van Jeruzalem begonnen. Een brute en bloedige historie van bloei en ondergang, verwoesting en herbouw. Maar boven haar aardse lotgevallen ontspon zich ook een zowel politieke als spirituele geschiedenis. Jeruzalem (ofwel Tsion, een van haar belendende heuvels) werd het brandpunt van het meer dan tweeduizendjaar lange verlangen van de Joodse ballingen naar een herboren thuisland en tenslotte – zowel in het Jodendom als het christendom - de belichaming van het verlangen naar naar een messiaanse wereld van welzijn en gerechtigheid, waarvoor de profeten de aanzet hebben gegeven 2 .

Jeruzalem in de ziel

Jeruzalem, Tsion (en de tempel) kan ook in het innerlijk een symbool zijn voor een plek in de ziel. Een heilige plek die in iedere Jood, cq in iedere mens, in principe aanwezig is, geheven is boven de alledaagse zorgen en wanen, boven de tijd/ruimte, waarin de ziel zich even verbonden en verzoend kan weten 3 . Ik denk, dat het verlangen om er ondanks alles een glimp van die verzoende staat op te vangen. We hoeven niet letterlijk naar Jeruzalem te gaan of daar een derde tempel te bouwen om op een plek van heelheid en verzoening –  sjalom  – te komen. Ergens in ons is die plek er, al is hij vaak door onze levenshistorie, het geraas van ons gepieker en de chaos van de omringende wereld moeilijk waarneembaar geworden.
Koning Josia trachtte de afgodische altaren in het land te verwijderen. Is dat voor ons ook nodig om te doen? Het is een vruchtbare vraag, die niet hoeft te leiden tot een oproep tot religieuze intolerantie, maar eerder tot een oproep tot zelfreflectie; welke afgodische altaren - misschien een verslaving, een opgezwollen ego, verder zelf invullen … - kunnen we op het pad naar de heilige plek in onszelf aantreffen 4 .

Noten


1. Verschillende andere commentaren op de parasja Reee zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2. Zie bv Jesaja hfst 60

3. Ik heb me hier mede laten inspireren door een bewerking/vertaling van de Sfat Emet (19 e eeuw) door Arthur Green,  The language og truth  , the Jewish Publication Society, 1998

4 In de kabbala wordt Tsion veelal geassocieerd met de sefira Jesod en Jeruzalem met Malchoet, waarbij Tsion het mannelijk aspect belichaamt en Jeruzalem het vrouwelijk aspect. Opmerkelijk zijn de seksuele overtonen van de kabbalistische uitleg, die soms doen denken aan Tantra.

herz 2022


Parasjat Reëe Devariem /Deuteronomium 11:26–16:17ë

Vlees 

De aanwijzing van Jeruzalem als enige plaats voor het brengen van offers, het aanbieden van eerstelingen, het vieren van de heilige feesten etc. bracht een moeilijkheid met zich mee, die moest worden opgelost: hoe het slachten van dieren voor de vleesconsumptie te regelen. Want tijdens de reis door de woestijn was het eten van vlees altijd verbonden met de offers van gewijde dieren. Wilde men vlees eten, dan moest een dier ter wijding aan de priesters worden aangeboden, die het dan slachtten,  offerden en dan hun deel kregen. Daarna kon de familie pas aan het eten van hun deel beginnen. Maar nu de offers alleen in Jeruzalem plaatsvinden wonen velen te ver om deze procedure te volgen en deze mensen krijgen dispensatie: Wanneer de Ene, uw God, uw gebied ruim gemaakt heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft, en u zegt: Ik wil vlees eten, omdat uw ziel ernaar verlangt om vlees te eten, dan mag u naar het volle verlangen van uw ziel vlees eten(Devariem/Deuteronomium 12: 20 ev). 

Het is interessant hoe de mysticus Rav Kook ( Rabbi Abraham Isaac Hakohen Kook (1865-1935) deze passage heeft opgevat. Hij hoorde namelijk in de wijze van formulering van deze zinsneden een licht verwijt doorklinken; met enige tegenzin stond de Ene het eten van vlees toe. Dit was een concessie aan de mensen gedaan om erger bloedvergieten onder elkaar te voorkomen. Oorspronkelijk was de mens vegetariër, immers er staat in Beresjet/Genesis 1: 29 ev:   En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen; twee verzen later verklaart Hij dat al wat Hij geschapen had ‘zeer goed was ' (Beresjet/Genesis 1:30). Vegetariër zijn is dus spiritueel gezien de hoogste trede in de menselijke ontwikkeling. Maar sinds Noach konden de mensen die spirituele volmaaktheid niet meer opbrengen en hun verlangen naar vlees niet bedwingen. Daarom werd het in beperkte mate toegestaan (Beresjet/Genesis 9:3-5). Het eten van vlees is een neiging, die Rav Kook als negatief betitelt, maar die nu eenmaal moeilijk te bedwingen is. Vandaar dat de Schepper het eten van vlees heeft toegestaan. De mensen konden de energie, die het kostte om het verlangen naar vlees eronder te houden, beter besteden aan het verbeteren van de onderlinge relaties van mens tot mens. Echter, de ontheffing  betreft een tijdelijke maatregel! ‘De ontwikkeling van dynamische idealen zal niet voor altijd geblokkeerd zijn. Door algemene morele en intellectuele v ooruitgang (…)zal het latente streven naar rechtvaardigheid voor het dierenrijk doorbreken, wanneer de tijd rijp is', aldus de Rav. (1) Uiteindelijk is vegetarisme het uiteindelijke ideaal, dat de Messiaanse tijd zal kenmerken. Zelfs de dieren zullen dan een vegetarisch bewustzijn bereiken, zoals Jesjajahoe voorspelt in hoofdstuk 11: 

‘6   Een wolf zal bij een lam verblijven, 
een luipaard bij een geitenbok neerliggen, 
een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, 
een kleine jongen zal ze drijven. 
7 Koe en berin zullen samen weiden, 
hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. 
Een leeuw zal stro eten als het rund.' (2)

Overigens waarschuwde de rabbi tegen een al te radicaal vegetarisme, dat het gevaar inhield, dat de aanhanger te zeer los zou komen te staan van de nu eenmaal onvolmaakte wereld. Om zich zelf eraan te herinneren, dat de Messiaanse tijd nog niet was gekomen at Rav Kook, die verder vegetarisch leefde, op sjabbat een kippetje! 
De dispensatie ten aanzien van het eten van vlees is overigens niet grenzeloos. De slachtvoorschriften ( sjechieta ) en de voorschriften over welke dieren gegeten mogen worden en welke niet en onder welke voorwaarden het vlees moet worden bereid ( kasjroet ) dienen ertoe om de geest bewust te laten blijven van het voedsel, dat men eet en zullen , naar Rav Kook hoopt, ooit de motivatie te bevorderen om het vlees van het menu te schrappen. 

Naast messiaans-spirituele overwegingen zijn er ook argumenten van heel andere aard die oproepen om het eten van vlees te stoppen of in ieder geval te minderen. Het zijn argumenten van materiële en ecologische aard, die uiteindelijk ook zeker een ethische en zelfs spiritueel te noemen strekking hebben. Want het eten van vlees kost te veel , put de aarde uit en brengt de voorziening van voedsel aan de wereldbevolking in gevaar. 
De productie van vlees gaat gepaard met het verbruik van heel wat natuurlijke rijkdommen : Om een kilo vlees te produceren is evenveel tijd en evenveel ruimte (dus oppervlakte grond) nodig als om 160 kg aardappelen te telen. Met de hoeveelheid water die nodig is om een kilo rundvlees te produceren, zou je een jaar lang elke dag een douche kunnen nemen. Voor elke kilo rundvlees die op je bord terechtkomt, werd 7 liter benzine verbruikt. Wat de klimaatopwarming betreft: de productie van een kilo rundvlees brengt bijna 80 keer meer broeikasgassen voort dan een kilo tarwe. Dit komt overeen met een afstand van 60 km die wordt afgelegd met de wagen.(3)
Het geeft mij altijd wel voldoening als ik zie, dat bepalingen uit de Tora in combinatie met (spirituele) uitleg inzichten opleveren, die in een andere moderne vorm opduiken in wetenschappen als bijvoorbeeld sociologie, psychologie en ecologie. De rationele en materiële buitenkant van het weten is ingebed in een onafzienbare bedding van intuïtieve spirituele kennis. 

(1) geciteerd door Nechama Leibowitz, uit Tallelei Orot ‘Dauwdruppels van Licht'
(2) Het zo aansprekende beeld van de vreedzame leeuw die stro eet en naast het lam ligt treft mij tegelijk door tegensprakigheid in zoverre de essentie van de leeuw juist is dat hij een jager op wild is en lammeren eet. De mutatie naar een stroëter lijkt hem tot een wezenloos dier te maken.
(3) gegevens vermeld op http://documentatie.leefmilieubrussel.be. 

Parashat Reëe Deuteronomium / Dewarim 11:26–16:17 .
Zegen en vloek

Kort overzicht

Het begin van de parashat Re'é (‘Zie, besef') luidt een derde deel in van de grote laatste rede van de oude leider. Moshé houdt het vergaderde volk de grote keuze voor: Enerzijds de zegen, als het volk de geboden volgt en met name geen afgoden dient. Anderzijds is er de vloek als het volk afdwaalt van de geboden. Verder gaat de parasha over de centralisatie van de eredienst op één plaats (dat werd Jeruzalem), bepalingen rond slachten en vlees eten, tienden, de valse profeet ( navi sheker ), het shemieta-jaar, de vrijlating van de slaaf, het ten offer aanbieden van de eerstgeborenen van de kudde en ook de drie pelgrimsfeesten (Pesach, Shawoeot en Soekot) passeren weer de revue.

Is de zegen een beloning achteraf of een gegeven toestand vooraf?

De parasha begint met de grote keuze: (Dewarim 11:26-28 ) Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: de zegen, als jullie luisteren naar de geboden van de Ene, jullie God, die ik jullie heden gebied; de vloek, als jullie niet luisteren naar de geboden van de Ene, jullie God, en van de weg die ik jullie heden gebied, afwijken om achter andere goden aan te gaan, die jullie niet kennen. De mens heeft een vrije wil, impliceren deze woorden. Wie luistert naar de geboden en ze in praktijk brengt wordt de zegen beloofd en wie niet luistert, roept de vloek over zich af. De keuze is aan de mens.

De rabbijnse uitleg van deze tekst weet nog een belangrijke verduidelijking aan te brengen over de vraag of de wereld aanvankelijk slecht is en verlost moet worden door 's mensen goede daden of dat de wereld aanvankelijk goed is en dat ongeluk en ellende door de daden van mensen in de wereld worden gebracht. (1) Voor die uitleg moeten we in het Hebreeuws duiken en ik nodig je graag uit daar even voor een keer mee te gaan. We zullen zien, hoe twee voegwoorden – en hun vertaling - een groot verschil kunnen maken. We gaan naar de regels 27 en 28: de zegen, als als jullie luisteren naar de geboden van de Ene, jullie God, die ik jullie heden gebied; de vloek, als jullie niet luisteren naar de geboden van de Ene, jullie God, etc Wat de tekstlezers is opgevallen is dat het woordje ‘als' in deze regels in het Hebreeuws twee verschillende woorden zijn. Het eerste als is in het Hebreeuws ‘ asher ', dat eigenlijk gewoon ‘dat' betekent, het tweede als is in het Hebreeuws ‘ im ', dat ‘indien' betekent.
Heeft dat verschil enige betekenis?
De 19e eeuwse commentator Malbim (2) vindt dat inderdaad en hij legt uit, dat "Een zegen, dat je gehoorzaamt”, inhoudt dat juist die gehoorzaamheid aan het goddelijke voorschrift alleen al de zegen uitmaakt. ‘Denk niet', zegt deze leraar, ‘dat er een beloning in deze wereld bestaat buiten de daad zelf. Het lijkt niet op de meester die zijn slaaf beloont voor zijn trouw en straft voor zijn ongehoorzaamheid, zodat het loon van de slaaf afhangt van de grillen van zijn meester en niet in de handeling zelf zit. Het lijkt meer op de dokter, die zijn patiënt verzekert, dat het goed met hem zal gaan, zolang hij zich houdt aan het voorgeschreven regime en dat hij anders zal sterven. De gevolgen liggen besloten in de daad zelf'.
Het indien van ‘im' bij de vloek is veel voorwaardelijker gesteld. Het ‘asher' bij de zegen is niet zozeer voorwaardelijk maar meer een feit.

Deze duiding wordt ondersteund door de korte verhelderende opmerking van de middeleeuwse bijbelcommentator Rashi (3) bij die tekst over de zegen, ‘een zegen, dat je gehoorzaamt' noteert: Et ha-beracha: al menat asher tisjme'oe . Wat ongeveer neerkomt op: ‘De zegen: op grond van dat zij luisteren'
Hoe zou je al menat kunnen vertalen? Misschien met ‘on account of' of in het Nederlands ‘op grond van' of ‘in verband met'
Dat betekent, dat je aan het ‘on account of 'of het ‘op grond van' een terugwerkende kracht kan toekennen. Vergelijk enerzijds : ‘Ik betaal je uit, indien je een bepaalde taak hebt verricht' betekent een verplichting tot uitbetaling achteraf, na de gedane taak. En anderzijds : ‘Ik betaal je uit op grond van – of in verband met – een taak die je voor mij verricht', dat kan betekenen, dat ik verplicht ben je vooraf te betalen.
Nu komen we weer terug op ‘Een zegen, dat je gehoorzaamt'. Door de verfijning van het woord ‘asher' (‘dat, op grond van') kunnen we het zo interpreteren, dat die zegen de mens al gegeven is voordat hij zijn gehoorzaamheid aan de Goddelijke richtlijnen heeft vervuld.
Want de wereld is gegrond op divine genade. (4) Aan het einde van de scheppingsdagen ‘zag de Eeuwige alles wat Hij had gemaakt en zie, het was heel goed' (Bereshiet 1:31).
Die wereld werd aan de mens geschonken om ervan te genieten en om er te leven volgens de hem gegeven richtlijnen. De vloek – de rampen, oorlogen, misstanden, ellende - komen achteraf als nasleep van de afdwaling van de mens. Eenvoudig een kwestie van oorzaak en gevolg.
Dat betekent, dat de wereld niet van nature vol ongeluk en ellende is. Het goede van de wereld is de oorsprong en die oorspronkelijke goedheid is niet verloren gegaan maar ligt in principe voor de mensen klaar en kan weer worden teruggebracht. Het ongeluk, de ellende en de lelijkheid zijn het gevolg van menselijk toedoen, het is de vloek, ‘indien jullie niet luisteren naar de geboden van de Ene, jullie God, en van de weg die ik jullie heden gebied'.
Zoals wij zingen in de eerste voorbede van het dagelijkse ochtendgebed, het Shema: ‘Hoe talrijk zijn uw werken, Eeuwige; Alles hebt u met wijsheid gemaakt' (psalm 104: 24) Ma raboe ma'asecha, Hashem, koelam be-chochma asita.

noten

(1) Richtlijn voor dit commentaar is geweest het commentaar van Nechama Leibowitz of haar Studies in Devarim, WZO, 1980
(2) De Malbim : Meïr Leibush ben Jechiel Michel Wisser (1809 –1879), bekend onder het acronym Malbim, was een specialist in de Hebreeuwse grammatica en bijbel commentator
(3) Rashi, Rabbi Shlomo Yitzchaki, bekend onder zijn acronym Rashi (Februari 22, 1040 – Juli 13, 1105), was een middeleeuwse rabbijn en commentator van Tora en Talmoed en als zodanig hogelijk gewaardeerd
(4) Rabbi Jochanan
(overleden plm. 279), een rabbijn in de eerste jaren van de Talmoed, komt met deze zin uit de klaagliederen (3:38): Uit de mond van de Allerhoogste komt niet het kwaad noch het goede en noteert: ‘maar het kwade komt uit zichzelf naar de mens die kwaad doet en het goede naar de mens die goed doet'. Dat gaat meer in de richting van een amorele voorwereld. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat we niet blanco ter wereld komen. We zijn geen tabula rasa. We zijn ook niet gepredestineerd. En evenmin inherent slecht of goed. Wel is in ons ieder geplant het zaad van het verlangen naar het goede, dat wil zeggen een verlangen naar ontplooiing van onze competentie en van ontvouwing van het primaire verlangen om – ieder op zijn specifieke manier – goed te doen aan medemens, groep en samenleving. Dit is voor mij de jetser ha-tov . Geleidelijk ontkiemt zich – natuurlijk in een relationeel proces met ouders, omgeving – het zaad van de jetser ha-tov. Natuurlijk worden daarbij vele hindernissen ondervonden. Sprookjes, mythen en ook de aggadische vertellingen uit Tora, Talmoed en midrash zijn daar vol van. De reis van het leven gaat soms door barre landen.

Parashat Re'é Deuteronomium / Dewarim 11:26–16:17.
Vlees

Kort overzicht

Het begin van de parashat Re'é (Zie, besef) luidt een derde deel in van de grote laatste rede van de oude leider. Het begint met de grote keuze: (Dewarim 11:26, 27 ) Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: de zegen, als u luistert naar de geboden van de Ene, uw God, die ik u heden gebied; 28 de vloek, als u niet luistert naar de geboden van de Ene, uw God, en van de weg die ik u heden gebied, afwijkt om achter andere goden aan te gaan, die u niet gekend hebt.
De mens heeft een vrije wil, impliceeren deze woorden. Wie luistert naar de geboden en ze in praktijk brengt wordt de zegen beloofd en wie niet luistert, roept de vloek over zich af. De keuze is aan de mens. Elders ben ik op die vrije wil verder ingegaan. Zie hier en hier . Verder gaat de parasha over de centralisatie van de eredienst in Jeuzalem, bepalingen rond slachten en vlees eten, tienden, de valse profeet ( navi sheker ), het shemieta-jaar, de vrijlating van de slaaf, het ter offer aanbieden van de eerstgeborenen van de kudde en ook de drie pelgrimsfeesten (Pesach, Shawoeot en Soekot) passeren weer de revue.

Jeruzalem

In hoofdstuk 12 in pasoek (vers) 11 e.v. wordt verordonneerd, dat, als het volk zich heeft gesetteld in het beloofde land er één plaats moet zijn voor de eredienst Dan zal daar de plaats zijn die de Ene, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de keur van uw gelofteoffers die u de Ene belooft .
Veel van de bepalingen in Dewarim worden ook al eerder elders , soms in wat kortere soms in uitgebreidere vorm behandeld, maar deze centralisering van de eredienst op één plaats is uniek voor dit bijbelboek. Hoewel de stad nergens in Dewarim of ook de andere Mozaïsche boeken met name wordt genoemd, wordt met de plaats natuurlijk Jeruzalem bedoeld. Bijbelhistorici brengen dit in verband met de zuivering door de vrome koning Joshiahoe, die beval, dat overal in het land alle vaak afgodische altaren en dubieuze plaatsen van verering moesten worden vernietigd en dat de offers en de feesten alleen in Jeruzalem zouden mogen plaatsvinden. Misschien heeft hij deze centralisatiebepaling laten invlechten in de geschriften om aldus deze aanwijzing van Jeruzalem meer gezag te verlenen. Die geschriften zijn misschien de boekrol geweest, die tijdens de restauratie van de tempel werd gevonden: Toen zei de hogepriester Hilkia tegen de schrijver Safan: Ik heb het wetboek in het huis van de HEERE gevonden. Hilkia gaf die boek rol aan Safan, en die las het etc. (2 Melachim 22: 8 ev}. De geleerden veronderstellen, dat dit de oertekst van Deuteronomium is geweest of een voorloper daarvan.

vlees

De aanwijzing van Jeruzalem als enige plaats voor offers, aanbieden van eerstelingen, de heilige feesten etc. bracht een moeilijkheid met zich mee, die moest worden opgelost: het slachten van dieren voor de vleesconsumptie. Want tijdens de reis door de woestijn was het eten van vlees altijd verbonden met de offers van gewijde dieren. Wilde men vlees eten, dan moest een dier ter wijding aan de priesters worden aangeboden, die het dan slachtten en offerden en dan hun deel kregen. Daarna kon de familie pas aan het eten van hun deel beginnen. Maar nu de offers alleen in Jeruzalem plaatsvinden wonen velen te ver om deze procedure te volgen en deze mensen krijgen dispensatie: Wanneer de Ene, uw God, uw gebied ruim gemaakt heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft, en u zegt: Ik wil vlees eten, omdat uw ziel ernaar verlangt om vlees te eten, dan mag u naar het volle verlangen van uw ziel vlees eten (Dew. 112: 20 ev).

Het is interessant hoe de mysticus Rav Kook ( Rabbi Abraham Isaac Hakohen Kook (1865-1935) deze passage heeft opgevat. Hij hoorde namelijk in de wijze van formulering van deze zinsneden een licht verwijt doorklinken; met enige tegenzin stond de Ene het eten van vlees toe. Dit was een concessie aan de mensen gedaan om erger bloedvergieten onder elkaar te voorkomen. Oorspronkelijk was de mens vegetariër, immers er staat in Genesis:   En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen . (Ber. 1: 29) en twee verzen later verklaart Hij dat al wat Hij geschapen had ‘ zeer goed was ' (Ber. 1:30). Vegetariër zijn is dus spiritueel gezien de hoogste trede in de menselijke ontwikkeling. Maar sinds Noach konden de mensen die spirituele volmaaktheid niet meer opbrengen en hun verlangen naar vlees niet bedwingen. Daarom werd het in beperkte mate toegestaan (Ber. 9:3-5). Het eten van vlees is een neiging, die Rav Kook als negatief betitelt, maar die nu eenmaal moeilijk te bedwingen is. Vandaar dat de Schepper het eten van vlees heeft toegestaan. De mensen konden de energie, die het kostte om het verlangen naar vlees eronder te houden, beter besteden aan het verbeteren van de onderlinge relaties van mens tot mens. Echter, het betreft hier een tijdelijke maatregel! ‘ De ontwikkeling van dynamische idealen zal niet voor altijd geblokkeerd zijn. Door algemene morele en intellectuele v ooruitgang (…)zal het latente streven naar rechtvaardigheid voor het dierenrijk doorbreken, wanneer de tijd rijp is ', aldus de Rav (geciteerd door Nechama Leibowitz uit ‘Tallelei Orot' Dauwdruppels van Licht). Uiteindelijk is vegetarisme het uiteindelijke ideaal, dat de Messiaanse tijd zal kenmerken. Zelfs de dieren zullen dan een vegetarisch bewustzijn bereiken, zoals Jesjajahoe voorspelt in hoofdstuk 11:
6   Een wolf zal bij een lam verblijven,
een luipaard bij een geitenbok neerliggen,
een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn,
een kleine jongen zal ze drijven.
7 Koe en berin zullen samen weiden,
hun jongen zullen bij elkaar neerliggen.
Een leeuw zal stro eten als het rund.
Overigens waarschuwde de rabbi tegen een al te radicaal vegetarisme, dat het gevaar inhield, dat de aanhanger te zeer los zou komen te staan van de nu eenmaal onvolmaakte wereld. Om zich zelf eraan te herinneren, dat de Messiaanse tijd nog niet was gekomen at Rav Kook, die verder vegetarisch leefde, op shabbat een kippetje!
De dispensatie ten aanzien van het eten van vlees is overigens niet grenzeloos. De slachtvoorschriften ( shechieta ) en de voorschriften over welke dieren gegeten mogen worden en welke niet en onder welke voorwaarden het vlees moet worden bereid ( kashroet ) dienen ertoe om de geest bewust te laten blijven van het voedsel, dat men eet en zullen , naar Rav Kook hoopt, ooit de motivatie te bevorderen het vlees van het menu te schrappen.

Naast messiaans-spirituele overwegingen zijn er ook argumenten van heel andere aard die oproepen om het eten van vlees te stoppen of in ieder geval te minderen. Het zijn argumenten van materiële en ecologische aard, die uiteindelijk ook zeker een ethische en zelfs spiritueel te noemen strekking hebben. Want het eten van vlees kost te veel , put de aarde uit en brengt de voorziening van voedsel aan de wereldbevolking in gevaar.
De productie van vlees gaat gepaard met het verbruik van heel wat natuurlijke rijkdommen : Om een kilo vlees te produceren is evenveel tijd en evenveel ruimte (dus oppervlakte grond) nodig als om 160 kg aardappelen te telen. Met de hoeveelheid water die nodig is om een kilo rundvlees te produceren, zou u een jaar lang elke dag een douche kunnen nemen. Voor elke kilo rundvlees die op uw bord terechtkomt, werd 7 liter benzine verbruikt. Wat de klimaatopwarming betreft : de productie van een kilo rundvlees brengt bijna 80 keer meer broeikasgassen voort dan een kilo tarwe. Dit komt overeen met een afstand van 60 km die wordt afgelegd met de wagen. (gegevens vermeld op http://documentatie.leefmilieubrussel.be/ ).

Het geeft mij altijd wel voldoening als ik zie, dat bepalingen uit de Tora in combinatie met (spirituele) uitleg inzichten opleveren, die in een andere moderne vorm opduiken in wetenschappen als bijvoorbeeld sociologie, psychologie en ecologie. De rationele en materiële buitenkant van het weten is ingebed in een onafzienbare bedding van intuïtieve spirituele kennis.

RC aug. 2014

Parashat Re'é Deuteronomium / Dewarim 11:26–16:17.

In deze parsje houdt Mosjé het vergaderde volk de keuze voor:

Enerzijds de zegen, als het volk de geboden volgt en met name geen afgoden dient. Dan volgen in dit hoofdstuk vele voorschriften, die de afgodendienst betreffen en de sancties daarop, maar ook de kasjroetvoorschriften worden weer genoemd, evenals de regels omtrent het sjmita-jaar en ook de drie pelgrimsfeesten passeren de revue en nog vele andere voorschriften, in deze en de andere parashot.

Anderzijds is er de vloek als het volk afdwaalt van de geboden. Uitgebreid zijn de meest wrede schilderingen – van ziekten, onderdrukking, marteling, natuurrampen, verbanning - te lezen in de parasja Ki Tavo.
De zegen wordt gelijkgesteld met leven en de vloek met dood (Deut. 30:19).

Om mijn commentaar vorm te geven over deze passages moet ik met mijzelf – en met jullie als je wilt – een aantal denkstappen ondernemen.

Stap één gaat over hoe de schepper in woorden te benaderen, in woorden die mij voor even kunnen helpen. Want woorden schieten per definitie te kort. De Schepper is de grootst (on)denkbare dimensie die het geschapene heeft opgeroepen en omvattend en scheppend doordraagt in een proces van welks doel wij geen notie hebben. Zodra de Schepper dit dragen een nanoseconde niet doet is er geen geschapene. In deze hoedanigheid is de schepper voor ons mensen het volstrekt andere, hij is transcendent. Een persoonlijk voornaamwoord (hij, zij, het) doet al af aan zijn onmetelijke en onpersoonlijke oneindigheid. Hij is voor ons onzichtbaar achter de gemanifesteerde wereld verborgen.

Wij mensen vragen echter een ‘gezicht', we zoeken een doorgang naar de transcendentie en roepen de vorm te hulp. We zoeken het gezicht van de Schepper.
We trachten aan het transcendente te raken en ons voorrecht als mensen is dat we dat af en toe kunnen. Omdat de Schepper in het proces van scheppen is verwikkeld en betrokken (zich erin ‘geïnvesteerd' heeft), zijn er tekenen van zijn doorstraling te vinden.

Wij mensen zijn zo geschapen dat wij die tekenen kunnen ontwaren. We kunnen in de schepping die kant zien die de schepper naar ons toegewend heeft, zijn ‘gezicht', dat echter alleen gelezen kan worden – uiteraard – met menselijke middelen.  
Dit gezicht is voor het Joodse volk een Joods gezicht.
Aan andere volken en andere groepen heeft hij een ander gezicht getoond, dat andere trekken vertoonde. Ook hier zijn goede en wijze zaken uit voortgevloeid evenals duistere.
Maar zoals alle gezichten toch gezichten zijn, omdat ze de constituerende kenmerken vertonen, die ze tot gezicht maken, kunnen we misschien nu en in de toekomst steeds meer het universele in al die gezichten zien.  

Als mensen trachten wij het gezicht van de Schepper te lezen met menselijke middelen, dat kan uiteraard niet anders.
Dit lezen heeft vele vormen en één van die vormen is het luisteren naar de openbarende stem die daalt in het innerlijk. Een ander middel is het geschonken zicht op wat achter de dingen schuilt. Omdat het lezen gebeurt met de beperkte en eindige middelen (het oor en het oog in de meest uitgebreide en ook metaforische zin) is de perceptie van de Schepper en Zijn wil per definitie onvolmaakt. Vele grillige vervormingen doen zich voor, beïnvloed door de beperkingen van ons bevattingsvermogen, de materialiteit van ons waarnemingsvermogen, de gelocaliseerdheid op plaats en in cultuur en tijd, de begeerten van het ego, de psychologische geschiedenis in groep en gezin en vele andere factoren.
Wel lijkt er een soort evolutie ingebouwd in de schepselen inzake de gradatie van helderheid van die perceptie.

Met name vijfendertighonderd, drieduizend jaar geleden werden trekken van de Schepper helderder gezien door Joden, te beginnen met Abraham. Gezien werd dat er één scheppend principe is en dat die Schepper één is en niet gelocaliseerd kan worden in stoffelijke objecten (afgoden, magie). Daarnaast werd verstaan dat met de Schepper intrinsiek een opgave verbonden is om met elkaar om te gaan op een zorgvolle, rechtvaardige en liefdevolle manier en niet vanuit louter egoïstische of instinctieve impulsen. De kern ervan werd vastgelegd in de meerduidige tekens van het woord, in de taal en het idioom van die tijd.

Deze wonderbaarlijke en revolutionaire onthullingen werden begrepen in de specifiek Joodse vormen en werden ingebed in de cultuur van die tijd, waarvan de typische taal, de vele rituele voorschriften (b.v. de dierenoffers), de sociaal-culturele voorschriften (b.v. rond man-vrouw verhoudingen) getuigen. De essentie staat majestueus overeind in  
de Tien Uitspraken en vele andere uitspraken (b.v. in Leviticus 19), die de historische en sociaalculturele context hebben ontstegen; het is de grote gift van het Jodendom aan de mensheid, doorklinkend in het beste deel van het Christendom en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Het is die essentie van zorg, rechtvaardigheid en liefdevolheid voor de medemensen, die, als hij in de samenleving regel is en geen uitzondering, welzijn en voorspoed garandeert; als dit geen regel is dan is de kiem gelegd voor anarchie, geweld, vernietiging en oorlog. Dat is - denk ik - de essentie van de keuze die in deze parasja wordt voorgelegd. De rampen brengt de Eeuwige niet eigenhandig over de mensen, daar zorgen ze zelf voor.
De geschiedenis van het Joodse volk laat een dramatische worsteling zien met de grote inzichten die het ten deel is gevallen en de keuze die hen steeds wordt voorgehouden.  
Maar geldt de grote keuze in zijn kernachtige inhoud niet voor alle mensen, Joden of niet-Joden? Israël is in die zin een paradigma voor de mensheid als geheel.

De specifieke vormen van de voorschriften, wier precieze nakoming ook in vorm en detail wordt geëist, zijn alleen van belang als ze de realisatie van de essentiële inhoud dienen; iedere generatie heeft het recht die sociaal-culturele vormen en versieringen te toetsen, te waarderen en eventueel te veranderen of weg te laten. Traditie en geaccepteerd leiderschap zijn daarbij onmisbaar.
De panische angst om de vorm-details gedetailleerd op te vatten en uit te voeren kan het zicht op de essentie verduisteren en de rampzalige verdeeldheid onder mensen, die het heil zoeken, alleen maar bevorderen.


Parasha Re'é
goed, kwaad en vrijheid. Deuteronomium / Dewarim 7:12–11:25

Parasha Re'é begint aldus:
(Dewarim 11:26 ) Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: 27 de zegen, als u luistert naar de geboden van de Ene, uw God, die ik u heden gebied; 28 de vloek, als u niet luistert naar de geboden van de Ene, uw God, en van de weg die ik u heden gebied, afwijkt om achter andere goden aan te gaan, die u niet gekend hebt.

In deze passages komen een aantal wezenlijke vragen aan de orde.
Aan de hand van het commentaar van Nechama Leibowitz kunnen we kijken wat uit deze paar woorden is af te leiden over wezenlijke vragen als.

Is er een vrije wil?.
De vraag in religieuze bewoordingen: Heeft God het kwaad geschapen?
De vraag in seculiere termenr: Bestaat het kwaad van nature in de wereld?


De passage spreekt zich omomwonden uit: de mens heeft een vrije wil. Wie luistert naar de geboden en ze in praktijk brengt wordt de zegen beloofd en wie niet luistert, roept de vloek over zich af. De keuze is aan de mens.

Leibowitz haalt nu de midrash aan, waar R. Eliezer de beginwoorden ‘Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor' in verband brengt met klaagliederen 3:38, waar de profeet zich uitspreekt over de rol van de Allerhoogste in het creeeren van het goede en kwade daden.
Wat staat daar?
Als we in de Nederlandse vertaling van de Herziene Statenvertaling kijken staat er:
HSV Klaagliederen:3:38 Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort het kwade en het goede? 39 Wat klaagt dan een mens die leeft? Laat ieder klagen over zijn zonden!

Dat lijkt onomwonden te kiezen voor een actief opperwezen in de toedeling van goed en kwaad.
Maar in het Hebreeuws is de eerste zin ook te lezen - niet als een vraag – als een statement, en dat maakt een wereld van verschil. En zo vatten vele joodse uitleggers het ook op:
Eicha:3: 38 Uit de mond van de Allerhoogste komt niet het kwaad (eigenlijk ha-ra'ot = de kwade zaken) noch het goede. 39. Waarover zou een levend mens moeten klagen? Een kerel over zijn zonden.

Rashi in zijn commentaar op deze regels blijft vinden, dat zowel goede gebeurtenissen als kwade toch gebeuren op instigatie van de Eeuwige maar hij vermeldt ook de uitleg van Rabbi Jochanan:

Naar aanleiding van de uitspraak in Dewarim 30:15: Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed, tussen leven en dood. 16  Wanneer u zich houdt aan de geboden van de Allerhoogste , uw God etc . – vergelijkbaar met de uitspraak, waarmee deze parasha Re'é begint – komt rabbi Jochanan ook met deze zin uit de klaagliederen: “ Uit de mond van de Allerhoogste komt niet het kwaad noch het goede. .,” en noteert: maar het kwade komt uit zichzelf naar de mens die kwaad doet en het goede naar de mens die goed doet.

Daar schets deze Talmoedrabbijn eveneens de mens die een grote mate van vrijheid geniet om zijn keuze in goede of verkeerde richting te maken.
Interessant is nog een commentaar uit de 19 e eeuw - Ha'amek Davar – , dat n.a.v deze passage uit Klaagliederen toevoegt
Waarom staat er ‘ ra'ot – dus meervoud: kwade zaken – en niet gewoon ha-ra , het kwaad, terwijl er wel staat ha-tov , het goede? Omdat “de Almachtige in zijn overvloedige genade zijn schepselen voorziet van het goede nog voor de daad, als een prikkel om goede daden te doen. Daarom komt er maar één goedheid vanuit de Allerhoogste, terwijl straf en ontberingen niet van Hem komen, maar de mens overvallen in relatie met zijn daden en verkeerde handelingen”.

Is het goede een beloning achteraf of is het er al en kan je het verliezen?

Deze opvatting, dat het goede er al is en het kwaad een zaak van de mensen is ook uit de tekst van deze beginregels van de parasha Re'é zelf te halen Ook hiervoor moeten we een beetje in het hebreeuws duiken.
Wat de tekstlezers is opgevallen is dat in de regels
27 de zegen, als u luistert naar de geboden van de Ene, uw God, die ik u heden gebied; 28 de vloek, als u niet luistert naar de geboden van de Ene, uw God, etc

het woordje ‘als' in het Hebreeuws twee verschillende woorden zijn. Het eerste als is in het Hebreeus ‘ asher ', dat eigenlijk gewoon ‘dat' betekent, het tweede als is in het Hebreeuws ‘ im ', dat ‘indien' betekent.

Heeft dat verschil enige betekenis?
De grammaticaal gespecialiseerde 19 e eeuwse commentator Malbim vind dat inderdaad en hij legt uit:

"Een zegen, dat je gehoorzaamt”, dat houdt in dat juist die gehoorzaamheid aan het goddelijke alleen al de zegen uitmaakt. Denk niet dat er een beloning in deze wereld bestaat buiten de daad zelf. Het lijkt niet op de meester die zijn slaaf beloont voor zijn trouw en straft voor zijn ongehoorzaamheid, zodat het loon van de slaaf afhangt van de grillen van zijn meester en niet in de handeling zelf zit. Het lijkt meer op de dokter, die zijn patiënt verzekert, dat het goed met hem zal gaan, zolang hij zich houdt aan het voorgeschreven regime en dat hij anders zal sterven. De gevolgen liggen besloten in de daad zelf.
Het indien van ‘im' bij de vloek is veel voorwaardelijker gesteld. Het ‘asher' bij de zegen is niet zozeer voorwaardelijk maar meer een feit.
Dat wordt nog ondersteund door de korte verhelderende opmerking van Rashi bij de zegen:

De zegen: 'op grond van' dat zij luisteren
Et ha-beracha: al menat asher tisjme'oe .

Hoe zou je al menat kunnen vertalen? Misschien met ‘on account of' of in het Nederlands ‘op grond van' of ‘in verband met'
Dat betekent, dat je aan het ‘on account of'of het ‘op grond van' een terugwerkende kracht kan toekennen.

Ik betaal je uit, indien je een bepaalde taak hebt verricht betekent een verplichting tot uitbetaling na de gedane taak achteraf

Ik betaal je uit op grond van – of in verband met – een taak die je voor mij verricht, dat kan betekenen, dat ik verplicht ben je vooraf te betalen.

Nu komen we weer terug op "Een zegen, dat je gehoorzaamt”, Die zegen is de mens al gegeven voordat hij zijn gehoorzaamheid aan de Goddelijke richtlijnen heeft bewezen.
Want de wereld is gegrond op divine genade. Aan het einde van de scheppingsdagen “zag de Eeuwige alles wat Hij had gemaakt en zie, het was heel goed” (Bereshiet 1:31).
Die wereld werd aan de mens geschonken om ervan te genieten en om er te leven volgens de hem gegeven richtlijnen. De vloek – de rampen, oorlogen, misstanden, ellende - komen achteraf als nasleep van de ongehoorzaamheid van de mens.
Dat betekent, dat de wereld niet van nature vol ongeluk en ellende is. Het goede van de wereld is de oorsprong en die oorspronkelijke goedheid is niet verloren gegaan maar ligt in principe voor de mensen klaar en kan weer worden teruggebracht. Het ongeluk, de ellende en de lelijkheid zijn het gevolg van menselijk toedoen, het is de vloek, “indien u niet luistert naar de geboden van de Ene, uw God, en van de weg die ik u heden gebied”
Zoals wij zingen in de eerste voorbede van het dagelijkse ochtend Sjema: Hoe talrijk zijn uw werken, Eeuwige; Alles hebt u met wijsheid gemaakt (psalm 104 24)
Ma raboe ma'asecha. Hashem, koelam be-chochma asita.

RC aug. 2013

noten

Rabbi Jochanan
: (overleden plm. 279) was een rabbijn in de eerste jaren van de Talmoed

Rashi : Shlomo Yitzchaki , bekend onder zijn acronym Rashi (Februari 22, 1040 – Juli 13, 1105), was een middeleeuwse rabbijn en commentator van Tora en Talmoed en hogelijk als zodanig gewaardeerd

De 19 e eeuwse poolse commentator bijgenaamd de Netziv (R. N aftali Tz vi Y ehudah B erlin), schreef een bekend Tora-commentaar Ha'emek Davar

De Malbim
: M eïr L eibush b en J ehiel M ichel Wisser (1809 –1879, bekend onder het acronym Malbim was een specialist in de Hebreeuwse grammatica en bijbel commentator.

Bekijk ook Rabbijn Vorst over deze parasha , die in het begin van zijn betoog ook het verschil behandelt, dat ‘asher' en ‘im' uitmaakt.

Parasjat Ekev   Deuteronomium / Devariem 7:12–11:25 

Jirat Hasjem

In de parasjat Ekev zet Mosjee zijn lange laatste toespraak tot de Benee Jisrael voort. De bejaarde leider herinnert er herhaaldelijk aan, hoe de Eeuwige het volk met machtige daden heeft beschermd, liefheeft, vruchtbaarheid van mens, land en vee zal bevorderen, het volk oproept niet bang te zijn, vijanden op de vlucht jaagt en vele andere zegeningen heeft gebracht en zal brengen. Maar hij waarschuwt ook voortdurend geen afgoden te dienen en de geboden in acht te nemen; dat is de absolute voorwaarde voor de welvaart en de overwinningen op vijanden. De oude leider roept de herinnering op aan de lange woestijnreis, waar er vele beproevingen zijn geweest van honger en dorst, maar die waren bedoeld als test om duidelijk te maken, dat niet door brood alleen de mens leeft maar ook door de levenskracht die zijn machtige Schepper schenkt. Anders gezegd, het draait niet alleen om materiële zaken die die het lichaam nodig heeft, maar ook om ontplooiing van de ons geschonken geest. Waak voor hooghartigheid en overmoed, houdt Mosjee zijn mensen voor, want alle rijkdom valt je toe uit de hand van de Ene.   

De leidsman schildert nog eens de gebeurtenissen op en rond de Sinaj; de machtige stem uit het vuur, de stenen platen, de grote zonde van het gouden stierkalf, de woede van de Eeuwige, die met smeekbeden van hem, Mosjee, bewogen moet worden om het volk te sparen. Maar ook memoreert hij de wonderdaden van uitredding, dit alles om het volk de wil in te prenten om de goede weg te volgen van ontzag voor de Ene en het houden van de geboden. Aan het slot van de parasja keert Mosjee terug naar de beschrijving van het land, dat de Israëlieten op het punt staan te betreden, het land, dat vruchtbaar zal zijn en op de juiste tijden beregend zal worden. Maar als het volk afdwaalt en andere goden gaat dienen, dan zullen de hemelpoorten worden gesloten en geen regen zal er meer vallen. Deze laatste passages (Devariem 11:13-21) vormen van oudsher de tweede alinea van het dagelijkse sjema-gebed.  

De toon van waarschuwing, van vermaning om de geboden te volgen en ontzag te hebben voor de Eeuwige vormt de grondtoon van het boek Devariem. De vele geboden en verboden, de ethische zowel als de rituele, zijn onmisbaar voor de volksvorming. Ze beogen anarchistische willekeur in te perken en het recht van de sterkste te beknotten ten gunste van meer omzien naar de ander; dat vereiste een hoge psychische inspanning met name om de agressieve krachten te beheersen en erotische driften te kanaliseren. Alleen dan is een geordende en leefbare samenleving mogelijk. In de tijd van Mosjee was dit alleen te realiseren onder de onbetwistbare autoriteit van een machtige en strenge rechtvaardige God, die als extern en verheven wordt ervaren en met een mengsel van vrees en liefde benaderd moet worden. Deze ervaring met de transcendente vader-autoriteit is de essentie van de ‘Sinaj-experience' van Mosjee en de Israëlieten. Het unieke van die ervaring is, dat dit gebiedende gezag niet een menselijke heerser was, een dictator of een vergoddelijkt persoon, die na zijn dood of ten gevolge van een coupe vervangen kon worden door een andere, die vanuit persoonlijke willekeur weer andere regels kon geven. Dit gezag kwam van een boven de tijd geheven en onzichtbare instantie, die bovendien de enige in zijn soort was, de ene God - en niet een heel pantheon –, een vader-God, die werkelijk oog had voor gerechtigheid, maar die ook compassie kende- , een God, die niet een van de amorele goden was, die spelen met het lot van de mensen.

Maar hoe gaan we nu om met de vader-God van Sinaj? Momenteel is in deze merendeels seculiere wereld het geloof in een dergelijke leidinggevende, beschermende, liefhebbende, maar rechtvaardig straffende autoriteit vrijwel verdwenen, al leeft het diep in het innerlijk vaak onbewust voort.(1). We geloven niet meer in gepersonaliseerde godheid in de hemel of in een grote regisseur, die alles vooruit bepaalt, alle goede mensen beschermt en eerlijkheid beloont en slechte daden onmiddellijk of ooit later straft of die rampspoed als test oplegt. Maar de boodschap die de waarden van liefde, rechtvaardigheid en compassie voor de ander wil wekken is ooit gehoord en als opdracht in het hart geplant en klinkt door, van generatie op generatie. In het Jodendom is de essentie gestold in de woorden van de Tora.

Misschien mag je het in de sfeer van de kabbala zo uitdrukken: de vader-God van Sinaj heeft zich teruggetrokken uit de wereldruimte en ons met zijn boodschap achtergelaten (2), ons zodoende terugwerpend op onze eigen menselijke verantwoordelijkheid. Liefdevolle bescherming, compassie en rechtvaardigheid verwachtten we niet meer uit den hoge, maar moeten we zelf aan elkaar in praktijk brengen. Tegelijk mogen we onze geest en ons hart toch niet afsluiten voor het transcendente en mogen we een principiële openheid niet prijsgeven, maar koesteren. We moeten blijven speuren naar mogelijke tekenen van Zijn werkzaamheid in de wereld en in onszelf, luisteren naar signalen van zin en opdracht en hopen op het geschenk van genade.
En we blijven in ons ochtendgebed zeggen, dat de Eeuwige één is, dwz dat uiteindelijk alle verdeeldheid, tweedeling, duizenddeling, dat alle polariteit, alle diversiteit omvat wordt door het/de Ene. En ‘het ontzag voor Zijn Naam is het begin van de wijsheid' ( jirat Hasjem resjiet chochma  , Misjlee/Spreuken 1:7 ) is nog steeds een uitspraak die een juiste inschatting van onze nederige positie in de kosmos bevordert . 


noten
(1) en de voedingsbodem kan zijn voor de opkomst van een absolute heerser of dictator
(2) Het begrip tsimtsoem

herzien 2019

Parasjat Ekev Deuteronomium / Devariem 7:12–11:25
Jirat Hasjem

In de parasjat Ekev zet Mosjee zijn lange laatste toespraak tot de Benee Jisrael voort. De spreker houdt het volk een God voor die het volk met machtige daden beschermt, liefheeft, vruchtbaarheid van mens, land en vee bevordert, het volk oproept niet bang te zijn, vijanden op de vlucht jaagt en vele andere zegeningen teweeg brengt. Maar die ook voortdurend waarschuwt geen afgoden te dienen en de geboden in acht te nemen, dat is de absolute voorwaarde voor de welvaart en overwinningen, die Hij bij monde van Mosjee in het vooruitzicht stelt. De oude leider roept de herinnering op aan de lange woestijnreis , waar er vele beproevingen zijn geweest van honger en dorst, maar dat waren toetsen om te leren, dat niet door brood alleen de mens leeft maar ook de redding van zijn machtige Schepper nodig heeft. Waak voor hooghartigheid en overmoed houdt Mosjee zijn mensen voor, want alle rijkdom valt je toe uit de hand van de Ene.  
De spreker schildert nog eens de gebeurtenissen op en rond de Sinaj. De machtige stem uit het vuur, de stenen platen, de grote zonde van het gouden stierkalf, de woede van de Eeuwige, Mosjee's smeekbeden het volk te sparen. Ook andere voorbeelden van verkeerde daden, van de woede van de Eeuwige, maar ook van wonderdaden van uitredding haalt Mosjee op, dit alles om het volk in te prenten om de goede weg te volgen van ontzag voor de Ene en het houden van de geboden. Aan het slot van de parasja keert Mosjee terug naar de beschrijving van het land, dat de Israëlieten op het punt staan te betreden, het land, dat vruchtbaar zal zijn en op de juiste tijden beregend zal worden, maar: de hemelpoorten zullen worden gesloten en geen regen zal er meer vallen, als het volk afdwaalt en andere goden gaat dienen. Deze laatste passages (Devariem 11:13-21) zijn deel uit gaan maken van het Sjema gebed als de tweede alinea daarvan.  

Deze toon van waarschuwing, vermaning om de geboden te volgen en ontzag te hebben voor de Eeuwige zal de grondtoon vormen van de rest van het boek Devariem. Inhoudelijk hebben de geboden in essentie tot doel om de anarchistische agressieve en erotische passies te kanaliseren tot een leefbare maatschappij en de willekeur van onderlinge verhoudingen met voorschriften in te perken in het belang van een vreedzame samenleving. Dit was alleen mogelijk onder de onbetwistbare autoriteit van een machtige en strenge rechtvaardige God, die als extern en verheven wordt ervaren en met een mengsel van vrees en liefde benaderd moet worden. Het unieke van het Jodendom is, dat de regelgevende autoriteit niet een menselijke heerser was, die vervangen kon worden door een andere, die met willekeur weer andere regels kon geven, maar een boven de tijd geheven en onzichtbare autoriteit, die bovendien de enige God was - en niet een uit een heel pantheon - en een God, die werkelijk oog had voor compassie en gerechtigheid - niet een van de amorele goden , die de mensen aan de grillen van het Fatum overlaten.
Momenteel verlangen wij vaak diep van binnen nog steeds naar een leidinggevende, beschermende, liefhebbende, maar rechtvaardige vader. Maar wij zien geen vader meer, extern in de hemel, niet de grote regisseur, die alle goede mensen beschermt en eerlijk beloont en slechte daden onmiddellijk straft. We voelen ons teruggeworpen op onze eigen menselijke verantwoordelijkheid. Liefde en recht is vooral iets, dat je moet geven of doen, aan jezelf en aan je medemensen, dan dat je het moet verwachten uit den hoge. Toch blijven we steeds speuren naar tekenen van Zijn werkzaamheid in de wereld en in onszelf, naar signalen van zin en opdracht en soms zijn we het zicht op Zijn werkzaamheid kwijt. Hoe dan ook, wij zien compassie en gerechtigheid als opdracht nog steeds recht overeind als bakens voor de mensheid.
En we blijven zeggen, dat de Eeuwige één is, dwz dat uiteindelijk alle verdeeldheid, tweedeling, duizenddeling, dat alle polariteit, alle diversiteit omvat wordt door het/de Ene. En ‘het ontzag voor Zijn Naam is het begin van de wijsheid' ( jirat Hasjem resjiet chochma , Misjlee/Spreuken 1:7 ) is nog steeds een uitspraak die een juiste inschatting van onze positie in de kosmos bevordert
.

RC aug 2017


Parashat Ekev Deuteronomium / Dewarim 7:12–11:25
Een veeleisende God

Korte samenvatting van de parasha

In de parashat Ekev zet Moshé zijn lange laatste toespraak tot de Bené Jisrael voort. De spreker houdt het volk een God voor die het volk met machtige daden beschermt, liefheeft, vruchtbaarheid van mens, land en vee bevordert, het volk oproept niet bang te zijn, vijanden op de vlucht jaagt en vele andere zegeningen teweeg brengt. Maar die ook voortdurend waarschuwt geen afgoden te dienen en de geboden in acht te nemen, dat is de absolute voorwaarde voor de welvaart en overwinningen, die Hij bij monde van Moshé in het vooruitzicht stelt. De oude leider roept de herinnering op aan de lange woestijnreis , waar er vele beproevingen zijn geweest van honger en dorst, maar dat waren toetsen om te leren, dat niet door brood alleen de mens leeft maar ook de redding van zijn machtige Schepper nodig heeft. Waak voor hooghartigheid en overmoed houdt Moshé zijn mensen voor, want alle rijkdom valt je toe uit de hand van de Ene.
De spreker schildert nog eens de gebeurtenissen op en rond de Sinaj. De machtige stem uit het vuur, de stenen platen, de grote zonde van het gouden stierkalf, de woede van de Eeuwige, Moshé's uiteindelijk effectieve smeekbeden het volk te sparen. Ook andere voorbeelden van verkeerde daden, van de woede van de Eeuwige, maar ook van wonderdaden van uitredding haalt Moshé op, dit alles om het volk in te prenten om de goede weg te volgen van ontzag voor de Ene en het houden van de geboden. Aan het slot van de Parasha keert Moshé terug naar de beschrijving van het land, dat de Israëlieten op het punt staan te betreden, het land, dat vruchtbaar zal zijn en op de juiste tijden beregend zal worden, maar: de hemelpoorten zullen worden gesloten en geen regen zal er meer vallen, als het volk afdwaalt en andere goden gaat dienen. Deze laatste passages (Dewarim 11:13-21) zijn deel uit gaan maken van het Shema gebed als de tweede alinea daarvan.

De boodschap van het Jodendom en de bron van antisemitisme

Deze parasha Ekev is representatief voor de aard van de God van de Tora, die monotheïsme paart aan een tot op dan ongekende opdrachten om als volk en als individu boven zichzelf uit te stijgen tot bijna onhaalbare volmaaktheid. Deze strenge maar rechtvaardige God, die geen andere goden naast zich duldt, maar ook geen tastbare zichtbaarheid in beeld toestaat legt bij monde van Moshé de lat voor de onvolkomen mens bijzonder hoog, niet alleen en zozeer in ritueel opzicht, maar vooral ook in ethisch opzicht. Neem alleen al 'Heb uw naaste lief als uzelf'. De invloed van deze God van Israel op de religieuze praktijk en cultuur rond de Middellandse Zee en Europa in de eeuwen tot op de dag van vandaag is niet te onderschatten. Dat geldt zeker als we het christendom meetellen, het christendom, dat door Paulus en de latere kerkvaders flink wat concessies deed aan het monotheïstisch ideaal , door meer picturale permissies (de drie-eenheid, de figuur van Christus, Maria, de heiligen) maar wel veel van de ethische geboden en psychische attituden om de eigen driften en belangen niet centraal te stellen van het Jodendom overnam (we zien dus even af van het antagonisme tussen Jodendom en christendom).

Heinrich Heine, George Steiner, Abel Herzberg

Vele schrijvers zien in de eis om een nergens visueel bespeurbare God te aanvaarden en daarmee ook de opdracht om een ideaal van beteugeling van driften, impulsieve verlangens en eigenbelang te verwezenlijken als enerzijds het unieke en revolutionaire van de missie van het Jodendom, maar anderzijds ook als de bron van het lot van het Joodse volk om als object van haat en vervolging te fungeren. Hun redenering is niet zozeer een historische, culturele of sociale (hoewel die ook hun gelding hebben), maar een meer theologische poging het antisemitisme te benaderen. De algemene trend van hun redenering:
De last die de Tora aan de (Joodse) mens oplegt is een te zware, zeg maar voor het grote merendeel een onhaalbare. Steeds dringt de drang tot uitleving van de alledaagse verlangens, de drang om met desnoods met geweld de onmiddellijke eigen behoeften te bevredigen. Die drang te beteugelen en in dienst te stellen van een hoger streven is een zware taak. Het gevaar, dat na lange onderdrukking van ‘de heiden in ons' deze op een bepaald moment losbreekt is groot, zo niet haast statistisch voorspelbaar. Moshé zelf besefte dit al, hij houdt niet op het volk te bezweren die last op zich te nemen en niet te vervallen tot de afgoden van de heidenen; tegelijk voorziet hij het grote falen al aankomen, Dew/Deut. 4:27-28: De Eeuwige zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven. Daar zult u dan andere goden vereren, goden van hout en van steen, door mensen gemaakt, goden die niet kunnen horen en zien, niet eten en niet ruiken.
Het Christendom nam deze beteugelende taak van het Jodendom in zijn eigen vormen over, maar slaagde er niet in de ‘heidense' verlangens naar botviering van de eigen driften en de viering van geweld (en de bijbehorende mythen) uit te wissen. Ze leidden lange tijd een broeirig bestaan in het halfbewustzijn, waarin een schuldig besef van tekortschieten zich paarde aan wrok tegen de dictatuur van een opgelegde en onhaalbare ethiek.

De broodkatholieke Joodse schrijver Heinrich Heine besefte al in 1834, dat deze spanning ooit tot een uitbarsting moest komen. ‘ Christendom - en dat is zijn beste verdienste - heeft deze brutale Germaanse vechtlust tot op zekere hoogte gestild, vernietigen kon hij het niet, en als eenmaal de temmende talisman, het kruis, breekt, dan laait weer de wildheid van de oude krijgers op, de zinloze razernij, waarvan de noordelijke dichters zoveel zingen en spreken. Die talisman is broos geworden, en komen zal de dag dat hij jammerlijk breekt. De oude stenen goden stijgen dan op uit het puin en wrijven zich het duizendjarig stof uit de ogen en uiteindelijk springt Thor met zijn gigantische hamer op en breekt de gotische kathedralen (1)

De veroorzaker van en schuldige aan al deze onaangename spanningen was niet ver te zoeken. Hij stond al eeuw in eeuw uit klaar: de Jood. George Steiner zegt - in zijn weidse, controversiële cultuuranalyse (2) - onomwonden: ‘ Er lag een gemakkelijkere wraak voor de hand , een eenvoudiger manier om de eeuwen van mauvaise foi goed te maken, eeuwen van onderbewuste maar pijnlijke wrok tegen het onbereikbare ideaal van de ene God . Door het doden van de Joden , zou de westerse cultuur hèn uitroeien, die God had " uitgevonden", die hoe gebrekkig en weerspannig ook Zijn ondraaglijke Afwezigheid hadden bekendgemaakt.
De Holocaust is een reflex, heftiger naarmate langer onderdrukt, van natuurlijke zintuiglijke gewaarwording, van polytheïstische. instinctieve en animistische behoeften. Hij getuigt van een wereld, die zowel ouder als nieuwer is dan Nietzsche'.

Gelijke geluiden laat Abel Herzberg horen in zijn vlak na de oorlog verschenen prachtige bundel ‘Amor Fati' in het gelijknamige essay (3). Hij zegt o.a.: ‘Want het doel van Hitler bestond in het afschaffen van de beschavingsfactor, die door het jodendom in de wereld was gebracht en met het christendom door Europa was aanvaard. Zijn ideale mens was niet zozeer de Germaan, als wel in het algemeen de mens zoals hij was, voordat hij voor de eerste maal (voor zover wij ons tenminste historisch bewust zijn) door de monotheïstische idee aan banden was gelegd. Daarom had hij ook groot gelijk wanneer hij beweerde, dat er geen groter tegenstelling bestond dan tussen nationaal-socialisme en jodendom'.
De 'heiden' in de mens verlangt zijn vrijheid terug en haat daarom de Jood die hem gebonden heeft. 'De heiden haat de Jood omdat de christen hem knevelt.'
De ‘heiden' is te vinden in ieder mens, atheïst, christen, moslim, ook in de Jood, ook in jou en mij. Herzberg: ‘Hij wacht, als een huurling in reserve, totdat er op een goede dag een doffe roffel wordt getrommeld, die hij zich herinnert uit de dagen zijner vrijheid. Dan treedt hij aan de dag met zijn onbedwingbaar heimwee naar het oerwoud, waarvan hij zulke schone mythen te vertellen weet. Zijn gastheer luistert en geeft toe'.

De twee tegenpolen hebben elk hun eigen rol. Het antisemitisme wordt een primitief verlangen terug te keren naar een amoreel bestaan, een onbeteugeld driftleven. Het Jodendom wordt het verlangen naar moraal, beschaving, zelfoverwinning. Het zijn twee tegenstrijdige verlangens die in elk mens leven, ongeacht geloof of wat dan ook, en die ten eeuwigen dage in gevecht zullen zijn. Dat te beseffen is amor fati. De Jood beseft de hem toegevallen rol in de geschiedenis en aanvaardt hem steeds weer. Voor mij betekent dat allerminst apathie, maar steeds weer een positieve stellingname met kracht. Het werk is nooit voltooid, maar je mag je er ook niet aan onttrekken.


noten

(1) Heinrich Heine uit: Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland

(2) George Steiner In: Bluebeard's Castle. Some Notes Towards the Redefinition of Culture (2)

(3) Abel J. Herzberg, Amor fati, 1946

Parashat Ekev Deuteronomium / Dewarim 7:12–11:25
Fundamentele logica

Korte samenvatting

In de parashat Ekev zet Moshé zijn lange laatste toespraak tot de Bené Jisrael voort. De spreker houdt het volk een God voor die het volk met machtige daden beschermt, liefheeft, vruchtbaarheid van mens, land en vee bevordert, het volk oproept niet bang te zijn, vijanden op de vlucht jaagt en vele andere zegeningen teweeg brengt. Maar die ook voortdurend waarschuwt geen afgoden te dienen en de geboden in acht te nemen, dat is de absolute voorwaarde voor de welvaart en overwinningen, die Hij bij monde van Moshé in het vooruitzicht stelt. De oude leider roept de herinnering op aan de lange woestijnreis , waar er vele beproevingen zijn geweest van honger en dorst, maar dat waren toetsen om te leren, dat niet door brood alleen de mens leeft maar ook de redding van zijn machtige Schepper nodig heeft. Waak voor hooghartigheid en overmoed houdt Moshé zijn mensen voor, want alle rijkdom valt je toe uit de hand van de Ene.
De spreker schildert nog eens de gebeurtenissen op en rond de Sinaj. De machtige stem uit het vuur, de stenen platen, de grote zonde van het gouden stierkalf, de woede van de Eeuwige, Moshé's smeekbeden het volk te sparen. Ook andere voorbeelden van verkeerde daden, van de woede van de Eeuwige, maar ook van wonderdaden van uitredding haalt Moshé op, dit alles om het volk in te prenten om de goede weg te volgen van ontzag voor de Ene en het houden van de geboden. Aan het slot van de Parasha keert Moshé terug naar de beschrijving van het land, dat de Israëlieten op het punt staan te betreden, het land, dat vruchtbaar zal zijn en op de juiste tijden beregend zal worden, maar: de hemelpoorten zullen worden gesloten en geen regen zal er meer vallen, als het volk afdwaalt en andere goden gaat dienen. Deze laatste passages (Dewarim 11:13-21) zijn deel uit gaan maken van het Shema gebed als de tweede alinea daarvan.

Fundamentele logica

Het beeld van de Ene, dat Moshé de kinderen van Israle voorhoudt is dat van een strenge maar rechtvaardige vader, er staat letterlijk: ‘ Laat ieder van u dan beseffen dat de Eeuwige, uw God, u opvoedt zoals een vader zijn kind opvoed .' (Dew. 8:5).
Nu moet ik zeggen, dat wat betreft het beeld, dat voor mij uit het boek Dewarim oprijst, het beeld van strengheid overheerst. De vele waarschuwingen van vaak kleurrijk geschilderd onheil, dat het volk te wachten staat, als het de fout ingaat, werken dat bij mij wel in de hand, met als toppunt de passages verderop in de parasha Ki Tavo. Ook als je beseft, dat Dewarim is geschreven naar het model van middenoosters contract of verbondsovereenkomst uit die tijd met vervloekingen aan het slot voor als het contract niet wordt nagekomen. Ook als je beseft – meer vanuit psychologisch uitlegniveau - in de huid van Moshé kruipend beseft, dat hier nog eenmaal een oude leider spreekt met een bijna wanhopige vastbeslotenheid , wetend dat het koppige volk ooit eenmaal weer voor de verleiding zal bezwijken (zie bijvoorbeeld Dewarim 30:1).
In een persoonlijke God, een hemelse vader, die rechtstreeks ingrijpt en ‘goed gedrag' beloont met welvaart enerzijds en ‘slecht gedrag' met rampen en ellende anderzijds geloven velen (de meesten?) en ook ik niet meer.
Toch is er een fundamentele logica onder Dewarim wel aan te wijzen. Die zou ongeveer als volgt kunnen luiden: een volk, dat erin slaagt essentiële waarden van rechtvaardigheid, integriteit en compassie te realiseren in de intermenselijke omgang en de maatschappelijke ordening heeft een grotere kans op welvaart en vrede dan een volk dat daar niet in slaagt; dat volk, waarin die essentiele waarden niet worden gerealiseerd of zelfs met de voeten getreden, dat volk loopt een gerede kans op anarchie, burgeroorlog en verdrijving, eigenlijk een kwestie van oorzaak en gevolg. Dat bewijst de geschiedenis en is denk ik statistisch aan te tonen.
Deze fundamentele logica ligt als een kiembesef besloten in de menselijke ziel, maar moet wel tot bewustzijn worden gewekt. Dat gebeurt in met veel vallen en opstaan in de lange evolutionaire weg van de geschiedenis. In de Tora komt dit oerinzicht voor het eerst tot expressie bij monde van Moshé en kan alleen door de het gewone volk worden geaccepteerd als het ervaren wordt als komend van een boven ieder staande metafysische autoriteit, met de kenmerken van een ideale oervader, de Eeuwige, Hij zij gezegend. In het bewustzijn van de westerse moderniteit heeft God zich als vaderlijke regisserende autoriteit teruggetrokken, hij is ‘dood' sinds Nietzsche.
Om in ‘Joods-theologische' termen te blijven - waag ik te zeggen als amateur – zou je kunnen spreken van een doorgaande ‘tzimtzum' van de Schepper, een proces, waarin de Eeuwige zich steeds meer terugtrekt als beheerder van de schepping en de wereld overlaat aan de mens en zijn verantwoordelijkheid.
Is God niet meer de regisseur en de beloner of straffer, de fundamentele logica met zijn essentiele waarden, die aan Dewarim ten grondslag ligt, zoals ik die net verwoord heb, blijft wel bestaan en gelding hebben.
Wel kunnen we aan de eigenschappen, die Moshé aan de Eeuwige in deze parasha toekent, iets zien van de essentiele waarden, die een goed mens of een ideale samenleving zou moeten nastreven. Bijvoorbeeld:   Want de Ene, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de machtige, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; 18 hij verschaft weduwen en wezen recht, neemt vreemdelingen in bescherming en voorziet hen van voedsel en kleding (Dewarim 10: 17, 18).
Een andere essentiele waarde, die deel uitmaakt van de fundamentele logica van Dewarim is de liefde. Rabbijn Jonathan Sacks vestigt de aandacht op de liefde, als kenmerkend voor de Eeuwige, met name in het boek Dewarim. Daar komt de wortel a-h-v (liefde, ahava,liefde, ahav, houden van) 23 keer voor, in Shemot 2 keer, in Wajikra 2 keer en in Bemidbar niet een keer. Het is uit liefde(van God), dat de schepping voortkomt en die liefde heeft mede een ethische strekking, dat is heel kort door de bocht het thema van Jonathan Sacks commentaar. Wat vrij vertaald zegt hij o.a. :
“Het radikale van dit idee is, dat ten eerste de Tora met stelligheid beweert, tegen praktisch heel de oude wereld in, dat de essentie, die de werkelijkheid bepaalt, niet vijandig of onverschillig is ten opzichte van de mensheid. We zijn hier omdat iemand of iets ons wil. We zijn hier omdat iets of iemand om ons geeft, over ons waakt, streeft naar ons welzijn.”
Als dat de essentie van de werkelijkheid is – and ‘you better believe it' en of men dat nu in een opperwezen legt of niet – het is aan mij en u om dat in onze mind en in ons doen en laten te spiegelen en tot expressie te brengen.

Het is de kunst om niet ontmoedigd te raken als we in onze moderne wereld om ons heen zien, hoezeer die fundamentele logica van Dewarim niet wordt gezien, wordt genegeerd, niet wordt (h)erkend; als we zien in welke mate menselijke rampen, ellende het gevolg zijn van afgunst, haat, fanatisme, onverschilligheid, vooroordeel, overmoed, corruptie en zo meer.

RC 15 aug. 2014

Parashat Ekev
(Dewariem | Deuteronomium 7:12 – 11:26 )

herverteld

In deze parasha hervertelt Mosjé een aantal van de wonderlijke gebeurtenissen uit de omzwervingen in de Sinaj om het volk ontzag en gehoorzaamheid in te prenten. Hij brengt het manna in herinnering.
Zelfs zegt de oude leider: veertig jaar lang raakten jullie kleren niet versleten en zwollen jullie voeten niet op (Deut. 8:4).
Waarover de beroemde middeleeuwse commentator Rasji verrassend poëtisch zegt:
´de wolken van Goddelijke glorie wreven het roet van hun goed en streken ze als gestreken klederen; en tegelijk dat hun kinderen groeiden, groeiden hun kleren met hen mee, zoals de bedekking van de slak (zijn huis) met hem meegroeit´ (in de Eng. vertaling op www.tachash.org).
In geuren en kleuren beschrijft Mosjé het wonderbaarlijke gebeuren op de Sinaj; de eerste twee tafelen, de afvalligheid bij het gouden kalf, de door Mosjé bewerkte vergiffenis door de Eeuwige.

historiciteit

Even een paar woorden over de historiciteit van het hele gebeuren, de uittocht uit Egypte, de wondere wetgeving op de berg, de latere veertigjarige omzwerving. Velen refereren eraan dat archeologisch gezien er praktisch geen bewijs bestaat van al deze dingen en dat het verblijf in Egypte, de uittocht en de omzwerving zeer waarschijnlijk nooit hebben plaatsgevonden. Is dat een argument om de Tora terzijde te kunnen schuiven?
De Tora kunnen we benaderen op verschillend niveau's. Als geschiedschrift, als historisch verslag of als letterlijke Goddelijke openbaring.  
Of als een zeer bijzonder fenomeen dat zich aan categorisering onttrekt.  
Het is een neerslag van zeer bijzondere gebeurtenissen en wonderlijke openbaringen die in de mist van de tijden hebben plaatsgevonden en die in eeuwen zijn samengeboetseerd tot wat het nu is.   Martin Buber   zegt in deze trant in zijn boek over Mosjé, dat het bijbelverhaal is op te vatten als een soort sage, echter niet als een verheerlijking achteraf, maar als de neerslag van een organische herinnering. Belangrijk is om in te zien, dat de kern van de sage wordt gevormd door het enthousiasme van een overweldigende, aan het volk overkomen, gebeurtenis en dit enthousiasme, dat aanleiding gaf tot de herinneringen die de sage vormden, is wel degelijk een deel van de geschiedenis: de ervaring van gebeurtenissen als wonder, is geschiedenis in het groot en vanuit geschiedenis te begrijpen en in historische samenhang in te passen. Zo zijn de gebeurtenissen rond de Sinai niet de historisering van de mythe, maar veel meer een mythisering van de historie.

brokstukken

Na die eerste zondeval van het gouden kalf gaat Mosjé weer de berg op, op 18 Tammoez, rekent Rasji uit. Veertig dagen van smeekbeden volgen. Dan, op de 29e Av, krijgt Mosjé de opdracht twee nieuwe stenen tafelen uit te hakken en dan volgen weer veertig dagen op de berg en op 10 Tisjri volgt de algehele vergiffenis van zonde van het volk, mede waarom dan op die datum Jom Kipoer valt.
De meeste betreffende passages, met name die in Dewariem, vermelden de Eeuwige als de beschrijver van de tafelen. Maar in Sjemot 34:28 staat: hij, d.w.z. Mosjé die tweede versie schreef. Als we het dan over historiciteit hebben, dan lijkt dat het waarschijnlijkste: een geïnspireerde profeet met een geleide hand.
De tweede editie van de tafelen wordt gelegd in de ark van Mosjé; de definitieve ark zal – als we de gegevens logisch bij elkaar voegen – later worden vervaardigd door Betsalel.

Wat gebeurde er met de brokken van de stukgegooide tafelen?
Volgens de midrasj (verhalen en uitleggingen rond de Tora) werden ook die bewaard.
Ze zouden, toen de definitieve ark klaar was, in die eerste ark van Mosjé worden bewaard. Maar volgens anderen werden ze samen met de hele tafelen in de ark van de tabernakel gelegd en werd de ark van Mosjé buiten gebruik gesteld.

volmaaktheid

Misschien mogen we zeggen in termen van de sage: De Eeuwige schreef de eerste versie van de twee stenen tafelen. Deze versie was te hoog, te hemels voor de mensen. Nog lager in de stof moesten de voorschriften dalen om begrepen en uitgevoerd te worden. Verloren is de eerste volmaakte versie. De volmaaktheid moest gebroken worden om in deze wereld te kunnen bestaan. Mosjé beitelde de tweede versie uit zijn goddelijk geïnspireerde herinnering op de stenen tafels. Daarmee konden de mensen vooruit.
En het was nog moeilijk genoeg.
” Straks brengt de Eeuwige, uw God, u naar een goed land, een land van beken, bronnen en waterstromen, die ontspringen in de valleien en op de bergen, een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van olijven en honing, een land waar u niet slechts schamel brood zult eten, maar waar het u aan niets zal ontbreken, een land waar u ijzer vindt in het gesteente en waar u koper delft uit de bergen. Wanneer u daar in overvloed leeft, dank de Eeuwige, uw God, dan voor het goede land dat hij u gegeven heeft.”  
Dat zegt Dewariem 8: 7—11. Maar dit zo wonderlijk goede, vruchtbare en rijke land zou nog een gebied vol voetangels en valkuilen blijken te zijn.

De gebroken tafelen

De gebroken tafelen werden ook in de ark meegevoerd.
Voor zover ze symbool waren van alles dat stuk was,
van alles dat was verloren,  
waren ze de wet van de gebroken dingen,  
van het blad in een storm van de steel gescheurd,
een wang ooit aangeraakt in liefde  
wiens naam nu is vergeten.
Hoe moeten ze op weg hebben gerammeld en gekletterd,
al werden ze nog zo omzichtig door de woestijn gevoerd,
hoe moeten ze hebben gerammeld tot ze
in stukken braken, tot de randen zacht werden
en verkruimelden, stof zich verzamelde op de bodem van de ark,
schimmen van oude letters en oude wetten. Voor zover
een gebroken wet nog wordt herinnerd
werden deze wetten gehoorzaamd. En voor zover herinnering
het patroon van gebroken dingen bewaart
werden deze stukjes steen bewaard
door vele reizen en dagen van verwoesting heen
tot zelfs, zeggen ze, in het beloofde land

(gedicht van   Rodger Kamenetz , schrijver van o.a. The Jew in the Lotus)

Parasjat Wa-etchanan Devariem/Deuteronomium 3:23-7:11 

Waarom mag Mosjee het beloofde land niet betreden?

De parasha Wa-etchanan balt met dramatische woorden een aantal essentiele elementen van Israëls opdracht samen, in de vorm van een toespraak van Mosjee, mogelijk in een aantal zittingen gehouden voor het volk, dat immers uit een tweede generatie bestond, die nooit aan de voet van de Sinaj had gestaan. Die eerste culmineerde in de herhaling van de Tien Uitspraken (Geboden, deut/Dev ) en ging gepaard met herhaaldelijke waarschuwingen tegen afgodendienst. (1)

Maar voordat Mosjee de cathedra van het leraarschap besteeg krijgen we eerst blik op een heel menselijk gebeuren voorgeschoteld: Mosjé wil zo graag de Jordaan oversteken en het beloofde land betreden. Hij smeekt de Eeuwige hem dat toe te staan. Maar hij mag niet. Aan zijn gebed wordt geen gehoor gegeven, zo deelt hij het volk mee. Deut/Dev 3:26: ‘Maar de Eeuwige was boos op mij, vanwege jullie ( lema'anchem ), en Hij luisterde niet naar mij. En de Eeuwige zei tegen mij: Laat het u genoeg zijn; spreek niet meer tot Mij over deze zaak.' In Dev 4: 21,22 herhaalt Mosjee het nog eens, de Eeuwige is vanwege jullie boos op mij geworden.

Boos vanwege jullie? Schuift Mosjee nu de schuld van Gods strenge sanctie in de schoenen van het volk? Is immers niet de standaardverklaring, dat Mosjee deze straf te danken had aan zijn arrogante en onheilige optreden bij het slaan op de rots bij Meriva (Bam/Num 20) ?

We moeten voor een bevredigende verklaring verder kijken en bladeren terug naar Deut/Dev 1:34-37, waar Mosjee het mismoedig verslag van de verkenners en de daaropvolgende rebellie van de Israëlieten memoreert. Het volk werd veroordeeld tot een zouden zwerftocht van zo'n veertig jaar; Niemand behalve Kalev en Jehosjoea het beloofde land mogen betreden, ook Mosjee niet , want ook toen, naar aanleiding van de jammerlijke uitslag van de verkennerstocht, zo vernemen we nu van Mosjee (1:37), was de Eeuwige al ‘boos op mij, vanwege u, en Hij zei: Ook u zult er niet in komen.' Omdat het gebeuren rond de verkenners achtendertig jaar eerder plaats vond dan de terugblikkende herinneringen hier in Devariem, moet Mosjee dus achtendertig jaar terug al hebben geweten, dat hij het hij het beloofde land niet zou binnengaan. Hoewel hij zelf als persoon geen schuld had, schoof hij de schuld ook niet op het volk, maar aanvaardde hij door hun lot te delen de politieke medeverantwoordelijkheid voor het feit, dat het volk moreel en psychisch nog lang niet klaar was en het de spirituele kwaliteiten miste om bewoners van het heilige land te zijn.(2)

Waarom dan toch nu pas, achtendertig jaar later, deze smeekbeden om toch - al is het maar even - de Jordaan over te mogen gaan om voet op het beloofde land te mogen zetten? Smeekbeden, die als we de vele midrasjiem mogen geloven, intens en langdurig zijn geweest.(3) Dat hij er zo lang mee gewacht heeft zou kunnen samenhangen met een stille hoop in de bejaarde leidsman. Na veertig jaar zou een nieuwe generatie misschien wel rijp zijn geworden om het beloofde land te bewonen; dan zou het vonnis over Mosjee wellicht kunnen worden herzien. Maar tijdens de recente rebellie bij het water van Meriwa (parasja Choekat) toen ook die nieuwe generatie weer dezelfde jammerklachten als de vorige generatie aanhieven en ook weer terug naar Egypte wilden, is Mosjee's hoop op herroeping van zijn aanstaande sterfdatum definitief de bodem ingeslagen. Het is dan te begrijpen, dat hij toen met korzelige woorden het volk afsnauwde en woedend met zijn staf op de rots sloeg. Tegelijk bezegelde hij daarmee zijn lot om als het ware als een voortijdige balling achter te blijven aan deze kant van de Jordaan.(4)

Wat zou er gebeurd kunnen zijn, als het volk wel in geestelijk opzicht gegroeid zou zijn en Mosjee dispensatie zou hebben gekregen, hebben sommige commentatoren zich afgevraagd.(5) Dan zou onder zijn leiding het land Kena'an zonder slag of stoot zijn veroverd, de tempel gebouwd en zou de Messiaanse tijd niet lang op zich hebben laten wachten. Een permanent verblijf in het land – ba-arets – zou dan zijn gegarandeerd geweest. Nu zou dat bepaald niet het geval gaan zijn, zoals de geschiedenis heeft getoond. Mosjee wist dat allang, het moet een tragisch besef zijn geweest. Weliswaar schetst hij in de de verzen 4:6-7 even een rijk toekomstperspectief: wijs en verstandig zal het volk beschouwd worden in het oog van andere volken. Maar dan tekent de oude profeet in een paar forse pennenstreken een somber toekomstperspectief: de verdwijning uit het land en de verstrooiing onder de volken (maar ook een uiteindelijke terugkeer), zie 4:25-31. (6) Was deze lotsbestemming al na de ellende rond de verkenners bezegeld? De Oude Wijzen van de Talmoed hebben eens flink gerekend en kwamen tot de conclusie, dat het op de 9 e van de maand Av was, dat de Eeuwige had besloten, dat de Israëlieten het beloofde land niet mochten betreden en een additionele veertig jaar zouden moeten zwerven in de woestijn. (7) Die negende Av ( Tisja be-Av , vorige zondag) zou een doemdag worden in de Joodse geschiedenis, de dag waarop zowel de eerste tempel als de tweede tempel verwoest zouden worden, de dag van de fatale slag bij Betar tijdens de Joodse opstandd in 135 CE, die de verwoesting van Jeruzalem zou inluiden, de dag van de verbanning van de Joden uit Spanje in 1492 en de dag van het begin van de Eerste Wereldoorlog, die de eeuw van de sjoa zou inluiden.

Geloof ik in deze gedoemdheid? Ik weet het niet. Al wat gebeurd is ligt voor de eeuwigheid vast (alleen ons verhaal erover kan veranderen), de toekomst ligt open voor de keuzes die we nog zullen maken. En wat Israël betreft, het land waar de Joden weer als natie mogen en kunnen wonen, zullen ze nu wel permanent in het land mogen blijven?
Het land is welvarend als nooit tevoren, het is omringd door haat, maar het leger is sterk, politiek gaat het er heftig aan toe en moraliteit is discutabel, maar het is een democratie. Toch, nu ik deze parasja heb gelezen en dit stuk heb geschreven, houd ik weer even mijn hart vast.


noten

(1) Ik heb passim dankbaar gebruik gemaakt van het commentaar van Rabbi Ari Kahn van 2010 op Aish.com

(2) Zie Ovadia Sforno ad Deut/Dev 1:37 op Sefaria.org

(3) ze worden in vele bladzijden samengevat in ‘The Legends of the Jews' , Louis Ginzburg, Legends of the Jews, 1909, vol. 3,6 op Sefaria.org

(4) (5) Zo ongeveer Malbim (19 e eeuw)

(6) Deut/Dev 4:25 (NBV) Als u eenmaal in dat land geworteld bent en er ? kinderen ? en kleinkinderen hebt gekregen, en u gaat u misdragen door een ? godenbeeld ? te maken, een afbeelding van wat dan ook, en u tergt de  Eeuwige , uw God, door te doen wat slecht is in zijn ogen –  26 ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de ? Jord aa n , dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd.  27 De  Eeuwige zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven.

(7) Talmoed Ta'aniet 29a

Rc aug 2019

Wa'etchanan, Dewarim/Deuteronomium 3:23-7:11
De Ene en zijn tolk (zie ook ander commentaar)


Mozes op de berg Nebo; Jozef Israëls. Op menukaart t.g.v. het achtste zionistische congres, 1907

Wa-etchanan is de tweede parasha van het boek Dewariem, het vijfde boek van de Tora.

Rav lach – genoeg voor jou

Ook de parasha Wa-etchanan balt met dramatische woorden een aantal essenties van Israëls opdracht samen, zoals Mosjé die met nadruk en bij herhaling aan het volk voorhoudt. Centraal staat daarbij de steeds ingewreven waarschuwing tegen afgodendienst.

Maar de parasha begint met een heel menselijk gebeuren: Mosjé wil zo graag de Jordaan oversteken en het beloofde land betreden. Hij smeekt de Eeuwige. Maar hij mag niet. Aan zijn gebed wordt geen gehoor gegeven.
Zelfs de gebeden van een bijna volmaakt en heilig man als Mosjé met zoveel ontelbare verdiensten worden niet verhoord. Hoe kan dat? Het heeft de Oude Wijzen veel hoofdbrekens gekost om verklaringen te vinden.
”Rav lach – Genoeg voor jou - , spreek mij er niet meer over”   was het antwoord aan Mosjé.

In de Talmoed in het tractaat Berachot wordt er wel op gewezen, dat Mosjé weliswaar geen toestemming krijgt de Jordaan over te steken, maar hem wordt wel geopperd de berg Pisgah te betreden, zodat hij het land kan zíen. Zonder de smeekbeden had hij dat waarschijnlijk niet gedaan.

Maar toch. Waarom geen complete verhoring van de smeekbeden, waarvan er volgens de Midrasj wel 515 waren?
Volgens een plaats in de Talmoed (Rosh Hashana) is er een moment dat het oordeel over iemand onherroepelijk wordt. Berouw is dan niet meer effectief zeggen de Wijzen.
Tenminste voegt een ander commentaar toe: in déze wereld. Maar in de komende wereld kan het wel helpen, dat gebed en het berouw, om je toestand te verbeteren en te helen.
Dit bedoelt ook het commentaar van Rasji, als hij over dat “Rav lach – Genoeg voor jou” zegt dat het misschien ook betekent: “Genoeg is er voor jou in de komende wereld, een heleboel goeds wacht daar voor jou”.

Volgens het commentaar van R. Ari Kahn is de functie van het gebed niet de Eeuwige ‘om te praten' zodat hij zijn raadslagen verandert. Want God is onveranderlijk, Hij is altijd dezelfde. Het gebed wil de verloren verbondenheid met de Eeuwige herstellen, zodat de toestand van verwijderdheid, die onderwerp van het gebed is, b.v. ziekte, kan veranderen, c.q. herstellen.
In het geval van Mosjé was er geen sprake van een of andere gebrek of verkeerdheid.
Daarom ziet deze uitlegger in het “Rav lach” de betekenis: laat de Shechina, de presentie van de Eeuwige, genoeg voor je zijn.

In de Zohar (in de versie op Kabbalah.com) staat bij deze passage:
'”En de Eeuwige zei mij, laat het voor jou genoeg zijn”(Dew. 3:26).
Rabbi Chiya zei, De Heilige, gezegend zij Hij, sprak tot Mosjé, “Laat het voor jou voldoende zijn” d.w.z. je verenigd te hebben met de Shechina. Van nu af aan: “spreek niet meer”.  
Rabbi Yitschak zei,' “laat het voor jou voldoende zijn”, d.w.z. het licht van de zon; de maan kan niet schijnen totdat de zon is ingezameld. “Maar geef Josjoea orders, bemoedig hem en sterk hem” (Dew. 3:28). Jij die de zon bent zou de maan moeten verlichten. Zo leerden wij.'

Dat is een mooi beeld: de zon gaat onder, zijn tijd is gekomen, maar als de zon onder is, wil hij via de maan nog licht geven. Na zijn dood wil Mosjé, dat zijn licht temidden van het volk blijft schijnen.  
Dringend is die zorg, want heen en weer geslingerd lijkt zijn gemoed. Hij is er niet zeker van dat het goed blijft gaan zonder zijn leiding. Het kan alleen als het volk zich steeds zijn wonderbaarlijke redding uit Egypte blijft herinneren en de openbaring van de Eeuwige bij de Sinaj en al de voorschriften en geboden die vanaf toen zijn gegeven.
Het brengt de oude leider ertoe nog eens het indrukwekkend gebeuren bij de Chorew in herinnering te brengen, de berg met het laaiend vuur, duisternis, nevel en de stem zonder gestalte.  
Hij herhaalt de tien uitspraken woordelijk. Luister goed, Israël, zegt hij steeds maar en in Dewariem 6:10 begint de zesde alija met wat later de kern van het hoofdgebed ‘Sjema Jisraël' - Hoor Israël - zal worden: de erkenning dat er maar één God is.

In de verzen 4:6-7 lijkt even een rijk toekomstperspectief geschilderd te zijn: wijs en verstandig zal het volk beschouwd worden in het oog van andere volken.
In 4:27-28 wordt een somberder perspectief geschetst: de verstrooiing wordt in één donkere pennestreek geschilderd. Alleen voor de weinige overgeblevenen worden redding en terugkeer voorzegd.
Mosjé kent zijn volk. “Want ik ken jullie weerspannigheid”, zegt hij zelf in Dew. 31:27 – “en hardnekkigheid; als jullie, toen ik dagelijks te midden van jullie leefde, al weerspannig waren tegen de Eeuwige, hoeveel te meer dan na mijn dood.”

Twee keer lijkt het er sterk op dat Mosjé zijn onmogelijkheid om het land te betreden wijt aan het weerspannige volk:   “Om jullie (lema'anchem) bleef de Eeuwige boos op mij.”   (3.26)
En:   “De Eeuwige werd door jullie daden (al-diwréchem) boos op mij” (4:21)
De vraag is: is hier sprake van verwijt (o zo menselijk begrijpelijk, maar minder heilig niveau) of van edelmoedig de verantwoordelijkheid op zich nemen van het geheel (hoog niveau van heiligheid).

De Eeuwige, straffer of gelegenheidschepper?

Ik moet zeggen dat Dewariem niet mijn meest geliefde boek is; er staan wat mij betreft wel erg veel passages in waarin de liefde gepaard gaat met moeten, geboden, dreigingen, straffen, vervloekingen en donkere voorspellingen. Als Mosjé zegt: “Besef dan goed dat zoals een man zijn zoon tuchtigt, zo tuchtigt de de Eeuwige, jullie G-d, jullie, dan vraag ik mij af op wie dat slaat, de Ene of zijn tolk: Is het eigenlijk niet Mosjé zelf, die zielsveel van zijn volk heeft gehouden, maar heeft gemerkt hoe hardleers en weerspannig de mens is? Is hìj niet de strenge vader? Als instrument en tolk van de Schepper is hij tenslotte ook een mens.
Is het eigenlijk niet het leven en de wereld die een harde leerschool biedt. Als Schepper van het universum en creator van de wonderlijke, liefdevolle en tegelijk wrede wereld is Hij de gelegenheidgever. We kunnen kiezen voor (het verlangen naar) het in relatie staan tot de G-d en deel hebben aan de eindeloze gelegenheid om te veranderen en te groeien – en de Tora en zijn uitleggingen geven daar ook richting aan. Er hoeft geen bovenwereldse straffer te zijn, de rampen en de ellende komen van zelf wel als wij en de maatschappij waarin we leven de relatie met G- d steeds maar afwijzen en alleen voor onze eigen onmiddellijke materiële bevrediging leven.

De Eeuwige is dan niet meer te zien als een strenge Vader, die mooie beloningen van rijkdom en welvaart belooft en straffen van rampen en kwelling uitdeelt aan de ongehoorzamen. Dat beeld kunnen wij toch niet meer onderschrijven?  
God is de Onmetelijke en Oneindige, ook in de voorraad aan mogelijkheden ten goede die ons in genade steeds wordt voorgehouden en waaruit we kunnen putten als we daar verbinding mee maken.

Ik besluit met een aardig citaat dat ik op internet tegen het lijf liep.

‘Het vers uit Spreuken 3:34 zegt: „Wie zich tot de spotters voelt aangetrokken, die zal spotten, maar wie tot de nederigen wordt aangetrokken, die zal gunst vinden.” Reisj Lakisj legt uit: wanneer iemand zich wil bevuilen, dan wordt hem daartoe de gelegenheid gegeven, maar als iemand zich wil reinigen, dan wordt hij geholpen door de Hemel [d.w.z. als iemand zich aangetrokken voelt om slechte dingen te doen, dan laat de Hemel hem zijn gang gaan, maar wie het goede zoekt, zal daarbij gesteund worden door de Hemel (Rasji)].
Wanneer een klant komt voor petroleum, dan mag de winkelier tegen hem zeggen dat de klant het zelf moet afmeten. [Zo komt de winkelier niet in contact met de onaangenaam ruikende petroleum.] Maar als een klant komt voor balsem, dan kan de winkelier zeggen dat hij het zelf wil afmeten, zodat ook hij lekker zal ruiken.
‘Zonden verstoppen het hart.‘  
(Talmoed Joma 39)

Ook dit citaat is lezenswaardig en het overdenken waard:

Men is verplicht een beracha te zeggen over iets slechts, net zoals men een beracha zegt voor iets goeds, zoals er geschreven staat [Deut. 6:5]: „En je zult de Eeuwige je G-d liefhebben met heel je hart, met heel je ziel en met heel je vermogen. „Met heel je hart,” [dat wil zeggen] met alle twee je neigingen: je goede neiging en je slechte neiging; „en met heel je ziel,” [dat wil zeggen] zelfs al neemt Hij je leven; „en met heel je vermogen,” [dat wil zeggen] met al je geld, en een andere verklaring voor „ met heel je vermogen” is: met wat voor maat Hij je ook meet, je moet Hem steeds ten zeerste bedanken.   (Berachot. misjna 5)

* in dit commentaar is gebruik gemaakt van het commentaar op Aish.com van R. Ari Kahn

(Rob Cassuto 16 juli 2006, herzien juli 2013)

Parashat Wa'etchanan  
Devariem / Deuteronomium 3:23-7:11
Vergezicht vanaf de berg Pisga opTsion

In zijn laatste dagen smeekt Mozes om het beloofde land Kenaän te mogen betreden, maar de Eeuwige staat hem dat niet toe. Wel mag hij op de top van de berg Pisga de zo lang verbeide contreien van grote hoogte overzien: ‘Beklim de Pisga en kijk vanaf de top uit naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk goed om je heen, want je zult de ?Jordaan? niet oversteken' (Devariem/Deuteronomium 3:23). Wat zag de oude profeet aan zijn geestesoog voorbij komen?

Het was afgelopen dinsdag Tisja be'Av. Een goede aanleiding om mij voor te stellen, dat de blik van de bejaarde leider viel op de berg – in feite een fors geheuvelte - in Judea, waar ooit Avraham zijn zoon op het altaar legde voor het offer aan de Eeuwige, dat de Eeuwige op het laatste moment verhinderde, wantHij wilde – zeker op deze plaats - absoluut geen vergieten van mensenbloed. De berg, die voortaan een heilige plek zou zijn, heette Moria. In de tijd, dat Mozes op de Pisga over Abrahams offerplaats uitkeek, bevond zich daar een sterke vesting, bewoond door de Kenaänitische stam van de Jebusieten.
Maar in mijn verbeelding ziet de hoogbejaarde leider ook in de toekomst van de berg, die later Tsion genoemd zou worden. Misschien ging er een rilling door hem heen toen hij de sublieme gloriemomenten van zijn volk voor zich zag opdoemen en verzinken in een afwisseling met de afgrijselijkste dieptepunten. Een aantal flitsen daarvan zag hij passeren.

Daar komt koning David op, die eindelijk de Jebusietische vesting had ingenomen. Hij heeft er zijn hoofdstad Jeruzalem gemaakt. Hij koopt de dorsvloer, die een Jebusietische hoofdman op Tsion had, om er een altaar te maken, de kiem van de glorieuze tempel die zijn zoon Salomo zou bouwen.
Mozes' verziende blik rust even op een prachtgebouw, een wereldwonder van architectuur, waaruit he gezang van de levieten opklinkt. Vierhonderd jaar zou de tempel het toneel van eredienst, rechtvaardigheid en integriteit zijn, maar geleidelijk gaan verwaarlozing, corruptie, machtstrijd en en hypocrisie de boventoon voeren.. Profeten staan op, Micha, Jesaja, Jeremia en anderen , die net zoals hij, Mozes, waarschuwen om de kern van de boodschap van compassie en rechtvaardigheid hoog te blijven houden tegen de machten van corruptie en moreel verval.
Maar dan. In een volgend beeld ziet hij die prachtige tempel branden en zijn volk met alle kostbare parafernalia van de tempel weggevoerd naar het verre Babel. De bejaarde visionair zucht, hij zag het aankomen (1).

Maar kijk, op Tsion verheft zich na vele jaren van ballingschap op het puin weer een nieuw heiligdom, een tweede tempel. Opnieuw wordt de boodschap van compassie en rechtvaardigheid belichaamt in een prachtig heiligdom. Er rust weer zegen op de gewijde plaats.
Maar ook de eeuwen die volgen tonen aan de oude leider corruptie en bloedige machtstrijd tussen priesters, koningen, scherpslijpers en vrijdenkers . Dan opnieuw ruim vier eeuwen later, na bloedige veldslagen tegen bezettende legers , Romeinen, maar ook na onderlinge slachtingen tussen drie partijen, die in Jeruzalem elkaar naar het leven staan, slaan weer de vlammen hoog uit het enorme gebouw. Ook deze tempel wordt door brand verwoest. (2)
De oude profeet kan het beeld van rook en stromen bloed nauwelijks verdragen, het voorbijkomend geschreeuw pijnigt zijn oren.

Het profetisch oog van Mozes reist een paar eeuwen verder. Een treurig tafereel op de berg Tsion komt hem tegemoet, twee beelden van een keizer, genaamd Hadrianus, en vlak daarbij een grote steen met een holte daarin en een groep Joden, die de steen zalven en klagen en die hun kleren verscheuren, ieder jaar doen ze dat op de negende van de maand Av, de fatale datum van de ondergang van de heiligdommen op de berg.(3) .

Een volgend beeld komt de oude leider voor ogen. Drie eeuwen later, wordt er op de berg Tsion een nieuw gebouw opgetrokken op de puinhopen, die daar liggen, een voorlopig heiligdom, dat later zal worden verfraaid en uitgebouwd tot een moskee, met de naam El Aqsa (4). Het is niet Mozes' volk, de bouw uitvoert, maar de bejaarde leider herkent de bouwers, het zijn afstammelingen van een andere zoon van Abraham, Ismael, uit hem is kennelijk ook een profeet voortgekomen.

Mozes ziet ook af en toe stoeten geleerde mannen druk met elkaar in gesprek, mannen, die zich rabbijnen noemen en die zich bezig houden met de uitleg en uitwerking van de boodschap, die hij als profeet heeft ontvangen van de Eeuwige. Dat doet hem veel plezier en hij hoort in zijn verhorende oren het geruis van eeuwenlange, intense, geanimeerde gesprekken van deze rabbijnen passeren.
Hij begrijpt er vaak niet veel van, maar soms vangt hij iets op. Zo hoorde hij de geleerden zich afvragen, waarom de Tweede Tempel werd verwoest; daar werd toch Tora werd geleerd, mitzwot werden gedaan en goede daden? De ene rabbijn zegt: omdat er binnen en rondom die tweede tempel haat zonder enige rede heerste, sinat chinam (5). Een andere zei:   omdat de Joden obsessief precies alles deden. zoals de letter van de regels het zeiden, zelfs als ze in strijd de bedoeling van de regels kwamen (6).
Het deed de oude leider plezier, dat de oude wijzen van zoveel eeuwen na hem toch steeds weer probeerden terug te keren tot de essentie van zijn boodschap, zeker toen hij nog veel verder in de toekomst luisterend een rabbijn hoorde zeggen (7) dat de haat zonder rede (sinat chinam ) vooral slaat op zogenaamd ‘rechtschapenen', die anderen, die zich niet precies gedragen volgens hun geloof behandelen als ketters ( apikosim ). Met name die misplaatste vervolging leidde tot de verwoesting, want God, zo hoorde Mozes hen tot zijn genoegen zeggen, wil dit soort buitensporige rechtschapenheid niet, maar wel moreel gedrag in alledaagse zaken.

Misschien deed Mozes nog een uiterste visionaire inspanning en kon hij zijn verreikende blik tot in de eenentwintigste eeuw doen reiken. Wat zou hij gezien hebben..,,
Waarschijnlijk kan hij zijn visionaire ogen niet geloven. Wat een prachtig welvaren land, gevuld met heel veel Joden en ook veel afstammelingen van Ismael. Daar blinkt Jeruzalem, groter en rijker dan enige stad, die de grijsaard ooit heeft gezien, zelfs niet in Egypte. Dan zoomt hij in op die gepijnigde berg Tsion, in de hoop, dat er vrede rondom de gewijde plek zou zijn, dat de giftige sfeer van sinat chinam eindelijk verdwenen zou zijn.

Boven op de berg Tsion ziet hij afstammelingen van Ismael bidden, in en rond hun heiligdom, want hun profeet was daar ten hemel gevaren. Dat hadden de Joden, die weer na heel veel bloed, zweet en tranen weer een staat hebben kunnen stichten in het beloofde land en die zo weer de baas waren in Jeruzalem, goed gevonden. Maar de spanning is om te snijden. Vanaf het grote plein bij de berg stijgen gebeden, maar vooral ook verhit ruziënde stemmen ten hemel. De rechtschapen Joodse mannen hebben hun plek om te bidden geclaimd bij het stukje westelijke muur van de tweede tempel, dat de eeuwen heeft getrotseerd en dat heilig is verklaard. Er zijn ook andere Joodse mannen en vrouwen, die de rechtschapenen niet rechtschapen genoeg vinden om met hen hun gebedsplek bij de muur te delen; die Joden zouden graag in een hoek van het plein van de muur ook willen bidden, maar dat vinden de rechtschapen mannen niet goed. (8)
De berg Tsion is eens te meer het middelpunt van eindeloze ruzies tussen partijen, die menen dat zij de heiligheid van de plek in pacht hebben, en dreigen met geweld om dat kracht bij te zetten.
Het schaamrood zal Mozes naar de kaken zijn gestegen. Hij zal gezucht hebben. Hij zal een vreemd verlangen hebben gehad, dat alles en iedereen even helemaal weg zou zijn van de omstreden berg en dat er een leegte en een stilte zou heersen op de berg, waarin opnieuw de heiligheid zou neerdalen, gelijkelijk beschikbaar voor een ieder, die daarvoor open wilde staan.

Toen daalde de leider af van de Pisga om zich voor zijn laatste rede bij zijn volk te voegen. Want een profeet geeft de hoop nooit op. Zijn hoop is altijd net iets groter dan zijn teleurstelling. Zijn compassie is altijd net iets groter dan zijn boosheid. Toen begon hij met zijn laatste woorden.
(Devariem/Deuteronomium 4:1).

noten .

(1) 2 Koningen 25
(2) Flavius Josephus, De oorlog van de Joden, boek VI
(3) Ontleend aan het reisboek van de ‘pelgrim van Bordeaux', die in 333 AD Jeruzalem bezocht
(4) Ontleend aan ‘ The pelgrimage of Arculfus' , die in 670 AD Jeruzalem bezocht
(5) Talmoed Joma 9b
(6) Talmoed Bava Metzia 30b. Letterlijk: Rabbi Jochanan zei, dat Jeruzalem alleen maar verwoest was, ‘  omdat de joden (strikt) handelden volgens de letter van het recht (Tora) en niet voorbij wilden gaan aan de maat van het recht'  
(7) Aldus de Netziv , Naftali Zvi Yehuda Berlin, 19 e eeuw in zijn commentaar ‘Ha-emek Davar'
(8) Lees bijv. Ha'aretz Feb 26, 2016: http://www.haaretz.com/.premium-1.706640

Parasjat Wa-etchanan Devariem / Deuteronomium 3:23-7:11

Hebben religies ons nog iets te bieden? 

Wat langzaam tot ons doordringt is hoe de wereld is veranderd. Communicatie reikt tot de verte uithoeken en is razend goedkoop. De media brengen de wereld bij de zitbank thuis. Reizen is gedemocratiseerd. De productie is geoutsourcet. De digitale informatierevolutie woedt in al zijn overstelpende dynamiek. Welvaart is in het westen alom. Maar tegenstellingen verscherpen zich. De kloof tussen arm en rijk wordt alarmerend groter. De armoede in vele delen van de wereld komt iedere dag in onze huiskamer. Aanstormende economieën eisen hun gigantisch deel in welvaart. Hulpbronnen worden zwaar belast en raken op. De hittegolf van dit moment brengt ons nog eens aan het verstand: de planeet blijkt een subtiel en kwetsbaar systemisch geheel. De aarde is het grote schip van ons allen, dat met ons door de eindeloze ruimte tolt. Spasmen voor de grote ramp of barensweeën van een nieuwe tijd? We hebben een nieuwe visie nodig, want de oude religies spreken niet meer al zijn we ons soms wel bewust, dat we daarmee iets onmetelijks hebben verloren.

Wat nu? Biedt nieuwe spiritualiteit, die op seculaire grond ontluikt misschien een oplossing? 
Een kwart van de Nederlanders is 'ongebonden spiritueel' stelde een  rapport  van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid van zo'n tien jaar geleden vast. De gangbare theorie dat spirituele mensen vooral oude hippies zijn –de flowerpower- adepten van weleer– en dat ze vanzelf wel uitsterven, klopt volgens het rapport niet. „Ons onderzoek laat zien dat spirituele mensen ook onder jongeren goed vertegenwoordigd zijn. Gemiddeld zijn ze 42 jaar en bovendien zijn het blijvertjes." Uit het onderzoek blijkt eveneens dat de 'ongebonden spirituelen' (mensen die naar eigen zeggen spiritueel zijn, maar zichzelf tot geen enkele groepering rekenen) niet alleen maar met hun eigen spirituele verrijking bezig zijn. Spirituelen zijn juist betrokken bij milieubescherming, mensenrechten en vluchtelingen, en ze geven gul aan goede doelen.

We kunnen best wel zonder al die oude godsdiensten, zou je kunnen denken. Laat iedereen zijn eigen zingeving of wereld- en levensbeschouwing bij elkaar sprokkelen. Wat verlies je als je bijvoorbeeld jodendom en christendom zou afschaffen. Toch wel wat belangrijks. Ik zet het even op een rij voor jodendom - en het geldt mutatis mutandis ook wel voor andere godsdiensten - : ethiek, gemeenschap en geschiedenis 

ethische essentie 
De essentie van de jodendom is naast het numineuze (en wellicht daarmee verbonden) de ethische richtlijn. In het Boeddhisme is dat bijv. opgenomen in het achtvoudige pad. In het jodendom is dat te vinden in de Tien Geboden – Uitspraken zegt men in het jodendom – , zoals ze geschreven staan in Sjemot/Exodus hoofdstuk 20 en in de onderhavige parasja Wa-etchanan, hoofdstuk 5, en in vele andere voorschriften in de Tora zoals die te vinden zijn in bijv. Leviticus 19, waarvan de bekendste is: ‘Heb je naaste lief als jezelf, Ik ben de Eeuwige'. Deze richtlijnen voor omgang tussen de mensen en met de Schepper, deze geboden van rechtvaardigheid en compassie, zijn een ooit een vrucht van diep inzicht geweest van de joden in oerverbinding met wat hun als God werd geopenbaard. Deze ethische essenties zijn verder opgenomen door Jezus in zijn verkondiging en zo ook een wezensbestanddeel van het christendom geworden, al heeft deze religie de Joodse schenkers van deze schat nooit liefgehad als haar naaste, integendeel.
Eigenlijk hebben deze ooit aan de joden gegeven geboden uiteindelijk doorgewerkt in een door de meerderheid van de mensheid aanvaard humanisme met name in westerse samenlevingen, al is het bewustzijn hierover amper aanwezig; dankzij deze principes is onze maatschappij met een aantal rechtsregels van menselijkheid en omgangsafspraken van fatsoen en respect onderbouwd en mogelijk gemaakt. Het is evident dat het wegvallen van een religieus draagvlak voor deze regels ondermijnend werkt en vereenzaming, decadentie, versplintering, egocentrisme en uitbuiting in de hand werkt.

gemeenschap 
Religie en dus ook jodendom is gemeenschap. Religie verbindt mensen met elkaar rond het centrum van de primordiale vraag naar hun bestemming. Dit maakt de existentiële eenzaamheid draagbaar en levert de context voor de oervraag naar zin, die soms met stille fluisterstem spreekt. Het is de niet op nut of productie of materieel doel gerichte gemeenschap, die mensen wezenlijk zoeken. In het jodendom wordt die gemeenschap uitgewerkt in het Verbond, dat is gesloten tussen God en het volk van Israël, dat concreet wordt beleefd in de synagogale gemeente. Daar worden ook de grote levensmomenten rond geboorte, huwelijk, verlies en dood samen gedeeld. 

geschiedenis 
Religie – en jodendom bij uitstek - is geschiedenis. Religie verbindt de generaties met elkaar in een gemeenschappelijk verhaal en een gedeeld lot. Van vader en moeder op zoon en dochter wordt het familieverhaal, het gedachtegoed en een context om het te begrijpen doorgegeven. Geschiedenis geeft een verleden en plaatst het eigen levenslot in het perspectief van een verleden en een toekomst. Daarin heeft het individu deel aan het drama van de wereld- en volksgeschiedenis. 
Bij de joden is het evident dat deze geschiedenis een complexe is met vele vragen. De zogenoemde uitverkorenheid is bij vele niet-joden verkeerd begrepen als kwalitatieve superioriteit. Het gaat in feite om de opdracht tot een bepaalde bestemming in de reis van mensheid, die voor het ene volk een andere is dan het andere. Dat het Joodse volk drieduizend jaar heeft overleefd ondanks diepe dalen wijst wel op een bijzonder karakter van die bestemming.

Parashat Wa'etchanan Dewariem / Deuteronomium 3:23-7:11

Een schurk op gezag van de Tora

Korte inhoud

Na de inleidingen van Moshé in de eerste parasha van het boek Dewariem begint in de tweede parasha Wa'etchanan de eigenlijke wetgeving. Vele herinneringen aan de verlossing uit Egypte, oproepen tot dankbaarheid en gehoorzaamheid wisselen af met de recapitulatie van belangrijke voorschriften en de introductie van enkele nieuwe. Het lijkt wel of er meerdere beginnen zijn ( 4:1,4:44, 5:1 ), wellicht terug te brengen op het feit dat een oertekst met de kern van wetsbepalingen telkens wat is uitgebreid.
Als prelude klikt het verzoek van Moshé om toch mee de Jordaan over te mogen steken, wat de Eeuwige niet toestaat, maar wel mag hij het Cis-Jordaanse landschap, dat hij nooit zal betreden, aanschouwen van de bergtop van de Pisga (1).
Dan volgen een aantal fundamentele teksten, met als hoogtepunt de Tien Woorden in een in detail afwijkende versie van Exodus 20. Ook de tekst van het Shema – het centrale dagelijkse Joodse gebed - is hier te vinden en de regels op grond waarvan de geboden om gebedsriemen (tefillin) te gebruiken en om mezoezot aan de deurpost te slaan zijn gebaseerd. De oude leider voorziet overigens al, dat ooit zijn volk in de fout zal gaan en verstrooid zal worden onder vele volken. Maar dan zal zult u daar de Eeuwige, uw God, zoeken en u zult Hem vinden, als u Hem met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt (4,29). Tenslotte verbiedt de Eeuwige exogamie en laat hij bij monde van Moshé even het nobele ethische standpunt varen en laat Hij zijn oude stammengodgezicht zien in het gebod om de zeven Kena'anitische volken te doden (7:2, of met de ban staan, de vertalingen verschillen) of vernietigen/doden (7:16, in de volgende parashat Ekev), wat trouwens nooit zo is uitgevoerd.

Voorbij aan de maat van het recht

Een van de vele aansporingen om de voorschriften te volgen, die in deze parasha te vinden zijn bevat een aantal woorden, die aanleiding zijn geweest tot het destilleren van een belangrijk beginsel in de praktische toepassing van die voorschriften. Dat beginsel wordt gevonden in uit Dewariem/Deut. 6:17-18   Leef de geboden, de bepalingen en de wetten die de Eeuwige, uw God, u heeft voorgehouden, zorgvuldig na en doe wat recht en goed is in Gods ogen.
Dat laatste doe wat recht en goed is in Gods ogen , omvat dat nu alle in de Tora gegeven regels of is dat nu een heel nieuwe en zelfstandige bepaling? Dat was de vraag, waar geleerden uit alle eeuwen mee bezig zijn geweest.
De gezaghebbende middeleeuwse bijbelcommentator Rabbi Shlomo ben Jitschak (Rashi, 11 e eeuw) vindt het laatste: het is een nieuwe bepaling. Rashi zegt: Recht en goed, dat betekent een compromis, handelen voorbij aan de strikte eisen van de wet. zè peshara, lifniem mishoerat ha-dien ' . Dat is het principe , lifniem mishoerat ha-dien, voorbij aan de maat van het recht.
Nachmanides (13 e eeuw) is het daarmee eens en licht verder toe. ‘Tora schrijft vele richtlijnen voor. Je kunt je daar in alle details aan houden, aan de voedselwetten, aan de huwelijkswetten etcetera en je toch als gulzigaard te buiten gaan aan voedsel en drank en je vrouw slecht behandelen. Je bent dan een ‘ naval bi resjoet ha-Tora ', een schurk op gezag van de Tora.' Je houdt je keurig aan alle regels, je kan zelfs met je vroomheid te koop lopen, maar bent in feite een grote egoïst.

Waar gaat het nu om? Dat je ook op dat enorme gebied, waar de Tora of het recht geen gedragsregels of richtlijnen geven je toch handelt in de geest van de Tora. Soms is het zelfs nodig om af te zien van de regels en rechten die de Tora of het recht je formeel geven, als ze leiden tot onrechtvaardigheid of onmenselijkheid. Soms doe je meer dan de Tora vraagt, soms vraag je minder dan de Tora toekent.
Anekdote uit Talmoedische tijd:  Rav Safra had een hoeveelheid wijn te koop en een potentiele koper kwam langs, net toen hij het Sjema zei. De koper zei: ik bied zo en zoveel, maar Rav Safra wildezijn gebed niet laten onderbreken en bad door. De koper, kennelijk een niet-jood, dacht dat zijn bod werd afgewezen, dus hij deed een hoger bod. Dat ging zo nog een tijdje door, het bod werd steeds hoger.  Toen Raf Savra klaar was met zijn gebed, zei hij: ‘Al bij je eerste bod besloot ik, dat ik dat aanvaardde, dus meer dan dat mag ik niet nemen'. (Sheiltot Vayehi , No. 38)(2)
Rabbijn Yehuda Aschkenasy z.l. omschrijft in zijn afscheidscollege als hoogleraar: lifniem meshoerat hadien , naar aanleiding van een andere anekdote uit de Talmoed (Bava Metsia 83a): ‘“Rabba bar bar Chanan gebeurde het dat sjouwers [door onvoorzichtigheid] een vat wijn aan duigen lieten vallen. Hij nam bun kleren in beslag [om daarmee de prijs van de wijn vergoed te krijgen]. Men ging Rav vertellen wat bij gedaan bad. Die zei hem: geef ze bun kleren terug. Hij wierp tegen: Is zo de wet?! Hij antwoordde: la, want er staat (Spr. 2,20): opdat je gaat in de weg van de goeden. Hij gaf bun hun kleren terug. Ze zeiden hem: We zijn arm en we hebben de hele dag gesloofd en we zijn hongerig en hebben niets. Daarop zei Rav tegen Rabba bar bar Chanan: Ga en geef ze hun loon. Hij wierp tegen: Is zo de wet?! Hij antwoordde: ja, want de tekst gaat aldus verder: En hoedt de wegen van de rechtvaardigen”. Rav besliste aldus, ook al is heel goed vol te houden dat de sjouwers door hun onvoorzichtigheid aansprakelijk waren en misschien niet langer recht hadden op loon. Het verhaal wil zeggen dat van ons meer gevraagd wordt dan we strikt volgens bet recht verplicht zijn. De Talmoed duidt dat aan met de uitdrukking lifniem meshoerat ha-dien, dat wil zeggen: dat we bet strikte recht steeds moeten duiden naar de actuele situatie. Het komt erop neer dat ik tot meer verplicht ben dan de ander en dat de ander meer van mij mag vragen dan ik van hem. De Frans-Joodse filosoof Levinas noemt dit de asymmetrische verantwoordelijkheid. In de woorden van de zojuist besproken tekst: opdat we 'doen wat goed en recht is in Zijn ogen'. Antropocentrisme en theocentrisme vallen dan samen' (3)
Marcel Poorthuis haalt in het herdenkingsnummer rond Yehuda deze passage aan en redeneert hierop door: ‘Er is iets bijzonders met dit beginsel van Lifniem mishoerat ha-dien aan de hand. Geldt de wet voor allen, het beginsel van lifniem mishoerat ha-dien kan niet worden afgedwongen, het spoort ieder individu persoonlijk aan om zijn verantwoording te nemen in iedere concrete situatie, om meer te doen of te laten dan waartoe hij juridisch of volgens de wet verplicht is. Deze rabbijnse ethiek en de Bergrede ademen dezelfde sfeer; beiden houden een correctie in op het idee, dat ik mag doen wat ik wil, zolang ik de ander niet schaadt. De ander is dan slechts een stoorzender van mijn vrijheid. Het gaat er dan om mijn medemens te zien als constitutief voor mijn vrijheid en niet als een bedreiging'. (4)
Hoe belangrijk dit principe al werd gevonden in het begin van de gangbare jaartelling, blijkt uit het gezegde van de alom gerespecteerde Talmoedgeleerde Rabbi Jochanan (3 e eeuw), dat Jeruzalem alleen maar verwoest was, ‘ omdat de joden (strikt) handelden volgens de letter van het recht (Tora) en niet voorbij wilden gaan aan de maat van het recht' (Bava Metzia 30b).(5)


noten

(1) Over de smeekbede van Moshé zie een ander commentaar van mij
(2) De casus van Rav Safra is uit de website My Jewish learning
(3) Rabbijn prof. Y. Aschkenasy: Herorientatie van de theologie, een doorgaand leerproces, openbaar afscheidscollege, 1989
(4) prof. Marcel Poorthuis: Binnen de maat van het recht, in: Tenachon, augustus 2012
(5) Mogelijk klinkt een echo van dit beginsel door in Mattheüs 5:20: Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan die der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Weliswaar worden al die schriftgeleerden en Farizeeën hier wel op een hoop gegooid volgens de anti-Joodse strekking van dit evangelie, Maar de strekking is conform Dewariem/Deut. 6:17-18  dat louter formeel vroomheidsgedrag allerminst voldoende is.

Parashat Wa'etchanan Dewarim/Deuteronomium 3:23-7:11 moderniteit en religie

Korte inhoud
In de parasha wa'etchanan begint de eigenlijke wetgeving. Vele herinneringen aan de verlossing uit Egypte, oproepen tot dankbaarheid en gehoorzaamheid wisselen af met de recapitulatie van belangrijke voorschriften en de introductie van enkele nieuwe Het lijkt wel of er meerdere beginnen zijn ( 4:1 ,4: 44, 5: 1 ), wellicht terug te brengen op het feit dat een oertekst met de kern van wetsbepalingen telkens wat is uitgebreid.
Als prelude klikt het verzoek van Moshé om toch mee de Jordaan over te steken, wat de Eeuwige niet toestaat, maar wel mag hij het Cis-Jordaanse landschap, dat hij nooit zal betreden, aanschouwen van de bergtop van de Pisga.
Dan volgen een aantal fundamentele teksten, met als hoogtepunt de Tien Woorden in een in detail afwijkende versie van Exodus 20. Ook de tekst van het Shema is hier te vinden en de regels op grond waarvan de geboden om gebedsriemen (tefillin) te gebruiken en om mezoezot aan de deurpost te slaan zijn gebaseerd. De oude leider voorziet overigens al, dat ooit zijn volk in de fout zal gaan en verstrooid zal worden onder vele volken. Maar dan zal zult u daar de Eeuwige, uw God, zoeken en u zult Hem vinden, als u Hem met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt (4,29) .

Als commentaar gebruik ik een deel van een paar jaar geleden gehouden lezing.

de moderniteit
We passeren heel snel een aantal stations op deze lange mars door de eeuwen en komen via de renaissance en de wetenschappelijke omwentelingen in de 17e eeuw bij de Verlichting. Deze beweging, gekenmerkt door een vernieuwde en scherpere toepassing van de rede op de feiten van de wereld (met name door experimentele toetsing) deed de oude gebouwen van het dogmatiek en kerkelijke autoriteit wankelen. De wereld werd kleiner en de analyserende blik van de mens reikten naar onvermoede verten. Ook God moest eraan geloven.
Ik beschouw de fase van de Verlichting als een fase in de evolutie van het religieus bewustzijn en beleven van de mens en ik zie de gave tot objectief onderzoek van feiten met behulp van rede en experiment als een ongekende expansie van het bewustzijn van de mens en een enorme verruiming van zijn mogelijkheden, ook om de oude absolute dogma's en benauwende claims van de religieuze instituten van de religie te overstijgen. Het is een progressie in de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn met een onpeilbaar grote invloed ook op levensbeschouwing en religie. De moderniteit was aangebroken. Met alle voordelen en de prijs die de mensen ervoor betalen.
De mogelijk van secularisatie werd door brede massa's aangegrepen. Voor de joden betekende de verlichting emancipatie uit het getto. Het gaf de mogelijkheid de overgeleverde tradities in een nieuw en ruimer licht te zien. Sommigen stapten helemaal van hun geloof af en kozen voor assimilatie.
Omdat de mensen toch niet zonder perspectief kunnen en opgenomen willen zijn in een enthousiasmerend perspectief dat hun eigen leven ontstijgt ontstonden in de moderniteit pseudo-religieuze bewegingen, die een enorme impact op de wereld zouden hebben. Nationalisme, het materialistische marxisme of het kapitalistisch-liberale vooruitgangsgeloof. Onder de seculiere profeten die opstonden konden we trouwens nogal wat Joden ontwaren zoals Karl Marx met zijn socialistisch-messiaanse theorieën en Sigmund Freud, die als een moderne Mozes door de wildernis van het innerlijk trok.

We zijn inmiddels aangeland in de postmoderne periode . De net genoemde surrogaatgeloven zijn van hun voetstuk zijn gevallen en hebben hun magnetische impact op geest en ziel hebben verloren. Wat er overgebleven is aan kerk of geloofsinstituut probeert krampachtig nog een bestaansrecht te claimen. De barsten in het seculiere vooruitgangsgeloof zijn maar al te zichtbaar en voelbaar.
Het rationele tijdperk heeft zoals elke fase zijn vervorming; het is de absolutistische en uitsluitende pretentie, die het als het ware heeft overgenomen van de oude religieuze instituten, maar nu om het niet manifeste, het innerlijk, het spirituele en God te ontkennen. Alleen wat gemeten en bewezen kan worden is waar. De ratio is geen instrument meer maar absoluut heerser en zijn neef ‘ het objectief aantoonbaar nut' zijn vazal. Met de enorme technologische ontwikkelingen lijkt de triomf compleet. Wij staan in deze nieuwe eeuw in al onze ontnuchtering voor de vraag, wat nu?

Wat langzaam tot velen doordringt is hoe de wereld is veranderd. Communicatie reikt tot de verte uithoeken en is razend goedkoop. De media brengen de wereld bij de zitbank thuis. Reizen is gedemocratiseerd. De productie is geoutsourced. De digitale informatierevolutie woedt in al zijn overstelpende dynamiek. Welvaart is in het westen alom. Maar tegenstellingen verscherpen zich. De kloof tussen arm en rijk wordt alarmerend groter. De armoede in vele delen van de wereld komt iedere dag in onze huiskamer. Aanstormende economieën eisen hun gigantisch deel in welvaart. Hulpbronnen worden zwaar belast en raken op. De planeet blijkt een subtiel en kwetsbaar systemisch geheel. De aarde is het grote schip van ons allen, dat met ons door de eindeloze ruimte vaart. Spasmen voor de grote ramp of barensweeën van een nieuwe tijd? We hebben een nieuwe visie nodig en we hebben ook iets onmetelijks verloren.

We kunnen natuurlijk onze ogen sluiten en gewoon lekker leven. Een joodse witz brengt dat aardig in beeld: Rabbijn Goldberg stormt zijn huis in en roept:
Rivka, Rivka, ik heb net doorgekregen, over twee weken komt de masjieach!
Rivka: Oj gewalt, waarom net nu, we hebben net ons nieuwe huis afbetaald, nieuw bankstel gekocht en een moderne keuken laten installeren...
Rabbijn: Ach Rivka, je moet denken, we hebben Farao overleefd, Haman, Bergen Belsen, de Masjieach overleven we ook wel...

Maar Rivka kan de problemen niet voortdurend ontkennen.
Wat nu? Hebben de religies ons nog iets te bieden.
Een kwart van de Nederlanders is 'ongebonden spiritueel' stelt een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vast. De gangbare theorie dat spirituele mensen vooral oude hippies zijn –de flowerpower- adepten van weleer– en dat ze vanzelf wel uitsterven, klopt volgens het rapport niet. „Ons onderzoek laat zien dat spirituele mensen ook onder jongeren goed vertegenwoordigd zijn. Gemiddeld zijn ze 42 jaar en bovendien zijn het blijvertjes." Uit het onderzoek blijkt eveneens dat de 'ongebonden spirituelen' (mensen die naar eigen zeggen spiritueel zijn, maar zichzelf tot geen enkele groepering rekenen) niet alleen maar met hun eigen spirituele verrijking bezig zijn. Spirituelen zijn juist betrokken bij milieubescherming, mensenrechten en vluchtelingen, en ze geven gul aan goede doelen.

We kunnen best wel zonder al die oude godsdiensten, zou je kunnen denken. Wat verlies je als je bijvoorbeeld jodendom en christendom zou afschaffen.
Toch wel wat belangrijks. Ik zet het even op een rij voor jodendom - en het geldt mutatis mutandis ook wel voor andere godsdiensten - : ethiek, gemeenschap en geschiedenis

ethische essentie
De essentie van de jodendom is naast het numineuze (en wellicht daarmee verbonden) de ethische richtlijn. In het Boeddhisme is dat bijv. opgenomen in het achtvoudige pad. In het jodendom is dat te vinden in de Tien Geboden – Uitspraken zegt met in het jodendom – en in vele andere voorschriften in de Tora zoals die te vinden zijn in bijv. Leviticus 19, waarvan de bekendste is: ‘Heb je naaste lief als jezelf' en Deuteronium 4 ev. Ik ben de Eeuwige'. Deze richtlijnen voor omgang tussen de mensen en met de Schepper, deze geboden van rechtvaardigheid en compassie, zijn een ooit een vrucht van diep inzicht geweest van de joden in oerverbinding met wat hun als God werd geopenbaard. Deze ethische essenties zijn verder opgenomen door Jezus in zijn verkondiging en zo ook een wezensbestanddeel van het christendom geworden. Eigenlijk hebben deze ooit aan de joden gegeven geboden uiteindelijk doorgewerkt in een door de meerderheid aanvaard humanisme met name in westerse samenlevingen; dank zij hen is onze maatschappij met een aantal rechtsregels van menselijkheid en omgangsafspraken van fatsoen en respect onderbouwd en mogelijk gemaakt. Het is evident dat het wegvallen van een religieus draagvlak voor deze regels ondermijnend werkt en uitbuiting, decadentie, anomie en anarchie in de hand werkt. Het normen en waarden-debat.

gemeenschap
Religie en dus ook jodendom is gemeenschap. Religie verbindt mensen met elkaar rond het centrum van de primordiale vraag naar hun bestemming. Dit is ook de oplossing voor de existentiële eenzaamheid en het antwoord op de oervraag naar zin, die soms met stille fluisterstem spreekt. Het is de niet op nut of productie of doel gerichte gemeenschap, die mensen wezenlijk zoeken. In het jodendom wordt die gemeenschap uitgewerkt in het Verbond, dat is gesloten tussen God en het volk van Israël, dat concreet wordt beleefd in de synagogale gemeente. Daar worden ook de grote levensmomenten rond geboorte, huwelijk, verlies en dood samen gedeeld.

geschiedenis
Religie – en jodendom bij uitstek - is geschiedenis. Religie verbindt de generaties met elkaar in een gemeenschappelijk verhaal en een gedeeld lot. Van vader en moeder op zoon en dochter wordt het familieverhaal, het gedachtegoed en een context om het te begrijpen doorgegeven. Geschiedenis geeft een verleden en plaatst ook het eigen levenslot in het perspectief van een verleden en een toekomst. Daarin heeft het individu deel aan het drama van de wereld- en volksgeschiedenis.
Bij de joden is het evident dat deze geschiedenis een complexe is met vele vragen. De zogenoemde uitverkorenheid is bij vele niet-joden verkeerd begrepen als superioriteit. Het gaat in feite om de opdracht tot een bepaalde bestemming in de reis van mensheid.

Parasjat Devariem   Devariem / Deuteronomium 1:1–3:22 
de hoeksteen van rechtvaardigheid en vrede

Het boek Devariem/Deuteronomium is een compositie van de laatste redevoeringen die Mosjee vlak voor zijn dood voor zijn volk heeft gehouden. Het boek begint met de gelijknamige parasja. Het volk van Israël is na ruim veertig jaar omzwerving gelegerd bij de Jordaan, klaar om de rivier over te steken. Mosjee beklimt als het ware het spreekgestoelte en begint zijn laatste redevoeringen met een terugblik op de afgelopen veertig jaar. (1)

Het is niet toevallig, dat dat de oude leider zijn lange terugblik begint met het memoreren van de aanstelling van rechters (1:12-18) en de eis dat zij onpartijdig moeten oordelen. Een natie kan pas goed functioneren als er een rechtssysteem is. Het is van levensbelang om een onafhankelijke rechtspraak te hebben. Dat wordt al in de Tora meermalen naar voren gebracht, zoals ook hier

Devariem11:3: ‘Geef voor uzelf,  ingedeeld  naar uw ? stammen, wijze, verstandige, ervaren mannen ( anasjiem chachamiem, we-navoniem, widoe'iem ), dan zal ik hen tot hoofd over u aanstellen. (…) 16 Ik beval in die tijd uw rechters: Luister naar  de geschillen  tussen uw broeders, en oordeel ?rechtvaardig? tussen een man, zijn broeder en de ?vreemdeling? die  bij  hem is.'

Dat Mosjee dit als eerste in zijn herinnering terugroept benadrukt, dat hoe een onpartijdige rechtspraak voor een samenleving de hoeksteen is van rechtvaardigheid en vrede. Je kan er zeker van zijn, dat in staten, waar dictators of oligarchieën de dienst uitmaken het er met de rechtspraak slecht voorstaat. Voortdurende corrupte rechtspraak leidt tot opstand en anarchie.

In vers 17 staat er nog eens heel uitdrukkelijk: ‘ U mag niet partijdig zijn in de ? rechtspraak: zowel de kleine als de grote moet u aanhoren. U mag voor niemand bevreesd zijn, want de ? rechtspraak ? behoort aan God. Maar de zaak die voor u te moeilijk is, moet u bij mij brengen en ik zal die aanhoren'.

‘U mag niet partijdig zijn' ( lo takiroe paniem be-misjpat ) leest Rasji op zijn eigen wijze (2) - als slaande op de benoeming van rechters; hij zegt: ‘deze bepaling is gericht op hem, wiens taak het is om rechters te benoemen – zodat hij niet gaat zeggen, meneer die-en-die is een mooie of sterke man; meneer die-en-die is mijn familie, ik maak hem rechter in de stad etc.'
De oude middeleeuwse meester legt hier de vinger op het voortdurend loerend gevaar om de benoeming van rechters te politiseren. Het lijkt wel of in dit tijdsgewricht waarin sommige naties een soms verontrustende antidemocratische verschuivingen te zien geven een nieuwe aantasting van de onafhankelijkheid van rechters plaats vindt. Wie denkt niet onmiddellijk aan de rechters in het Poolse hooggerechtshof, die voortaan benoemd worden door een commissie met een meerderheid van partijgangers van de Poolse president (de nationaal-conservatieve regeringspartij Recht en Rechtvaardigheid (sic!)). Wie volgt niet met verbazing de politieke spelletjes rond de benoeming van rechters in het Amerikaanse Supreme Court, waar nu voortaan jarenlang een onwrikbare conservatieve meerderheid voorspelbare conservatieve uitspraken zal doen.

'Zowel de kleine als de grote moet u aanhoren' is een adagium, dat in alle tijden gelding heeft. Rasji concretiseert, dat de zaak van de kleine man om een gering geldbedrag evenveel aandacht moet krijgen als de zaak van een rijk man om een grote som gelds, waarmee de Talmoeddiscussie samenvat (3).
‘U mag voor niemand bevreesd zijn', duidt de Talmoed begrijpelijkerwijs als een oproep je mening niet uit angst voor (een machtig) iemand terug te houden, wat denk ik tegelijk in sommige politieke omstandigheden grote moed vereist.

In Nederland mogen we ons verheugen in een behoorlijk functionerende onafhankelijke rechtspraak. In het democratische Israël is bij gebreke van een grondwet het hooggerechtshof een onmisbare corrigerende factor in het complexe politieke landschap. Het hof heeft de bevoegdheid om wetten die het onconstitutioneel acht ongedaan te maken. Voor sommige (ultra)conservatieve en nationalistische fracties is het hof een sta in de weg om hun politiek door te voeren. Het is dan ook hoogst bedenkelijk, dat ook in de Joodse staat een wetsontwerp dat de bevoegdheid van het hof wil inperken in de Knesset veel kans maakt.(4)


noten
(1) In mijn boek Reizen door de Tora, deel 2 en op mijn website ben ik uitgebreid ingegaan op de andere aspecten van het boek en de parasja Devariem.
(2) Wsch leest hij het zo omdat in het vervolg al de onpartijdigheid van de rechters al voldoende naar voren komt en bovendien is die onpartijdigheid ook al gewaarborgd in Devariem 16:18-19, waar de instelling van rechters nog eens is opgetekend en waar staat: ‘ U mag het recht niet buigen. U mag niet partijdig zijn en geen geschenk aannemen, want een geschenk verblindt de ogen van wijzen en verdraait de woorden van rechtvaardigen'.
(3) Zie Rasji ad loc en Talmoed Sanhedrin 8a
(4) Zie bijv. Israel Hayom van 7 mei jl


Parashat Dewariem / Deuteronomium 1:1–3:22
De week van Tisha be-Av, katastrofe en veerkracht

Het boek en de parasha Dewariem

Dewariem is het vijfde en laatste boek van de Tora. Soms is wel gesproken over een Tora van vier boeken, een ‘tetrateuch' in plaats van een ‘pentateuch' en Dewariem is dan een tweede Tora; dat betekent de naam ook eigenlijk: Deuteronomium = tweede wet. Dewariem is ook wel genoemd Mishné Tora = herhaling van het onderricht. Inderdaad, qua inhoud is Dewariem een compacte herhaling van vele voorschriften uit de vorige boeken. De vorm is grotendeels een homiletische, een grote laatste toespraak van Mosjé, voordat het volk het Beloofde Land intrekt en hijzelf tot zijn vaderen zal worden vergaderd.
Dewariem is ook de naam van de eerste parasha van het boek Dewariem, naar de eerste woorden, die luiden: “Dit zijn de woorden, ‘ eileh ha-dewariem' , die Moshé etc.” De parasha begint haar verhaal op het moment, dat het volk van Israël na ruim veertig jaar omzwerving gelegerd is bij de Jordaan, klaar om de rivier over te steken. Moshé beklimt als het ware het spreekgestoelte en begint met een terugblik op de afgelopen veertig jaar. In een ander commentaar ga ik daar verder op in.

Tisha be-Av, de negende van de maand Av

Waar in de parasha Dewariem Moshé erugblikt op veertig jaar reizen door de woestijn, kijken wij nu terug op drieduizend jaar reizen door de tijd; in deze week valt de rouwdag, die een aantal grote rampen in drie milennia herdenkt, Tisha be-Av, de negende van de Joodse maand Av . Tisja be-Av is een rouw- en vastendag – dit jaar valt het vasten op zondag 26 juli, aangezien op shabbat niet wordt gevast. De voorschriften zijn dezelfde als die voor Jom Kippoer. Naast niet eten en drinken ook niet wassen of leren schoenen dragen.
Vele tragische gebeurtenissen in de afgelopen drieduizend jaar vonden plaats in de maand Av (plm eind juli-augustus) en de overlevering heeft de negende dag gepind als de dag waarop dit alles plaats vond. Laten we deze rampzalige gebeurtenissen eens de revue passeren middels een aantal getuigenissen uit vroeger tijden.

Op de negende Av besloot – volgens de Oude Wijzen - de Eeuwige, dat de Israelieten veertig jaar in de woestijn moesten blijven alvorens het beloofde land te mogen binnentrekken, dit als gevolg van de zonde van de verspieders (1)

Op de negende Av werd eerste Tempel   verwoest, 586 voor de gewone jaartelling .
Jeremia (Jirmejahoe) vertelt (2): ‘Op de tiende dag van de vijfde maand, in het negentiende regeringsjaar van koning Nebukadnessar van Babylonië, trok diens vertegenwoordiger Nebuzaradan, de commandant van zijn lijfwacht, Jeruzalem binnen. Hij stak de tempel van de Eeuwige in brand, en ook het koninklijk paleis en alle andere huizen van Jeruzalem; alle huizen van de welgestelden gingen in vlammen op. Het Chaldese leger, dat onder zijn bevel stond, haalde de stadsmuren van Jeruzalem neer. De mensen die nog in de stad overgebleven waren, onder wie de armen, werden door commandant Nebuzaradan als ballingen weggevoerd, evenals degenen die naar de koning van Babylonië waren overgelopen en de overgebleven handwerkslieden. Slechts de allerarmsten liet hij achter om voor de wijngaarden en akkers te zorgen.

De tweede Tempel werd verwoest, 70 in gewone jaartelling .
In de Joodse oorlog van het jaar 70 in gewone jaartelling bereikt de Romeinse generaal Titus de Tempelberg. Op de 9de Av wordt de Tempel vernietigd. De geschiedschrijver Josephus beschrijft de vernietiging van de Tempel: ‘Terwijl de Tempel in brand stond, werd er van alles geplunderd en tienduizenden die werden gepakt werden afgeslacht; iedereen werd afgeslacht ongeacht leeftijd, kinderen en oude mannen...en priesters, allen werden op dezelfde manier afgeslacht. Er was geen medelijden voor leeftijd, geen respect voor rang; kleine kinderen en oude mannen, leken en priesters allenl werden afgeslacht; elke bevolkingsgroep zat geklemd in de ijzeren greep van de oorlog, of ze zich nu verdedigden of schreeuwde om genade'.
In de Talmoed wordt gevraagd: ‘waarom werd de Tweede Tempel verwoest, waar toch Tora werd geleerd, mitzwot werden gedaan en goede daden? Het antwoord: Omdat er binnen redeloze haat (" sinat chinam ') was' (3).
Een dergelijk uitspraak is ook te vinden in het Tweede Testament, waarin Jezus voorzegt over Jeruzalem: Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.' (4)

Betar, het laatste fort dat de Romeinen weerstond tijdens de opstand van Bar Kochwa viel op 9 AV in het jaar 135 .
De Joden, geprest door de onbarmhartige verboden van keizer Hadrianus – o.a. om te besnijden – en zijn plan om een Romeinse tempel op de plaats van de in 70 verwoeste tempel te bouwen, waren in het jaar 132 een nieuwe oorlog begonnen onder militaire leiding van Shimon bar Kochwa en onder spirituele leiding van Rabbi Akiva. Ruim twee jaar was er even weer een Joods Rijk, van 133 tot 135. Shimon bar Kochwa werd door velen als Mashieach gezien en hij kreeg de titel ‘nassi', vorst. Maar de Romeinen rukten ten slotte met overmacht op en belegerden het hoofdkwartier en laatste toevlucht van Bar Kochwa, het fort Betar. Dat werd, zo wil de overlevering op 9 Av 135, ingenomen. Duizenden en duizenden Joden werden door de Romeinse legers afgeslacht. Rabbi Akiva werd gekruisigd.
De Talmoed geeft nog een echo van de verschrikkingen: ‘Rabbi Zera zei in de naam van rabbi Abbahu, die rabbijn Jochanan citeerde: “Dit zijn de tachtigduizend strijdtrompetten, die in de stad Betar waren verzameld toen de stad werd ingenomen en mannen, vrouwen en kinderen werden gedood, zodat hun bloed in de grote zee stroomde. (Denkt u dat het vlakbij was? Het stroomde zes kilometer ver)”' en ‘(…) In een baraita (uitspraak buiten de Mishna) is onderwezen: ".. zeven jaar lang hebben de Romeinen hun wijngaarden bevrucht met het bloed van Israël zonder mest te gebruiken'”(5)
Een jaar na de val van Betar werd het gebied van de Tempel omgeploegd , de voorzegging van de profeet Micha waarmakend: 'Daarom, door jullie toedoen, zal de Tsion als een akker worden omgeploegd, zal Jeruzalem een ruïne worden en de tempelberg een overwoekerde heuvel' (6).
Tot nu volgen wij de opsomming van deze gebeurtenissen zoals die als de te herdenken rampen op 9 Av wordt gegeven in de Talmoed, die niet lang daarna is opgetekend, (7) Wij vullen nog aan:

In 1492, vaardigde Koning Ferdinand van Spanje het besluit uit dat de Joden het land moesten verlaten met de negende Av als uiterste datum,
Historicus Simon Schama geeft verslag: ‘Totdat de nieuwigheid eraf was, kwamen mensen van hun huis of hun akkers om in rijen langs de weg of het pad te kijken naar de lange stoet mensen, die zo goed en zo kwaad als het ging in de verzengende hitte van de Spaanse zomer naar de kust en de Portugese grens liepen. Deze keer werden de Joden niet achtervolgd door kreten van haat en dood, zoals in de tijd van de onlusten, maar trokken ze voort in een gelouterde, verbaasde stilte. Zelfs een verbitterde judeofoob als de priester Andres Bernaldez was onverwacht aangedaan, niet het minst door de waard igheid en kracht van zovelen onder de beproeving.
Ze trokken over de wegen en door de velden [...] moeizaam en met veel tegenslag. Mensen vielen en stonden weer op, gingen dood en werden geboren, nog anderen werden ziek en er was geen christen die geen mededogen met hen voelde, en waar ze ook gingen, smeekten (de christenen] hen om zich te laten dopen, en sommigen bekeerden zich in hun ellende en bleven, maar dat waren er heel erg weinig, en de rabbijnen spraken hun voortdurend moed in en gelastten de vrouwen en meisjes te zingen en op de tamboerijn te spelen om de mensen op te vrolijken.' (8)

De Eerste Wereldoorlog , waarmee het neerwaartse proces naar de Shoa inzette, begon op Tisha be-Av
Een persoonlijke getuigenis (9): ‘Hetwas op de dag van 9 Av - Tisj'a be'Av - de dag waarop er getreurd wordt om de verwoesting van de tempel te Jeruzalem. Met grote "koppen" brachten de kranten het bericht dat de Russen samen met Engeland en Frankrijk aan Duitsland en Oostenrijk de oorlog hebben verklaard. De rouw om de verwoesting van de tempel veranderde ineens in een grote verontrusting over wat ons, Joden, in Rusland en in Polen nu te wachten stond. Want de ervaring had ons geleerd dat bij elke wijziging van de situatie de Joden het slachtoffer ervan werden. En inderdaad brachten de eerste berichten over de overwinningen die de Duitse troepen op de Russen behaalden, een golfvan ellende over de Joden in Polen. Uit de kleinere plaatsen werden de Joden verdreven met achterlating van al hun bezittingen. Vooraanstaande Joden werden door de Russen als gijzelaars gevangen genomen, waarvan velen zonder enige vorm van proces doodgeschoten of opgehangen werden. De smadelijke nederlagen van de Russische legers werden op de Joden gewroken. De grote steden, zoals Warschau en Lodz, kregen een stroom van vluchtelingen te verwerken. Want alleen omdat het ondoenlijk was de honderdduizenden Joden uit de grote steden op de vlucht te jagen mochten deze blijven. Maar de Russische overheid legde aan hen zware "brandschattingen" op. Om de paar weken kwam er een nieuwe order om millioenen roebels te betalen, zogenaamd vanwege de sabotage door de Joden gepleegd. Aan de Joden werd ten laste gelegd da1 zij de militaire telefoondraden doorknipten en meer van dat soorl lasterpraatjes. Honderden joodse jongelui boden zich aan als vrijwilligers om dag en nacht wacht te lopen en te letten op de telefoondraden dat zij niet doorgeknipt zouden worden. Het bleken uit de duim gezogen praatjes te zijn, die alleen maar ten doel hadden om de Joden te vernederen en hen te dwingen geld op te brengen voor het Russische oorlogsapparaat.
In de wintervan 1915 hadden de Duitse troepen heel het Russische deel van Polen veroverd en bezet. Na een drieweekse belegering veroverden de Duitse troepen ook Lodz.

Veerkracht


Deze selecte bloemlezing van katastrofes vindt een tegenhanger in een mogelijke lijst van voorbeelden van de enorme veerkracht van het Joodse volk om zich na en ondanks alle vervolgingen weer op te richten en nieuwe plekken te creeeren waar volgende generaties konden leven en zelfs tot nieuwe bloei komen. Mijn eigen voorouders vonden na 1492 een nieuw thuis in Italie, in Florence, waar Moïse Cassuto – weliswaar in het getto – een bloeiende juwelenhandel heeft opgezet. Niet in de slachtoffer modus blijven steken, maar zonder het verleden te vergeten altijd weer de toekomst ingaan met oog voor nieuwe mogelijkheden, is het motto.
Niet in de laatste plaats noem ik het wonder van de staat Israel, waar berooiden uit Europa, Afrika en Azie na de Tweede Wereldoorlog samen met de pioniers van voor die oorlog een moderne natie hebben gesticht. Een moderne natie, zoals alle andere naties, met alle deugden en ondeugden vandien; niet altijd hebben de vaak ongelooflijk dapperen acties om temidden van een harde en hatende omwereld te overleven de schoonheidsprijs verdiend. De vraag is, hoe hoog mogen zowel anderen als de Joden zelf de (ethische) lat leggen voor een Joodse staat? Dat deze vraag blijft leven en onderwerp van discuaaie blijft is misschien wel belangrijker dan een definitief antwoord.
Ergens blijft in mij waarschuwend doorzingen het Talmoedische antwoord op de vraag waarom de Tweede Tempel verwoest werd. Niet omdat men niet vroom of religieus genoeg was, maar omdat er binnen de stad redeloze haat heerste.


noten


(1) Bemidbar/Numeri 13 en 14, zie parashat Shelach Lecha
(2) Jirmejahoe/Jeremia 52
(3) Talmoed, Joma 9B
(4) Lucas 19: 43
(5) Talmoed, Gittin 57a-b
(6) Micha 3:12. Lees ook het verhaal van Rabbi Akiva, die lachte toen een hij een vos zag glippen uit de ruïne waar eens het heilige der heilige was, terwijl zijn metgezellen huilde. Want de ene [profeet (Micha, Uria) had de ruines voorspeld en dat was uitgekomen; dus zou ook de voorspelling van Zecharja uitkomen, dat eens (8:4): ‘Opnieuw zullen er op de pleinen van Jeruzalem oude mensen zitten, steunend op hun stok vanwege hun hoge leeftijd, en de straten zullen krioelen van de spelende kinderen (Talmoed, Makkot 24b)
(7) Talmoed, Ta'anit 29a. Rabbijn Simon Jacobson geeft de uitleg, dat we in deze 5 tragedies een proces kunnen zien van de steeds verder teloorgegane verbinding tussen spirit en materie, een les die oproept dieze verbinding weer te herstellen.
(8) Simon Schama, De geschiedenis van de Joden, deel 1, Atlas Contact, 4 e druk, 2014
(9) uit: Bladen uit mijn levensboek, S.P. Tabaksblatt

Parashat Dewariem / Deuteronomium 1:1–3:22

Dewariem is het vijfde en laatste boek van de Tora. Soms is wel gesproken over een Tora van vier boeken, een ‘tetrateuch' in plaats van een ‘pentateuch' en Dewariem is dan een tweede Tora; dat betekent de naam ook eigenlijk: Deuteronomium = tweede wet. Dewariem is ook wel genoemd Mishné Tora = herhaling van het onderricht.

Inderdaad, qua inhoud is Dewariem een compacte herhaling van vele voorschriften uit de vorige boeken. De vorm is grotendeels een homiletische, een grote laatste toespraak van Mosjé, voordat het volk het Beloofde Land intrekt en hijzelf tot zijn vaderen zal worden vergaderd.
Een aantal hoofdbestanddelen kunnen worden onderscheiden:

+ Mozes recapituleert de laatste twee jaar van de omzwervingen, m.n. de oorlogen tegen Sichon en Og, Dewariem 1- 4

+ de eigenlijke wetgeving, die begint met intensieve vermaningen tegen afgodendienst. Het lijkt wel of er meerdere beginnen zijn ( 4:1 ,4: 44,
5: 1 ), wellicht terug te brengen op het feit dat een oertekst met de kern van wetsbepalingen telkens wat is uitgebreid. Vele herinneringen aan de verlossing uit Egypte, oproepen tot dankbaarheid en gehoorzaamheid wisselen af met de recapitulatie van belangrijke voorschriften en de introductie van enkele nieuwe. Dit gaat door tot 27.

+ capita selecta, waaronder de zegen en de vloek bij opvolging resp. verwaarlozing van de voorschriften, en het wijzen op de keuze die het volk steeds heeft. Dit besluit de toespraak van Mozes.

+ afsluiting met het afscheid van Mozes dat in verschillende toonaarden wordt beschreven, waaronder het ‘lied van Mozes', zijn zegenen van de stammen en zijn uiteindelijk dood op de berg Newo.

Gewezen is op de vorm van een de in die tijden gebruikelijke vorm van een overeenkomst tussen G-d en het volk (covenant), dat het boek heeft, een introductie, inhoud en bezegeling met zegen of vloek.

Vanuit historisch oogpunt is interessant het verslag in 2 Koningen 22 over het hervinden van een wetboek tijdens de restauratie van de tempel tijdens de regering van de hervormingsgezinde koning Josia (Joshijahoe) plm. 700 voor de gebruikelijke jaartelling).

" De hogepriester Chilkia zei tegen hofschrijver Safan: "Ik heb hier in de tempel van de HEER een boekrol gevonden met de tekst van de wet.' Safan nam het boek in ontvangst en las het. Daarop ging hij terug naar de koning om verslag uit te brengen. Hij zei: "Uw dienaren hebben het zilver dat in de tempel bewaard wordt, te voorschijn gehaald en overhandigd aan de bouwmeesters die belast zijn met de herstelwerkzaamheden aan de tempel van de HEER .' Vervolgens vertelde hij dat de priester Chilkia hem een boekrol had gegeven, en hij begon de koning eruit voor te lezen. Bij het horen van de tekst van het wetboek scheurde de koning zijn kleren. Hij beval de priester Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Achbor, de zoon van Micha, de hofschrijver Safan en zijn persoonlijke dienaar Asaja: "Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven.' "

De maatregelen die Josia (Joshijahoe) nam tegen de afgodendienst, de zuivering van de eredienst en de centralisatie van die dienst in Jeruzalem komen sterk overeen met de voorschriften daarover in Dewariem.

Het is speculatie, maar ook weer niet uit te sluiten - met beroep op wat fantasie - , dat het boek de vrucht is van samenspel tussen Koning Josia en een aantal priesters vanuit hun verlangen om de oude opdracht van Israël en de autonomie van het volk naar de machtige omliggende rijken nieuw leven in te blazen: Josia of zijn priesters zouden dan het boek, althans de kern van Dewariem, hebben samengesteld op basis van oudere teksten (deels uit de andere boeken); daarbij hebben zij Mosjé als spreker van de inhoud opgevoerd om het geschrift gezag te verlenen. Vervolgens hebben zij de dramatische ‘vondst' in de tempel geënsceneerd om zo indruk te maken op het volk ten einde zijn bereidheid te wekken om de hervormingen te accepteren en een hernieuwd commitment aan de oude wetten aan te gaan.

Maar misschien heeft de hogepriester Chilkia wel echt oude rollen ontdekt en heeft dit de stoot geven tot de zuiverende renaissance van de kant van zijn koning.
Het hangt af van de mate van sophistication, die je de koning en zijn regering wil toedichten of de mate van wonderlijkheid, die je de realiteit toeschrijft, welke optiek je voorkeur heeft.
Misschien begint het met een wonderlijke realiteit die met sophistication wordt gehanteerd.

Parashat Dewarim Dewarim / Deuteronomium 1:1–3:22
terugblikken

Het boek Dewarim

Dewariem is het vijfde en laatste boek van de Tora. Soms is wel gesproken over een Tora van vier boeken, een ‘tetrateuch' in plaats van een ‘pentateuch' en Dewariem is dan een tweede Tora; dat betekent de naam ook eigenlijk: Deuteronomium = tweede wet. Dewariem is ook wel genoemd Mishné Tora = herhaling van het onderricht. Inderdaad, qua inhoud is Dewariem een compacte herhaling van vele voorschriften uit de vorige boeken. De vorm is grotendeels een homiletische, een grote laatste toespraak van Mosjé, voordat het volk het Beloofde Land intrekt en hijzelf tot zijn vaderen zal worden vergaderd.
Bijbelwetenschappers zijn het er bijna allemaal over eens, dat het geschrift is gecomponeerd in de tijd van de koningen Chizkijahoe en Joshiahoe uit bestaande orale of al geschreven teksten. Men identificeert Deuteronomium dan met de boekrol die wordt vermeld in 2 Koningen/Melachim 22, waarin vermeld wordt dat bij de restauratie van de tempel een boekrol is gevonden met heilige teksten, die aan de vrome koning Joshiahoe onthulden hoezeer het volk was afgedwaald van de rechte leer. Het kwam de koning goed uit in zijn strijd tegen de afgodendienst, voor de zuivering van de eredienst en de centralisatie van die dienst in Jeruzalem.
Waarschijnlijk was het oorspronkelijke geschrift korter dan het huidige boek en is het later verrijkt met een epiloog en een proloog waarin Moshé als spreker wordt ingevoerd om het boek het nodige gezag te geven.
Een interessante inleiding in het boek geeft G. Plaut in zijn 'Torah, a modern commentary'.

In het boek Dewarim zijn een aantal onderdelen te onderscheiden:
+ Mozes recapituleert de laatste twee jaar van de omzwervingen, m.n. de oorlogen tegen Sichon en Og, Dewariem 1- 4
+ de eigenlijke wetgeving, die begint met intensieve vermaningen tegen afgodendienst. Het lijkt wel of er meerdere beginnen zijn ( 4:1 ,4: 44, 5: 1 ), wellicht terug te brengen op het feit dat een oertekst met de kern van wetsbepalingen telkens wat is uitgebreid. Verder vele herinneringen aan de verlossing uit Egypte, oproepen tot dankbaarheid en gehoorzaamheid wisselen af met de recapitulatie van belangrijke voorschriften en de introductie van enkele nieuwe. Dit gaat door tot 27. + capita selecta, waaronder de zegen en de vloek bij opvolging resp. verwaarlozing van de voorschriften, en het wijzen op de keuze die het volk steeds heeft. Dit besluit de toespraak van Mozes. 27-29
+ afsluiting met het afscheid van Mozes dat in verschillende toonaarden wordt beschreven, waaronder het ‘lied van Mozes', zijn zegenen van de stammen en zijn uiteindelijk dood op de berg Newo. 29-34

De parasha Dewarim


de Jordaan

Dewarim is ook de naam van de eerste parasha van het boek Dewarim, naar de eerste woorden, die luiden: “Dit zijn de woorden, ‘ eileh ha-dewarim' , die Moshé etc.” De parasha begint haar verhaal op het moment, dat het volk van Israël na ruim veertig jaar omzwerving gelegerd is bij de Jordaan, klaar om de rivier over te steken. Delen van het Transjordaanse land zijn al veroverd en toegedeeld aan de stammen Rueven, Gad en de halve stam van Menashe. Moshé beklimt als het ware het spreekgestoelte en begint met een terugblik op de afgelopen veertig jaar.
Er zijn als het ware twee terugblikken.

De eerste terugblik put uit de geschiedenis van de eerste generatie, de eerste 38 jaar woestijnverblijf. Opvallend zijn de highlights die de terugblikkende leider uit die lange periode kiest om te memoreren. Je zou verwachten, dat hij bijvoorbeeld het gebeuren bij de Sinaj nog eens ophaalt of de grote misstap van het gouden kalf. Maar Moshé noemt de aanstelling van de stamhoofden en rechters, in deze versie voorgesteld door het volk en niet door zijn schoonvader Jitro, zoals Exodus verhaalt. Moshé memoreert, dat de rechters onpartijdig, neutraal en zonder aanzien des persoons moeten oordelen. Dat hij juist hier nogmaals over uitwijdt benadrukt, hoe belangrijk de waarde van onpartijdige rechtspraak voor een samenleving is, de hoeksteen van rechtvaardigheid en vrede.
De andere gebeurtenis , die Moshé terughaalt, is de geschiedenis van de verkenners van het beloofde land, toen ze na twee jaar aan de grenzen daarvan waren aangeland, waarbij de spreker nog eens het mismoedig verslag van de verkenners vermeldt en waarbij hij het gebrek aan geloof van het volk in een voorspoedige en gezegende voortgang van zijn missie breed uitmeet. Uitgebreid verhaalt de oude leider de gebeurtenissen nog eens en memoreert hoe het volk van Israel gedoemd werd in de woestijn te blijven tot een nieuwe generatie was volgroeid.
Dat Moshé juist op dit drama nog eens terugkomt is begrijpelijk als we beseffen, dat het die nieuwe generatie van jongeren is, die hij toespreekt. Juist het falen van de vorige generatie bij de grenzen van het beloofde land destijds houdt hij hen voor, alsof hij impliciet zegt: nu wij weer aan de Jordaan staan, maak niet dezelfde fout als jullie ouders en vertrouw en geloof daarentegen in eigen kunnen en de hulp van de Eeuwige.

De tweede terugblik behandelt de afgelopen twee jaar, het langzaam oprukken vanaf de oase van Kadesh – waar ze het merendeel van de 38 jaar hadden verbleven - langs de Jordaan, eerst om het land van de Edomieten – die als broedervolk en afstammelingen van Esav niet mochten worden aangevallen – en dan omheen het land van de Ammonieten – ook een broedervolk en afstammelingen van Lot, de neef van Avraham – en dan verder noordwaarts het land in van koning Sichon en het land Bashan van koning Og, waar succesvol strijd tegen werd gevoerd. Genoemde laatste twee landen werden toegedeeld aan de stammen van Reuven en Gad en de halve stam van Menashé, mits de mannen wel aan de verovering van het Cisjordaanse land zouden deelnemen, zelfs als stoottroepen. Dat is ongeveer en goeddeels de inhoud van de inleiding van Moshé en de eerste parasha van het boek Dewarim. Daarna komt hij toe aan de werkelijke boodschap, de richtlijnen voor het juiste leven van de Israelieten, nodig voor het overleven als natie.
In de volgende parasha Wa'etchanan krijgen we even nog de onroerende scene, dat Moshé verzoekt om toch mee de Jordaan over te steken, wat de Eeuwige niet toestaat, maar wel mag hij het Cis-Jordaanse landschap, dat hij nooit zal betreden, aanschouwen van de bergtop van de Pisga. Dan begint in hoofdstuk 4 de wetgeving met als hoogtepunt de Tien Woorden in een in detail afwijkende versie van Exodus 20.

RC aug. 2014

Parasjat Devariem Devariem/Deuteronomium 1:1–3:22 

Mozes bij de rivier Jordaan

Het boek Devariem is ingekleed als een reeks machtige laatste toespraken van de hoogbejaarde leidsman Mozes, gehouden in het veertigste jaar van de grote woestijnreis naar het beloofde land. Volgens de midrasj vond dat allemaal plaats in de weken tussen 1 Sjevat en 6 Adar, de sterfdatum van Mozes.

De figuur van Mozes heeft mij altijd gefascineerd. Hoe men hem ook wil zien, hij was een unieke persoon, als hij was geen ander. Vele schrijvers en denkers hebben getracht om op grond van de woorden van de Tora en de daarin beschreven acties en gebeurtenissen een beeld te vormen van de man, die als het ware halverwege sage en historie zijn stempel op onze beschaving heeft gedrukt.
De Tora zelf (Bemidbar/Numeri 12:3) noemt Mozes ‘een zeer bescheiden man – niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij'. Maar goed bekeken was geen enkele emotie of karaktertrek hem vreemd. Met name valt naast andere karaktertrekken zijn woede op, die vaak parallel loopt met de woede van de Ene, die hem bij de doornstruik werd geopenbaard en van wie hij opdracht kreeg om de Israelieten te leiden naar de vrijheid. Een vogelvlucht makend over de geschriften maken we kennis met zijn gevoel van onrecht en compassie als hij het niet kan hebben als hij een Hebreeër mishandeld ziet worden en met zijn drift als hij de mishandelaar doodt. We zien zijn verlegenheid om het woord te voeren, zijn moed en volharding om de farao te trotseren, zijn bovenmenselijke inspiratie om de Tora (letterlijk: ‘onderwijzing') te ontvangen, zijn woede, als hij de twee wetstafelen coram publico stuk smijt, zijn mededogen als hij om het mededogen van de Ene smeekt, zijn letterlijk stralende verlichtheid als hij met nieuwe wetstafelen tot het volk afdaalt, zijn wanhoop, als de morrende Israëlieten, ontevreden over het voedsel, terug willen naar Egypte, zijn eros, als hij een tweede mooie Nubische vrouw neemt, zijn ergernis over het voor de zoveelste keer klagende volk, als hij met zijn staf de rots om water slaat.

Maar als hij als onderwijzer, volksleider en profeet aan zijn laatste woorden begint, dan is dat allemaal voorbij. Dan zie ik de oude man, gezeten in de buurt van de Jordaan, die hij niet mag en zal oversteken. Een man, aan het eind gekomen van een lang leven van toppen en dalen, gepokt en gemazeld als leider van een volk en gekneed, gevormd en opgeheven door de Stem, die hem samen met de hem toevertrouwde menigte tegen de klippen op voortdreef naar een de geografische, maar waarschijnlijk vooral geestelijke bestemming. Als wij ons focussen op dat beeld, dan zien we een heel of geheeld persoon, mens uit een stuk.



Letterlijk een beeld van Mozes is gehouwen door Michelangelo, bestemd om het graf van een paus te sieren (1). Eigenkijk een dubbele gotspe in Joodse - zeker in rabbijns-othodoxe – ogen, waarin afbeelding van mensen in strijd wordt geacht met de tweede uitspraak van de Tien Uitspraken – het beeldverbod - en waarin de paus bepaald niet de meest populaire spiritueel leider is. Als we dat even tussen haakjes zetten, kunnen we niet ontkennen, dat het beeld een onmiskenbaar machtige uitstraling heeft. De Joodse psychiater Sigmund Freud was door het beeld gefascineerd en al de keren, dat hij in Rome was ging hij het in de San Pietro in Vinculi kerk bezoeken om de Mozes (en zijn maker Michelangelo) te bestuderen en te doorgronden. Uiteindelijk heeft hij de associaties, die hij in zijn psychoanalytische blik opkwamen, samengevat in een essay ‘Der Moses des Michelangelo' (1914). Hij was het eens met de vele andere beschouwers, die meenden, dat in de geweldige sculptuur het moment was vastgelegd, dat Mozes de heidense dansen rondom het gouden kalf gewaar werd en op het punt stond de twee tafelen stuk te smijten. Sigmund Freud vond echter na zorgvuldig onderzoek van de details van de houding van de profeet, dat de beeldhouwer juist weergaf hoe Mozes zijn opkomende razernij had bedwongen. Hij drukte zij n twee tafelen aan zijn zijde om ze voor vallen te behoeden, kortom hij hield juist de primitieve woede-impuls onder de duim. Daarmee verhief de kunstenaar Michelangelo de figuur van Mozes als het ware boven de met grillige emoties worstelende persoonlijkheid, die voor Freud uit de incongruente Bijbelteksten oprijst. Zo maakte volgens de psychoanalyticus de beeldhouwer het beeld tot een uitdrukking van de ‘hoogste menselijke prestatie, die in een mens mogelijk is , het succesvol bestrijden van innerlijke hartstochten in dienst van de zaak, waaraan hij zich heeft gewijd. (2)

We horen hier in Michelangelo's Mozes geprojecteerd iets terug van Freuds opvatting, dat het onvermijdelijk en daarom aan te bevelen is om in de loop van het leven enigszins meester te worden over de (erotische en agressieve) impulsen, die de mens in zijn daagse bewustzijn belagen. In het beeld van Michelangelo betrappen we Mozes op een succes in deze worsteling. Daarmee is een zekere parallel met de Mozaïsche wetten niet te ontkennen. Immers ook de wetten en regels, die de Mozes van Deuteronomium nog eens bij de Israëlieten wil inprenten, hebben mede tot intentie de anarchistische impulsen van zijn volk - mede tot uiting komend in erotische vruchtbaarheidsriten rondom Kenaänitische afgoden - in de goede banen te leiden tot een geordende en leefbare samenleving. Zo heeft Mozes als stem van de Ene - de gestalte gekregen van de grondlegger van een ethisch bestel, onmisbaar om het volk samen te smeden . (3)

Als ik de foto van het beeld van Michelangelo eens goed bekijk, ben ik het wel eens met Freud, dat hier niet zozeer een persoonlijke portret is gemaakt als wel een icoon, dat ver boven de alledaagsheid uitstijgt. Toch kan ik mij voorstellen, dat het niet zozeer een icoon is van Mozes op het moment, dat deze het afvallige volk aan de voet van de berg ontwaart, maar veel meer van een Mozes in het begin van zijn laatste Deuteronomische redevoeringen, vlak voordat hij zijn eerste woorden gaat spreken, gezeten op een steen, zijn twee stenen platen vlak bij de hand. De reis is volbracht. De blik schouwt in de peilloze verte van de toekomst, waarin hij nu al weet heeft van de glorieuze hoogtepunten en de verpletterende tragedies die het volk van Israel nog zullen overkomen.
Maar dan neemt hij toch het woord, want hij kan niet anders; 'De Eeuwige, onze God, heeft bij de ?Ch o rev? tegen ons gezegd' en dan begint hij met een terugblik op de afgelopen veertig jaar

noten

(1) Michelangelo's Mozes is een marmeren beeldhouwwerk dat tussen 1513 en 1516 door Michelangelo Buonarroti is gemaakt. Het is een voorstelling van de Bijbelse persoon Mozes in de basiliek San Pietro in Vincoli in Rome, bestemd voor het graf van paus Julius de tweede. De hoorntjes op Mozes' hoofd zijn het gevolg van een verkeerde vertaling van keren or , keren kan zowel ‘hoorn' als straat betekenen: maar in Exodus 34:29 betekent het woord ‘straal' van licht ( or )
(2) Sigmund Freud, Der Moses des Michelangelo, 1914, vertaald door James Strachey als The Moses of Michelangelo, The Hogarth Press, Men vermoedt, dat in dit essay de met veel moeite bedwongen woede van Freud om de ‘desertie' van zijn volgeling Carl Gustav Jung doorspeelt.
(3) Michelangelo heeft zijn Mozes afgebeeld als een machtig gespierd mannelijk lichaam. Het valt mij op hoe hij de patriarchale autoriteit benadrukt en zo een reflectie geeft van hoe in de Tora - waar overigens de eenheid en ongeslachtelijkheid van de Eeuwige principieel wordt vooropgesteld - toch sterke associaties met het mannelijke principe, de koning voorop, worden gewekt.

RC juli 2017

Parasja Masee-Matot Bemidbar/Numeri 30:2-36:13
Prestige

De parasjot Matot en Masee worden dit kalenderjaat tezamen gelezen
Het onderwerp van de gelofte en de eed komt ter sprake.
In een aantal passages wordt de oorlog tegen Midjan verhaald.Tenslotte wordt veel aandacht gegeven aan het speciale verzoek van de stammen Reuven en Gad om tegen de oorspronkelijke plannen in een groot stuk van het transjordaanse in bezit te mogen nemen. In de parasja Masee passeren alle pleisterplaatsen van de veertigjarige zwerftocht door de woestijn nog eens de revue (1)

We focussen nog eens op de gelofte en speciaal op de gelofte die de rechter Jiftach (Jefta) heeft gedaan als aanvoerder van de stammen Israels tegen de Ammonieten, zie het boek Sjoftiem/Rechters..

De eerste regels (30, 3) van de parasja Matot luiden:  
‘ Wanneer iemand een gelofte tegenover de Eeuwige doet of een eed aflegt om zich van iets te onthouden, laat hij zijn woord niet schenden, al wat over zijn lippen is gekomen moet hij doen '. Gelijke bepalingen vinden we in Wajikra/Leviticus. 19:12 en Devariem/Deuteronomium. 23: 22 en 23.

In het oude Israel was het een ware rage om geloften af te leggen. Het bracht de vaak overijlde afleggers van geloften in moeilijkheden en bezorgde hen materiële en psychische problemen. Al in de Tora zelf wordt de status van geloften gerelativeerd en terughoudendheid aanbevolen, zie Devariem/Deuteronomium. 23:23: ‘Maar als u ervan afziet een gelofte te doen, is er geen zonde in u'.

De archetypische overijlde en onwijze belofte is die van de rechter Jiftach (Jefta). Jiftach was een bastaard en zoon van een hoer. Als jongeman werd hij door zijn broers uit huis verdreven en ontwikkelde zich tot bendeleider en geducht krijgsman. Toen de stammen van Israel weer tot afgoden waren vervallen en werden bedreigd door hun aartsvijanden, de Ammonieten, werd Jiftach gesmeekt om aanvoerder en legerleider te worden in de strijd. Hij stemde toe en aan de vooravond van de slag – die hij glansrijk zou winnen – deed hij een gelofte (Sjoftiem/Rechters 11:30-31): Hij beloofde de Eeuwige: ‘Als u de ? Ammon ie ten ? aan mij uitlevert,  dan zal het eerste dat me bij mijn behouden thuiskomst tegemoet komt voor u zijn; dat zal ik als ? brandoffer ? aan u opdragen. ' 
De eerste die hem tegemoet kwam aan het hoofd van vreugdevolle reidansen was zijn dochter. Jefta scheurde zijn kleren en riep: ‘Ik heb de Eeuwige een ? gelofte ? gedaan en daar kan ik niet op terugkomen' .

In drie opzichten is dit een tragedie.
De inhoud van Jiftachs gelofte was overijld en onoverdacht. De midrasj wijdt hier uitgebreid over uit (2). Zo had een onkosjer dier hem tegemoet kunnen komen, een varken, hond of kameel. Een dergelijk offer zou toch een gruwel zijn geweest voor de Eeuwige. De midrasj merkt op, dat Jiftach geen Tora-geleerde was – niet onlogisch voor een ruwgebolsterde bendeleide; hij was geen kenner van de kasjroet , over wat kosjer is en wat niet. Ten tweede, toch wel heel pijnlijk, hij had helemaal niet stilgestaan bij de absolute ongewenstheid van mensenoffers. De midrasj laat uit de mond van zijn dochter - die in de tekst van de Tanach zich gewillig lijkt te schikken - dan ook allerlei als verwijt klinkende voorbeelden noemen waarin het gelofte-offer juist niet een mens betreft (o.a. de gelofte van Chana (Hanna) om de baby Sjmoeël (Samuel) aan de Eeuwige te wijden en niet te offeren – beetje achronologisch, want deze gelofte zal pas in de tijd na Jiftachs drama plaatsvinden).
Een derde punt, waar de midrasj op ingaat, is van een opmerkelijke actualiteit. In sommige gevallen is het in een bepaalde gevallen mogelijk om in een ritueel van geloften ontslagen te worden (3). Misschien was dat in Jiftachs tijd nog niet zo gangbaar, maar voor de commentator is dat niet relevant; hij vraagt zich af: waarom ging Jiftach niet naar de hogepriester Pinchas (4)? Die had hem toch van de gelofte kunnen ontslaan? Waarom bekommerde de hogepriester Pinchas zich niet om de nood van Jiftach en zijn dochter en kwam hij niet tussen beiden om de gelofte ongedaan te maken? Het antwoord luidt, dat een prestigestrijd de beide mannen verhinderde te doen wat nodig was om het leven van Jiftachs dochter te redden. Pinchas voelde zich te hoog verheven, 'ik ben immers hogepriester en de zoon van een hogepriester; zou ik mij moeten vernederen om naar een domkop ( am ha-arets ) als Jiftach te gaan?'. En Jiftach voelde precies zo hoog verheven, ‘ ik ben het hoofd van de stammen van Israel en de chef van de rechterlijke macht, moet ik mij vernederen om naar een gewoon burger te gaan?'. De midrasj knoopt aan het verhaal van Jiftach de uitspraak van Misjlee/Spreuken vast (11:30): ‘ De vrucht van de rechtvaardige is een boom des levens,en een wijs man vangt zielen ( lokeach nesjamot )' . Misschien mogen we nu vertalen als: een wijs man zorgt ervoor dat hij geen domme commitments maakt, zich niet door valse trots laat leiden en daardoor het leven van mensen niet in gevaar brengt. Zo zien we, dat de midrasj een eeuwig probleem van de mensheid aankaart: prestige, hoogmoed, valse trots, arrogantie, noem maar op.
Prestigestrijd heeft mensenlevens gekost en dat doet het nog steeds.

noten

(1) Zie voor meerdere commentaren op Matot en Masee mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA , deel 2, Van de Berg naar de Rivier,  Leviticus, Numeri en Deuteronomium , Mastix Press, 2016

(2) Midrasj Tanchuma Buber Bechukotai 7:1

(4) Chronologisch gezien kan het Pinchas niet geweest zijn, het drama speelt zo'n driehonderd jaar later

(3) ‘ Wanneer men zich realiseert, dat het onmogelijk is om een gedane gelofte te vervullen, kan men naar een grote geleerde gaan of naar drie leken om de gelofte te laten opheffen. Men moet dan verklaren dat men op het moment van het afleggen van de gelofte niet volledig de implicaties daarvan realiseerde. Had men zich dat wél gerealiseerd, dan had men deze gelofte nooit afgelegd. Daarom is de gelofte in dwaling geschied en kan hij opgeheven worden' (ontleend aan rabbijn mr. Drs. R. Evers, commentaar Matot-Masee, NIK)

(5) Dezer dagen speelde bijv. de onmacht in de senaat van de Verenigde Staten om een Gezondheidszorgwet aan te nemen, te wijten aan het verlies van prestige, dat de Republikeinen zouden lijden als ze dat in samenwerking met de Democratische partij zouden aanpakken, wat de meest logische oplossing zou bieden.

RC juli 2017

Parashat Matot Bemidbar/Numeri 30:2–32:42
De kracht van woorden

Deze week worden om redenen van de kalender de parshiot Matot en Mas'é ( Bemidbar/Numeri 33:1–36:13) tezamen genomen. Wij richten ons nu alleen op de parashat Matot. De parashat Mas'é rond het boek Bemidbar af en komt een andere keer aan de orde.

korte inhoud

De parashat Matot (‘stammen') begint met het onderwerp van de gelofte en de eed. Speciale aandacht krijgt - na omschrijving van het algemene voorschrift een eed of gelofte ook gestand te doen - de gelofte of de eed die dochters en vrouwelijke echtgenoten doen ter onthouding van iets; daarbij wordt uitgebreid de macht omschreven van vaders en echtgenoten om wanneer zij ervan op de hoogte rakn in de gelofte of eed te berusten of deze teniet te doen. In dat opzicht is in deze patriarchale samenleving de juridische positie van de vrouw vergelijkbaar met een minderjarige.
In de daaropvolgende passages wordt de oorlog tegen en de overwinning op Midjan verhaald, inclusief de dood van Bil'am. Vooral in het oog valt de uitgebreide behandeling van de reiniging van de soldaten en de door hen gebruikte voorwerpen, die bij het ombrengen van zoveel tegenstanders in contact met dode lichamen zijn geweest. Vuur en water moesten eerst hun zuiverend werk doen, voordat de krijgslieden weer onder het volk konden komen. Gedetailleerd wordt de verdeling van de buit geregeld. De slag met Midjan moet een historisch beslissende gebeurtenis zijn geweest die een gedetailleerde kroniek rechtvaardigde. Opvallend is, dat het feit dat de schoonvader van Moshé een prieser van Midjan was geen rol meer speelt.
Tenslotte wordt veel aandacht gegeven aan het speciale verzoek van de stammen Re'oeven en Gad om tegen de oorspronkelijke plannen in een groot stuk van het transjordaanse in bezit te mogen nemen; na aanvankelijke aarzeling stemt Moshé toe op voorwaarde dat de mannen wél deelnemen aan de verovering van het oorspronkelijk beloofde land.

eed en gelofte

Ik ga verder in op de eerste regels (30, 3) van deze parasha:
" Wanneer iemand een gelofte tegenover de Eeuwige doet of een eed aflegt om zich van iets te onthouden, laat hij zijn woord niet schenden, al wat over zijn lippen is gekomen moet hij doen ." Gelijke bepalingen vinden we in Wajikra/Lev. 19:12 en Dewariem/Deut. 23: 22 en 23.

In het oude Israel was het een ware rage om geloften af te leggen. Het bracht de vaak overijlde afleggers van geloften in moeilijkheden en bezorgde hen materiële en psychische problemen. Al in de Tora zelf wordt de status van geloften gerelativeerd en terughoudendheid aanbevolen. Zie Dewariem/Deuteronomium 23:23: Maar als u ervan afziet een gelofte te doen, is er geen zonde in u.

Die bepaling heeft niet echt geholpen. In de loop der eeuwen ontstond er dan ook een ritueel om van geloften ontslagen te worden door een rabbijn. Maar het kwam toch vaak voor, dat geloften onbedoeld werden gebroken of zelfs vergeten, zodat men met een bezwaard gemoed. het Joods Nieuwjaar (Rosh Hashana) tegemoet ging..
In de vroege middeleeuwen is daarom het beroemde gebed Kol Nidré (‘alle gloften') ontstaan en toegevoegd aan de eredienst op Grote Verzoendag; in het gebed werden alle religieuze geloften van het afgelopen jaar geannuleerd. Voor de geschiedenis van Kol Nidré zie verder andere bronnen (bv de Jewish Encyclopedia ).

In de rabbijnse en vroomjoodse sfeer van de eerste eeuwen van de westerse jaartelling ging men een radicale weg en velen wilden geheel afzien van eden en geloften om zo een omheining op te werpen tegen de overtreding van het breken ervan.
Ook was er een afkeer gegroeid om Gods heilige namen voor de eed of de gelofte te gebruiken omdat dit grensde aan niet-inachtneming van het gebod om “ de Naam van de Eeuwige, uw God, niet ijdel (te) gebruiken ” (Shemot/Ex 20:7). Ook omschrijvingen als ‘de hemel', de ‘de Barmhartige' , of de ‘Genadige' of ‘Jeruzalem' vielen op den duur in ongenade.

Jezus en de rabbijnen


Ook Jezus bekent zich een aanhanger van de weg der vromen, die via verzwaringen zo ver mogelijk van overtreding van voorschriften weg wilden blijven ten einde zo een opperste zuiverheid te bereiken. Ook de sekte van de Essenen, die invloed op Jezus had, weigerde te zweren. In de Bergrede (1) zegt Jezus: Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.” En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad . ( Mat. 5:33-37) 
Jezus doelt hier op de genoemde voorschriften van Bemidbar/Numeri 30.3 en Wajikra/Leviticus 19:12, Dewariem/Deuteronomium 23:22 en 23 betreffende eden en geloften, waaromtrent gemaand wordt die naar waarheid te doen, respectievelijk na te komen. Dat placht men dan te doen onder aanroepen van de hemel, of andere heilige zaken zoals die, waarvan Jezus in dit vers voorbeelden geeft.
Interessante parallellen zijn te vinden in Tenach en rabbijnse geschriften.
Prediker/Kohelet zei al onomwonden: Je kunt beter geen gelofte doen dan een gedane gelofte niet inlossen. Sta je mond geen loze, zondige geloften toe en zeg niet naderhand tegen de priester dat ze een vergissing waren (Koh/Pred 5:4,5).
In de kringen van Talmoedgeleerden werd er flink over gediscussieerd. Een voorbeeld: En er is ook geschreven: Beter geen gelofte te doen dan een gelofte doen en niet betalen. En er is onderwezen: beter dan beide is hij die helemaal geen belofte doet, dat is de mening van Rabbi Meïr. Rabbi Juda zegt: beter dan beide is hij die een gelofte doet en betaalt. Maar Rabbi Juda doelt alleen op het geval van iemand die een offer aan de Tempel belooft. (Choellin 2a)

Veel in Tora, Tanach, midrash en Tweede Testament waarschuwt dus voor de lichtvaardigheid waarmee eden en beloften worden gedaan en roept op de kracht van woorden te respecteren. Ook de eigen levenservaring, een blik in de politiek, de kennisneming van plots en scenario's van roman en drama overladen ons met voorbeelden van de relativiteit, kortstondigheid en lichtvaardigheid van beloften, toezeggingen, eden.
Daarom laat ik nu weer even het licht vallen op de woorden: " lo jacheel dewaro ke-chol hotsé mipaw ja'asé ": laat hij zijn woord niet schenden, al wat over zijn lippen is gekomen moet hij doen.
Deze zinsnede verwijst toch vooral ook naar de scheppende kracht van exacte woorden. Met woorden kan je een nieuwe realiteit voor jezelf en anderen creëren, ze hebben de macht nieuwe gebieden te openen maar ook om grenzen te in het leven te roepen, bijna even krachtig als de geboden en richtlijnen van de Tora zelf. Navenant is de destructieve kracht, die niet ingeloste, onjuiste of zelfs kwade woorden kunnen losmaken.
Zoals De Eeuwige met de tien scheppingswoorden van Bereshiet de schepping heeft geschapen en nog steeds schept, zo zijn wij, jij en ik, in onze woorden medeschepper van de wereld.

Wanneer je je dat realiseert ga je anders met de taal om. Als je schrijft, maar ook als je spreekt. Je woorden worden minder slordig, minder nonchalant. Je verlangen is je woorden te richten, te focussen, in overeenstemming te brengen met je intentie medeschepper te zijn. Zodat je aandacht geeft aan wat over je lippen komt, ervoor zorgt dat dat exacte woorden zijn omdat ze ook zo gedaan moeten worden. De oorsprong van elk conflict tussen mij en mijn medemensen is dat ik niet zeg wat ik bedoel, en dat ik niet doe wat ik zeg (Martin Buber). (2)

RC juli 2015

Noten
(1) Zie ook mijn artikel over de Bergrede
(2)Geraadpleegd: dr. Marcus van Loopik: Balk en Splinter, Joodse achtergronden van de Bergrede , Pardes, 2011
Peter J. Tomson, ‘Als dit uit de hemel is... ', B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, 1997

Parashat Mas'é Bemidbar/ Numeri 33:1–36:13.

Het hoofdstuk Mas'é (‘tochten, marsen') is het laatste hoofdstuk van het boek Bemidbar/Numeri. Het sluit het verhaal van de woestijntocht en de wetgeving rond het volk van Israël, dat is begonnen in Sjemot/Exodus en vervolgd in Wajikra/Leviticus, af.
Het vierde boek Dewariem/Deuteronomium (vijde in de Tora) is eigenlijk een recapitulatie van de voorgaande drie boeken.

Mas'é begint met een uitputtende opsomming van de pleisterplaatsen, die de kinderen van Jisraël in hun veertig jaren hebben aangedaan. Op bevel van de Eeuwige - nu het einde van de lange reis is aangebroken - heeft Mosjé ze nu op een lange lijst genoteerd.
Vervolgens komt de verdeling van het land Kena'an aan de orde, de grenzen worden globaal aangegeven, een ‘commissie van verdeling van het erfgoed' wordt aangewezen.
Dan worden bepalingen omtrent de Levieten en hun steden gegeven, 48 krijgen ze er, waarvan 6 steden asielsteden zullen zijn.

Het asiel-aspect geeft aanleiding tot een uitgebreid aantal bepalingen omtrent moord en doodslag en onder welke condities asiel bestaat en hoe dit verder in de praktijk uit te voeren. Wat opvalt is de rücksichtloosheid - in onze moderne ogen - van vele bepalingen. Tegelijk ontwaren we in deze regels, die in de tijd dat ze werden geconcipieerd, waarschijnlijk ongekend modern en menselijk waren, een zorgvuldige hand om een orde van rechtvaardigheid en symmetrie te waarborgen.
Verder lezen we ook de fundamentele regel, dat men slechts mag terechtstellen op basis van getuigenverklaringen en dat één verklaring niet voldoende is. Op basis hiervan hebben de rabbijnen later nadere bepalingen uitgewerkt, die terechtstellingen tot een zeer zeldzame gebeurtenis maakten.

Tenslotte krijgt het verhaal van de dochters van Tselofchad (Bemidbar 27) nog een staartje: ze mogen, nu er geen zonen zijn, wel van hun vader erven, maar het erfgoed moet binnen de stam blijven. Dus komt nu de nadere bepaling dat deze dochters, en andere dochters in hun situatie, wél moeten trouwen met mannen binnen de stam. Merkwaardig dat het grote epos en de imposante wetgeving besluit met deze casuïstiek.

Nog wat meer over de passage 33, 1-2, waarbij ik dankbaar gebruik maak van de overgeleverde uitspraken van de Isbitzer Rebbe, zoals die zijn neergelegd in het Tora-commentaar Mei HaShiloach; ik doe niet veel meer dan zijn uitleg in een modern jasje weergeven.

De Isbitzer leest: "Dit zijn de tochten van de kinderen van Jisraël ...en Mosjé noteerde de vertrekpunten volgens De Eeuwige en dit zijn de tochten volgens de vertrekpunten ". Hij trekt dus het 'volgens De Eeuwige' bij 'vertrekpunten' i.t.t. de gebruikelijke opvatting het te trekken bij het opschrijven door Mosjé.
Waarom is deze bewoording rond die vertrekpunten twee keer gezegd, vraagt hij zich af, één keer met de toevoeging ‘volgens De Eeuwige' en één keer worden die vertrekpunten nog een keer genoemd zonder die toevoeging.

Het gaat om twee perspectieven.
De hele tocht met al zijn oponthouden, wisselvalligheden en beproevingen is een tocht waarin de mens getest wordt en de gelegenheid heeft tot spirituele groei te komen. Deze paradox doet zich dan voor:

Vanuit het perspectief van de Eeuwige. die dit ‘parcours' als het ware heeft opgezet – ‘al-pi Hashem' - heeft in laatste instantie ieder mens evenveel waarde, heeft niemand enig voordeel boven de andere, en de ene daad gaat niet boven de andere, "want allen leven in een bestaan dat voortkomt uit Gods essentie".
Deze ‘neutraliteit' van God maakt ook, dat, hoewel de Israëlieten evenals de Egyptenaren zondaren waren, het zuiver mededogen en genade is, dat Hij Israël verlossing bood. Ook tijdens de tocht met zijn beproevingen is ieder kind van Israël vanuit Goddelijk perspectief goed, ‘OK', ‘good at their roots'.

Maar vanuit het tweede perspectief - ‘lemotsa'ehem' - ,
het perspectief van de mens moet die goedheid verworven worden door daden tijdens al die beproevingen, die zich gedurende de reis voordoen.

En dan nog deze vraag: waarom besluit de Tora - als je met velen de traditie volgt om Deuteronomium/Dewarim te beschouwen als een ‘tweede Tora' - met het verhaal van de dochters van Tselofchad, eigenlijk een hele concrete casuïstiek?
Dat is - volgens de Isbitzer rebbe - om aan te tonen dat je de bepalingen van de Tora, steeds om uitwerking in concrete details vragen in het licht van de concrete situatie en van het bijzondere tijdsgewricht.
Je zou de morele gevolgtrekking kunnen maken, dat wetgeving nooit definitief is en voor alle tijden, maar dat de casuïstiek in alle tijden weer ombuiging en nuancering vraagt of zelfs eist.

Parashat Mas'é Bemidbar/ Numeri 33:1–36:13.

Korte inhoud

Het hoofdstuk / parasha Mas'é (‘tochten, marsen') is het laatste hoofdstuk van het boek Bemidbar/Numeri. Het sluit het verhaal van de woestijntocht en de wetgeving rond het volk van Israël, dat is begonnen in Sjemot/Exodus en vervolgd in Wajikra/Leviticus, af.
Het vierde boek Dewariem/Deuteronomium (vijfde in de Tora) is eigenlijk een recapitulatie van de voorgaande drie boeken.

Mas'é begint met een uitputtende opsomming van de pleisterplaatsen, die de kinderen van Jisraël in hun veertig jaren hebben aangedaan. Op bevel van de Eeuwige - nu het einde van de lange reis is aangebroken - heeft Mosjé al die plaatsen op een lange lijst genoteerd.
Vervolgens komt de verdeling van het land Kena'an aan de orde, de grenzen worden globaal aangegeven, een ‘commissie van verdeling van het erfgoed' wordt aangewezen.
Dan worden bepalingen omtrent de Levieten en hun steden gegeven, 48 krijgen ze er, waarvan 6 steden asielsteden zullen zijn.
De parasha – en het boek Numeri / Bemidbar – besluit met het verzoek dat de dochters van Tselofchad, die geen zonen heeft, toch mogen erven, mits zij met mannen uit hun stam, die van Menashe, trouwen, zodat dit erfgoed binnen de stam blijft en het niet door huwelijken met mannen buiten de stam vermindert.

de asielsteden

De asielbepalingen, die in deze parasha waren een novum in de ontwikkelingen van het recht in het oude Midden-Oosten en wierpen een dam op tegen het alom heersende recht (zo niet de plicht) tot bloedwraak, die gold in geval een verwant was gedood, of dit nu met opzet (moord) was gebeurd of geheel buiten de schuld van de dader om.
Er werden 6 steden bestemd tot asielsteden ( aré miklat ), 3 aan deze zijde van de Jordaan, 3 aan gene zijde. Het asiel stond ter beschikking aan hen die iemand onbedoeld hadden gedood. In een bijeenkomst op of bij de locatie van de doodslag werd bepaald of deze zonder opzet was gebeurd en zo ja, dan kon de dader zijn toevlucht nemen tot een van de asielsteden nemen.
Daar moest hij dan blijven – desnoods een leven lang – om gevrijwaard te zijn van de bloedwreker ( go'el ha-dam ). Echter, de dood van de hogepriester maakte een eind aan deze ban, daarna mocht de dader naar zijn oorspronkelijke woonplaats terugkeren en had de potentiële bloedwreker zijn recht op straffeloosheid ingeval van uitvoering van zijn wraak verloren.

De dood van de hogepriester als einde van de ban

Vanwaar die merkwaardige – schijnbaar losstaande - rol van de dood van de hogepriester?
Maimonides (de grote leraar, filosoof en psycholoog uit de 12 e eeuw) zag zoals vaak hiervoor een rationele verklaring. In de ‘Gids der verdoolden' ( moré nevoechim ) schrijft hij (geciteerd in een commentaar van R. Jonathan Sacks, mijn vertaling): ‘Een persoon die een ander zonder opzet beeft gedood moet in belangschap gaan; omdat de woede van de bloedwreker afkoelt als de oorzaak van het onheil uit zicht is. De kans op terugkeer uit ballingschap hangt af van de dood van de hogepriester, de hoogst geëerde van alle mensen en de vriend van heel Israel. Door zijn dood wordt de verwant van de gedode weer verzoend; want het is een natuurlijk fenomeen, dat we troost vinden in ons ongeluk als een zelfde of een nog groter ongeluk een ander heeft getroffen. Geen dood veroorzaakt onder ons groter verdriet dan de dood van de hogepriester'.
Maimonides geeft een psychologische verklaring die wij goed kunnen begrijpen; een groot verdriet, dat het hele volk aangrijpt doet het eigen ongeluk maar gering lijken. Heel recent hebben we rond de vliegramp in Oekraïne dat nog meegemaakt.

Een geleerde uit de zestiende eeuw – de Maharsha - geeft een heel andere meer mystiek lijkende verklaring, een uitleg van andere orde. Hij wijst erop dat deze bepaling rond de hogepriester hiermee samenhangt, dat de hogepriester op Jom Kipoer moet bidden voor het hele Joodse volk, dus ook hiervoor, dat er geen ongelukken zullen plaatsvinden. Vindt er toch een ongeluk plaats, zoals een doodslag, dan is ook hij eigenlijk een beetje schuldig; hij heeft niet goed genoeg gebeden. Zijn dood is dan ook in eniger mate een zoenoffer voor deze schuldigheid en kan zo aan de ban een einde maken.

In deze laatste verklaring is er van een heel eigen soort causaliteit sprake. R. Jonathan Sacks, wiens commentaar deze twee verklaringen ook behandelt, noemt deze laatste uitleg van bovennatuurlijke orde. Zelf zie ik de laatste uitleg meer in de sfeer van het collectief onbewuste. Ieder sterven, zeker de dood door opzet (moord), maar ook doodslag of de dood door een ongeluk, verstoort een diep gevoel van orde, je zou kunnen zeggen op het niveau van de ziel. Dit vereist een zekere correctie, een herstel van de verstoorde psychische balans in de gemeenschap. De straf en het offer voorzien daarin. In oude tijden was de bloedwraak het herstelmiddel om de ontijdig door mensenhand uit het leven gerukte verwant te compenseren. Maar bloedwraak leidt tot bloedwraak en tot een nimmer eindigende bloedvete, besefte de Torawetgever al, en met de asielbepalingen voor de doder zonder opzet deed hij een enorme stap in de richting van beperking van de eigenrichting en in de richting van beperking van persoonlijke willekeur. De dood van de hogepriester is dan een symbolische zoendood van de oorspronkelijke verstoorder van de psychische balans in de gemeenschap.

Is de bloedwraak en de bloedvete in de meeste democratische (westerse) staten gelukkig verdwenen, tussen volken kunnen we iets dergelijks als een bloedvete nog steeds signaleren. De ene doodslag lokt de andere uit en een kettingreactie zet zich in werking; een bevredigende closure van het proces van wreedheid, wraak en pijn, aan elkaar begaan , wordt nimmer bereikt. Het niveau van het alles overstijgende verdriet en een overstelpende compassie, een niveau waarop beide partijen kunnen samenkomen, wordt nooit bereikt en de uit balans gestootte wanorde in de ziel krijgt niet de gelegenheid zich te herstellen.
Of toch wel ooit? Be-ezrat Hashem, met Gods hulp? Mehera be-jamenoe, nog in onze dagen?


RC juli 2014
pijltje

Parashat Matot Bemidbar/Numeri 30:2–32:42

In dit hoofdstuk wordt eerst het onderwerp van de gelofte en de eed behandeld. Speciale aandacht krijgt - na omschrijving van het algemene voorschrift - de gelofte of de eed die dochters en vrouwelijke echtgenoten doen ter onthouding van iets, waarbij uitgebreid omschreven wordt de macht van vaders en echtgenoten om op het moment van de gelofte of eed te berusten of hem teniet te doen.

In de daaropvolgende passages wordt de oorlog tegen Midjan verhaald - inclusief de dood van Bil'am - en vooral in het oog valt de uitgebreide behandeling van de reiniging van de bij het ombrengen van zoveel tegenstanders betrokken soldaten door middel van offers en voorts de gedetailleerde regeling van de verdeling van de buit; de slag met Midjan moet een historisch beslissende gebeurtenis zijn geweest die een gedetailleerde kroniek rechtvaardigde.

Tenslotte wordt veel aandacht gegeven aan het speciale verzoek van de stammen Reuven en Gad om tegen de oorspronkelijke plannen in een groot stuk van het transjordaanse in bezit te mogen nemen; na aanvankelijke aarzeling stemt Mosjé toe op voorwaarde dat de mannen wél deelnemen aan de verovering van het oorspronkelijk beloofde land.

Ik ga verder in op die eerste regels (30, 3) van deze parasha:
" Wanneer iemand een gelofte tegenover de Eeuwige doet of een eed aflegt om zich van iets te onthouden, laat hij zijn woord niet schenden, al wat over zijn lippen is gekomen moet hij doen ."

Een man een man, een woord een woord. Dat vrouwen minder standvastig beoordeeld worden, min of meer als tegenwoordig in juridisch opzicht minderjarigen (30, 4 e.v.), en in veel gevallen door hun vader of man teruggefloten kunnen worden, daarover denken wij vele generaties later in grote getale anders over.

In het christelijke tweede testament wordt de eed of de gelofte als een overbodig of zelfs zondig instituut gezien; de woorden op zich moeten al bindende kracht moeten hebben en de eed is helemaal niet nodig, zie Jacobus 5, 12: Maar bovenal, broeders en zusters, zweer geen enkele eed, niet bij de hemel, niet bij de aarde, nergens bij. Laat uw ja ja zijn, en uw nee nee, anders zult u ervoor gestraft worden.

Los van de zinnigheid van Jacobus' oproep om consequent in woord en daad te zijn, we bespeuren in zijn woorden geen uitleg waarin gemotiveerd wordt waarom in sommige gevallen een geformaliseerd commitment niet op zijn plaats zou kunnen zijn; ritualisering van je commitment kan u of mij toch bijzondere kracht geven.

Maar misschien klinkt in deze waarschuwing van de apostel Jacobus al door, dat eden en geloften in buien van plotse motivatie en grillig enthousiasme wel heel vaak lichtvaardig gedaan werden en vervolgens niet opgevolgd of zelfs weer gemakkelijk vergeten.
Al in Dewariem 23, 23 staat tussen gelijksoortige bepalingen als hier in Matot 30: " Indien je je onthoudt van het doen van geloften heb je daardoor geen schuld op je geladen .”, wat wel een aansporing lijkt om niet aan de ‘hype' van geloften mee te doen.

De kwestie van de lichtvaardige geloften krijgt zijn eeuwenlange vervolg in het gebed Kol Nidré, dat met zijn indrukwekkende en roerende melodie Jom Kipoer inluidt. De melodie is onomstreden en heeft het gebed in zijn verschillende controversiële bewoordingen door de eeuwen heen getild.

Maar de tekst van het gebed - of wat de juiste tekst zou moeten zijn - heeft aanleiding tot heftig debat gegeven.
Oorspronkelijk bedoeld om lichtvaardige geloften van het áfgelopen jaar te annuleren kreeg het van Rashi's schoonzoon, Meïr ben Samuel, zelfs de formulering, die annulering inhield van de geloften voor het kómend jaar, met een beroep op het Talmoedtractaat Nedarim 23b, welke passage zulks met zoveel woorden aanbeveelt.

Deze formulering heeft eeuwenlang veel discussie gegeven en veel wantrouwen gewekt bij de niet-Joden over de betrouwbaarheid van Joodse geloften, ondanks de nadrukkelijke vaststelling van belangrijke rabbijnse autoriteiten dat het hier ging om annulering van persoonlijke geloften tussen de belover en God en dat het niet handelde om tussenpersoonlijke en zakelijke beloften en overeenkomsten. Zie het interessante overzicht over de geschiedenis van Kol Nidré op de
pagina van de site Jewish Ecyclopedia .
In de 19 e eeuw zijn in de liberaal Joodse kringen andere formuleringen geïntroduceerd, die meer betrekking hebben op de ommekeer (teshoeva) en wending naar het goede (zie ook de machzor van de LJG).

Tot nu valt in mijn verhaal de nadruk op de lichtvaardigheid waarmee eden en beloften worden gedaan; daarvan getuigt de geschiedenis rond Kol Nidré . Maar ook de eigen levenservaring, een blik in de politiek, de kennisneming van plots en scenario's van roman en drama overladen ons met voorbeelden van de relativiteit, kortstondigheid en lichtvaardigheid van beloften, toezeggingen, eden.

Daarom laat ik nu weer even het licht vallen op de woorden: " lo jacheel dewaro ke-chol hotsé mipaw ja'asé ", laat hij zijn woord niet schenden, al wat over zijn lippen is gekomen moet hij doen .

Deze zinsnede verwijst naar de scheppende kracht van exacte woorden. Met woorden kan je een nieuwe realiteit voor jezelf en anderen creëren, ze hebben de macht nieuwe gebieden te openen maar ook om grenzen te in het leven te roepen, bijna even krachtig als de geboden en richtlijnen van de Tora zelf.
Zoals De Eeuwige met de tien scheppingswoorden van Bereshiet de schepping heeft geschapen en nog steeds schept, zo zijn wij, jij en ik, in onze woorden medeschepper van de wereld.

Wanneer je je dat realiseert ga je anders met de taal om. Als je schrijft, maar ook als je spreekt. Je woorden worden minder slordig, minder nonchalant. Je verlangen is je woorden te richten, te focussen, in overeenstemming te brengen met je intentie medeschepper te zijn.
Zodat je aandacht geeft aan wat over je lippen komt, ervoor zorgt dat dat exacte woorden zijn omdat ze ook zo gedaan moeten worden. De oorsprong van elk conflict tussen mij en mijn medemensen is dat ik niet zeg wat ik bedoel, en dat ik niet doe wat ik zeg (Martin Buber).


Parashat Matot
Bemidbar/Numeri 30:2–32:42
Wel of geen eden en geloften?


In dit hoofdstuk / parasha Matot (‘stammen') wordt eerst het onderwerp van de gelofte en de eed behandeld. Speciale aandacht krijgt - na omschrijving van het algemene voorschrift - de gelofte of de eed die dochters en vrouwelijke echtgenoten doen ter onthouding van iets, waarbij uitgebreid omschreven wordt de macht van vaders en echtgenoten om op het moment van de gelofte of eed te berusten of deze teniet te doen.
In de daaropvolgende passages wordt de oorlog tegen Midjan verhaald - inclusief de dood van Bil'am - en vooral in het oog valt de uitgebreide behandeling van de reiniging van de bij het ombrengen van zoveel tegenstanders betrokken soldaten door middel van offers en voorts de gedetailleerde regeling van de verdeling van de buit; de slag met Midjan moet een historisch beslissende gebeurtenis zijn geweest die een gedetailleerde kroniek rechtvaardigde.
Tenslotte wordt veel aandacht gegeven aan het speciale verzoek van de stammen Reuven en Gad om tegen de oorspronkelijke plannen in een groot stuk van het transjordaanse in bezit te mogen nemen; na aanvankelijke aarzeling stemt Moshé toe op voorwaarde dat de mannen wél deelnemen aan de verovering van het oorspronkelijk beloofde land.

eed en gelofte

Ik ga verder in op de eerste regels (30, 3) van deze parasha:
" Wanneer iemand een gelofte tegenover de Eeuwige doet of een eed aflegt om zich van iets te onthouden, laat hij zijn woord niet schenden, al wat over zijn lippen is gekomen moet hij doen ."
Gelijke bepalingen vinden we in Lev. 19:12 en Deut. 23, 22 en 23.

In het oude Israel was het een ware rage om geloften af te leggen. Het bracht de vaak overijlde afleggers van geloften in moeilijkheden en bezorgde hen materiële en psychische problemen. Al in de Tora zelf wordt de status van geloften gerelativeerd en terughoudendheid aanbevolen.: Deut. 23:23: Maar als u ervan afziet een gelofte te doen, is er geen zonde in u.

Die bepaling heeft niet echt geholpen. In de loop der eeuwen ontstond er dan ook een ritueel om van geloften ontslagen te worden door een rabbijn. Maar het kwam toch vaak voor, dat geloften onbedoeld werden gebroken of zelfs vergeten, zodat men met een bezwaard gemoed. het Joods Nieuwjaar (Rosj Hasjana) tegemoet ging..
In de vroege middeleeuwen is daarom het beroemde gebed Kol Nidré ontstaan en toegevoegd aan de eredienst op Grote Verzoendag; in het gebed werden alle geloften van het afgelopen jaar geannuleerd. Voor de geschiedenis van Kol Nidré zie verder andere bronnen (bv de Jewish Encyclopedia ).

In de rabbijnse en vroomjoodse sfeer ging men een radicale weg en velen wilden geheel afzien van eden en geloften om zo een omheining op te werpen tegen de overtreding van het breken van geloften.
Ook was er een afkeer gegroeid om Gods heilige namen voor de eed of de gelofte te gebruiken omdat dit grensde aan niet-inachtneming van het gebod om “ de Naam van de Eeuwige, uw God, niet ijdel (te) gebruiken” (Ex 20:7). Ook omschrijvingen als ‘de hemel', de ‘de Barmhartige' , of de ‘Genadige' of ‘Jeruzalem' vielen op den duur in ongenade.

Jezus en de rabbijnen

Ook Jezus betuigt zich een aanhanger van de weg der vromen te zijn, die via verzwaringen zo ver mogelijk van overtreding weg wilden blijven om zo een opperste zuiverheid te bereiken. Ook de sekte van de Essenen, die invloed op Jezus had, weigerde te zweren. In de Bergrede zegt hij:
Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.” En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad. ( Mat. 5:33-37) 
Jezus doelt hier op de genoemde voorschriften van Numeri 30.3 en Lev. 19:12, Deut. 23, 22 en 23 betreffende eden en geloften, waarvan gemaand wordt die naar waarheid te doen respectievelijk na te komen. Dat placht men dan te doen onder aanroepen van de hemel, of andere heilige zaken zoals die, waarvan Jezus in dit vers voorbeelden geeft

Interessante parallellen zijn te vinden in Tenach en rabbijnse geschriften.
Prediker zei al onomwonden: Je kunt beter geen gelofte doen dan een gedane gelofte niet inlossen. Sta je mond geen loze, zondige geloften toe en zeg niet naderhand tegen de priester dat ze een vergissing waren. (Pred 5:4,5)
In de kringen van Talmoedgeleerden werd er flink over gediscussieerd. Twee voorbeelden..
En er is ook geschreven: Beter geen gelofte te doen dan een gelofte doen en niet betalen. En er is onderwezen: beter dan beide is hij die helemaal geen belofte doet, dat is de mening van Rabbi Meïr. Rabbi Juda zegt: beter dan beide is hij die een gelofte doet en betaalt. Maar Rabbi Juda doelt alleen op het geval van iemand die een offer aan de Tempel belooft. (Choellin 2a)
Een opmerkelijke parallel met Jezus ''laat uw ja ja zijn etc” is te vinden in deze passage: R. Eleazar zei: ‘ Nee' is een eed. ‘Ja', is een eed. Toegegeven, ‘Nee' is een eed, want er staat geschreven: (Gen. 8: 15 in het verhaal van de zondvloed)  Ik zal denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. ‘. Maar dat ‘Ja' ook een eed is , hoe weten we dat dan? — Dat is logisch,, want als ‘Nee' een eed is, is ‘Ja' ook een eed.. Maar Rava zei: maar alleen als men zegt ‘Ja, ja' tweemaal dus, want er staat ook geschreven: (Gen. 9:!!, God zegt wederom) Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid. Een als ‘nee' tweemaal gezegd moet worden om een eed te zijn, moet ‘Ja' ook tweemaal gezegd (Sjevoe'ot 36a).
Als God tweemaal iets belooft, dan is het dus een gelofte, dit ter navolging door de mens met zijn tweemaal ja.

Dit echoot na in de brief van Jacobus: zie Jacobus 5, 12: Maar bovenal, broeders en zusters, zweer geen enkele eed, niet bij de hemel, niet bij de aarde, nergens bij. Laat uw ja ja zijn, en uw nee nee, anders zult u ervoor gestraft worden.
Dat doet vermoeden, aldus Peter Thomson, dat Mattheus - of althans de redacteur van het Mattheus-evangelie - en Jacobus hebben geput uit dezelfde rabbijnse bronnen.

Geraadpleegd:
dr. Marcus van Loopik: Balk en Splinter, Joodse achtergronden van de Bergrede , Pardes, 2011 Peter J. Tomson, ‘Als dit uit de hemel is... ', B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, 1997

Parasjat Matot-Masee Bemidbar/Numeri 30:2-36:13
Een einde aan bloedvergieten

De parasjot Matot en Masee worden dit kalenderjaar tezamen gelezen 
Het onderwerp van de gelofte en de eed komt ter sprake. 
In een aantal passages wordt de oorlog tegen Midjan verhaald.
In de parasja Masee memoreert de inmiddels bejaarde Mosjee nog eens alle pleisterplaatsen van de veertigjarige zwerftocht door de woestijn. Ook worden bepalingen gesteld over de verdeling van het land. Veel aandacht krijgt het speciale verzoek van de stammen Reuven en Gad om tegen de oorspronkelijke plannen in een groot stuk van het transjordaanse in bezit te mogen nemen. Regels over moord en doodslag volgen nog. Er worden asielsteden ingesteld voor plegers van niet-opzettelijke doodslag. Wat meer hierover.

De asielbepalingen in de parasja Masee (35:10 ev) waren een novum in de ontwikkelingen van het recht in het oude Midden-Oosten en wierpen een dam op tegen het alom heersende recht (zo niet de plicht) tot bloedwraak, die gold in geval een verwant was gedood, of dit nu met opzet (moord) was gebeurd of geheel buiten de schuld van de dader om. 
Er werden 6 steden bestemd tot asielsteden ( aré miklat ), 3 aan deze zijde van de Jordaan, 3 aan gene zijde. Het asiel stond ter beschikking aan hen die iemand onbedoeld hadden gedood. In een bijeenkomst op of bij de locatie van de doodslag werd bepaald of deze zonder opzet was gebeurd en zo ja, dan kon de dader zijn toevlucht nemen tot een van de asielsteden nemen. 
Daar moest hij dan blijven – desnoods een leven lang – om gevrijwaard te zijn van de bloedwreker. Echter, de dood van de hogepriester maakte een eind aan deze ban, daarna mocht de dader naar zijn oorspronkelijke woonplaats terugkeren en had de potentiële bloedwreker zijn recht op straffeloosheid ingeval van uitvoering van zijn wraak verloren. 

De dood van de hogepriester maakt een einde aan de ban (35:25). Dit is een m erkwaardige, schijnbaar losstaande bepaling. Wat is heeft de dood van de hogepriester met het asiel van de doodslager te maken? 
Maimonides (de grote leraar, filosoof en psycholoog uit de 12 e eeuw) zag zoals vaak hiervoor een rationele verklaring. In de ‘Gids der verdoolden' ( moré nevoechim ) schrijft hij (geciteerd in een commentaar van R. Jonathan Sacks, mijn vertaling): ‘Een persoon die een ander zonder opzet beeft gedood moet in ballingschap gaan, omdat de woede van de bloedwreker afkoelt als de oorzaak van het onheil uit zicht is. De kans op terugkeer uit ballingschap hangt af van de dood van de hogepriester, de hoogst geëerde van alle mensen en de vriend van heel Israël. Door zijn dood wordt de verwant van de gedode weer verzoend; want het is een natuurlijk fenomeen, dat we troost vinden in ons ongeluk als een zelfde of een nog groter ongeluk een ander heeft getroffen. Geen dood veroorzaakt onder ons groter verdriet dan de dood van de hogepriester'. (1)
Maimonides geeft een psychologische verklaring die wij goed kunnen begrijpen; een groot verdriet, dat het hele volk aangrijpt doet het eigen ongeluk minder groot lijken. De dood van een groot man of een grote vrouw heeft in moderne tijden een vergelijkbaar effect. 

Een geleerde uit de zestiende eeuw,– de Maharsha, voortbordurend op de oudere commentatoren zoals Rabbenoe Bachya (2) - geeft een heel andere meer mystiek lijkende verklaring, een uitleg van andere orde. Hij wijst erop dat deze bepaling rond de hogepriester samenhangt met de taak van de hogepriester om op Jom Kipoer te bidden voor het welzijn van hele Joodse volk. Dat impliceert, dat hij middels zijn tussenkomst moet bevorderen, dat er geen ongelukken zullen plaatsvinden. Vindt er toch een ongeluk plaats, zoals een doodslag, dan is ook hij eigenlijk een beetje schuldig; hij heeft niet goed genoeg gebeden. Zijn dood is dan ook enigermate een zoenoffer voor deze schuldigheid en maakt het op die manier mogelijk aan de ban een einde maken. 

In deze laatste verklaring is er van een heel eigen soort causaliteit sprake. R. Jonathan Sacks, wiens commentaar deze twee verklaringen ook behandelt, noemt deze laatste uitleg van bovennatuurlijke orde (3). Zelf zie ik de laatste uitleg meer in de sfeer van het collectief onbewuste. Ieder sterven, zeker de dood door opzet (moord), maar ook doodslag of de dood door een ongeluk, verstoort een diep gevoel van orde, je zou kunnen zeggen op het niveau van de ziel. Dit vereist een zekere correctie, een herstel van de verstoorde psychische balans in de gemeenschap. De straf en het offer voorzien daarin. In oude tijden was de bloedwraak het herstelmiddel om de onbalans – ontstaan door het verlies van een ontijdig door mensenhand uit het leven gerukte verwant - te compenseren. Maar bloedwraak leidt tot weerwraak en tot een nimmer eindigende bloedvete, besefte de Tora-wetgever al, en met de asielbepalingen voor de doder zonder opzet deed hij een enorme stap in de richting van beperking van eigenrichting en persoonlijke willekeur. De dood van de hogepriester is dan een symbolische zoendood van de oorspronkelijke verstoorder van de psychische balans in de gemeenschap. 

Is de bloedwraak en de bloedvete in de meeste democratische (westerse) staten gelukkig sporadisch en beperkt tot sommige niet goed geïntegreerde immigranten die nog hangen aan meegenomen wrede culturele gebruiken en tot maffiose groepen aan de onderkant van de samenleving, tussen volken – soms binnen één natie, soms elkaars nabuur - kunnen we iets dergelijks als een onverzoenlijke vete nog steeds signaleren. Geweld aan de ene kant lokt navenant geweld uit aan de andere kant uit en een kettingreactie zet zich in werking; een bevredigende closure van het proces van wreedheid, wraak en pijn, aan elkaar begaan, wordt nimmer bereikt. Nooit wordt het overstijgend niveau bereikt van besef van het aan elkaar aangedaan verdriet en nooit komt het tot een kritische massa van compassie die opweegt tegen de diepgewortelde haat, een niveau waarop beide partijen kunnen samenkomen. De aangedane trauma's kunnen niet in het licht komen zodat een proces van herstel kan beginnen.
Of toch wel ooit? Nog be-jamenoe (in onze dagen)? De broeders Jacob en Esav hebben ook na een lange vete een pact van vrede gesloten .

Noten

(1) Maimonides, The guide for the perplexed, (Dover Publ. 1904/1956 ) part 3 XL (p.343)
(2) zie bv Rabbeinu Bachya ad loc https://www.sefaria.org/Numbers.35.25?lang=bi&with=Rabbeinu%20Bahya&lang2=en
(3) http://rabbisacks.org/mattot-masei-5775/

Pinchas  | Bemidbar / Numeri 25:10–30:1

Het verbond van vrede

De temperamentvolle kleinzoon van de hogepriester Aharon, Pinchas, heeft in een daad van eigenrichting een mede-Israëliet gedood, prins Zinri van de stam van Sjimon die openlijk een Midjanitische prinses naar zijn tent had gevoerd en daar met haar de bijslaap bedreef. Daarmee heeft Pinchas wel een halt toegeroepen aan de sterfte, die het gevolg was van de ongeoorloofde seksuele contacten, die vele mannen van de Israëlieten waren aangegaan met de Moabitische en Midjanitische vrouwen, die hen daarbij hadden verleid tot deelneming aan de dienst aan de afgod Baäl Peor. Mozes stopte met zijn plan om op goddelijke instigatie de leiders van deze afvallige beweging te executeren en zei vanwege de Eeuwige aan Pinchas (hier begint de parasja 1 ), dat Pinchas zich (25:10:) “met ijver voor Mij ingezet (be-kano et-kinati), zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver (be-kinati) vernietigd heb. Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede (briti sjalom)”. Tevens valt hem en zijn nageslacht het (hoge)priesterschap voor alle tijden toe ( briet kehoenat olam ).

Het verbond van vrede

Wat betekent dat ‘mijn verbond van vrede', briti sjalom 2 ?
In de rabbijnse uitleg kom je veel tegen, dat het verbond van vrede Pinchas heeft gevrijwaard van wraakacties van de boze verwanten van de gedode prins uit de stam van Sjimon. In de sfeer van legenden zou aan Pinchas onsterfelijkheid zijn verleend; sjalom zou dan een soort acrostichon zijn van ‘ sje-lo-lamoet' , ‘dat hij niet sterft. Inderdaad komen we Pinchas driehonderd jaar later nog tegen als de hogepriester bij de heilige ark in Bet-el, als de Israëlieten hem raadplegen inzake de oorlog tegen de Benjaminieten (Rechters 20:28). Een de legende gaat nog verder: de profeet Elia zou Pinchas zijn (of een reïncarnatie van hem). Frappant is dat de gepassioneerde profeet na een lange vlucht voor de wraakactie van Koningin Izevel terecht komt bij de berg Chorev (Sinai) en daar op de vraag van de Eeuwige: ‘ Elia, wat doe je hier? ' tweemaal dezelfde woorden gebruikt als Pinchas van Mozes te horen heeft gekregen, ‘kano kineti , ‘ik heb met ijver geijverd' (1 Koningen 19: 9-18). Inderdaad. Elia is niet gestorven maar ten hemel opgenomen (2 Koningen 2). Hoe het ook zij, zowel Pinchas als Elia waren ‘ kanaïem ', fanatiekelingen, die niet per definitie navolging verdienen. Misschien juist daarom heeft de legende van Elia de aankondiger gemaakt van de messiaanse vrede 3 .
Mijn eigen uitleg van het ‘verbond van vrede' zou meer deze richting uitgaan: de Eeuwige heeft achteraf zijn fiat gegeven. Pinchas had immers zonder enige opdracht het recht in eigen hand genomen. Sjalom, vrede, heeft dezelfde stam als sjalem, heel. De fanatieke jongeman heeft in dit noodgeval het juiste gedaan. De barst van wederrechtelijkheid is bij uitzondering door het ‘verbond van vrede' geheeld.

Volkstelling en andere zaken

Maar de vrede is de Israëlieten nog niet gegund want het incident van de ontucht met de vrouwen van Midjan heeft nog een bloedige staart: Mozes krijgt te horen dat hij een oorlog met Midjan moet voorbereiden en onmiddellijk verordent hij een volkstelling van de weerbare mannen; daarover gaat het hoofdstuk 26. De uitkomst is 603550 mannen, 1820 minder dan de volkstelling van het begin van Numeri/Bemidbar. Merk op, dat het hier ‘nieuwe'I sraelieten betreft. De vorige generatie is geheel uitgestorven behalve Mozes, Kalev en Josjoea, die nu aangewezen en gewijd wordt tot opvolger van Mozes. Mozes smeekt om het land te mogen betreden, maar dat wordt niet toegestaan. Hij mag het land wel zien en bestijgt daartoe de berg Abariem.
De verdeling van het land komt aan de orde, waarbij de vijf dochters van Tselogchad uit de stam van Menasse bedingen dat zij het land van hun zoonloze vader mogen erven, een staaltje van feminiene assertiviteit.
De hoofdstukken 28 en 29 zijn gewijd aan een nadere omschrijving van de te brengen offers, de dagelijkse ochtend- en avondoffers ( tamied ) en de speciale offers op sjabbat, rosj chodesj en de feestdagen ( moesaf ). Het gaat daarbij om ongelooflijke aantallen vee, hoeveelheden wijn, olie en meel. Alleen al tijdens de zeven dagen van het Loofhuttenfeest (Soekot) en het slotfeest (Sjemini Atzeret) worden geslacht: 71 stieren, 15 rammen, 105 eenjarige lammeren en 8 bokken en dat naast de gewone dagelijkse offers, de have van een middelgroot veeteeltbedrijf. De eredienst in de tempel was een kostbare zaak.

noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Pinchas zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2. De vaststellers van de officiële tekst van de Tora (de zg Masoreten, 9 e eeuw) hadden kennelijk moeite met de heethoofdige jongeman en hebben de naam Pinchas in vers 11 met een heel kleine jod geschreven en de langwerpige letter wav (klinkend hier als o) in ‘briti shalom', mijn verbond van vrede, in twee stukjes gehakt. Lees het maar na in de Torarol (sefer Tora) en in de Tora in boekvorm (de Choemasj). Durende vrede kan nooit door geweld worden bereikt, is mijn favoriete uitleg. De christenen hebben hun speciale uitleg van de gebroken wav, het verwijst naar de gebroken mens Jezus, die zich voor de mensheid heeft geofferd; een voorbeeld van christelijk hineininterpretieren. Zie
Parashat Pinchas - Quick Summary (hebrew4christians.com)

3. Meer over Pinchas en Elia in mijn korte essay http://www.robcassuto.com/Elia%20in%20de%20grot.htm

juli 2022

Pinchas Bemidbar / Numeri 25:10–30:1

Pinchas de eenling

We moeten even teruggaan naar het eind van de voorgaande parasja Balak.om het verhaal van Pinchas, de naamgever aan de voorliggende parasja, te begrijpen. 1 De mensen van Israël 2 gingen mee met Moabitische – en zoals uit het vervolg blijkt ook Midjanitische - meisjes die de Baäl van Peör vereerden; ze genoten met hen rituele maaltijden en hadden met hen seksuele gemeenschap, een vorm van tempelprostitutie, die geheel in strijd was met de scheiding tussen de dienst aan de Eeuwige en seksualiteit die in de Mozaïsche voorschriften wordt nagestreefd. Deze afvalligheid werd door de Oude Wijzen bijna even schandalig geacht als die rond het gouden kalf en zou nog vaak resoneren in latere geschriften.

De provocatie en het ingrijpen van Pinchas

De Eeuwige eiste rucksichtslose represailles en Mozes beval de rechters van het volk alle overtreders te doden, hetgeen vele duizenden executies tot gevolg zou hebben. Tijdens deze zitting verscheen een vooraanstaande man – Zimri, een prins van de Simonieten, lezen we later - onder de ogen van Mozes en tot ontzetting van het volk openlijk met zijn Midjanitische vrouw – prinses Kozbi - en voerde haar naar zijn tent. Dit werd dit Pinchas, de kleinzoon van Aharon, te veel; hij ging het stel achterna tot in de tent en doodde hen door ze met een speer in het onderlichaam te steken. Pas dan lezen we dat een snel om zich heen grijpende dodelijke epidemie (geduid als uiting van goddelijke woede) al vierentwintigduizend slachtoffers had geëist.
Pinchas doorbrak met zijn daad van zowel grote toewijding als heetgebakerd fanatisme twee fatale ontwikkelingen. Door twee mensen op te offeren werd de dodelijke epidemie beëindigd; mogelijk was er sprake van een geslachtsziekte, die door de tempelprostituees werd overgebracht en bracht de daad van Pinchas schrik en bewustwording teweeg bij de mannen; ze stopten met hun religieuze en seksuele overspeligheid, waardoor ook de besmetting niet verder om zich heen greep. Maar ook doorbrak Pinchas het langdurig proces van berechting en terechtstelling van de vele (de midrasj noemt tienduizenden) overtreders; de executie van de prins Zimri en de prinses Kozbi was kennelijk een voldoende genoegdoening en het proces vond geen verdere doorgang 3 .
Pinchas is het voorbeeld van de eenling die in crisissituaties een eigen bliksemsnelle afweging maakt en conventionele regels aan zijn laars lapt om zo ontelbare levens te redden. Commandanten in oorlogstijd kunnen daarover meepraten. Een vaccin dat een minimale statistische kans heeft op een dodelijke bijwerking maar talloze levens redt stelt de politicus tijdens een corona epidemie voor een vergelijkbare afweging. Verantwoording komt achteraf.

Een verbond van vrede

Pinchas' daad was weliswaar een daad van eigenrichting, maar – hier begint de parasja pas – hij oogst toch het fiat van de Eeuwige, die hem bij monde van Mozes een ‘verbond van vrede' aanbiedt en het eeuwige hogepriesterschap voor hem en zijn nakomelingen. Dat wat mysterieuze verbond van vrede vindt vele interpretaties. Bijv. Rasji (11 e eeuw): het verbond van vrede is een teken van tevredenheid van boven. Ibn Ezra (12 e eeuw): een garantie tegen de wraak van de Simonieten, waartoe de dader, Zimri, een van hun leiders, behoorde. Sforno (16 e eeuw): een lang leven; en inderdaad komen we Pinchas nog tegen in de tijd van de rechter Jiftach (Jefta) 300 jaar later …

Wat er verder nog in de parasja wordt staat

Het verbond van vrede sloeg in ieder geval niet op de oorlog die aan de Israëlieten geboden werd te voeren tegen de Midjanieten, die met de Moabieten medeplichtig waren geweest aan de verleiding tot afgodendienst, zoals blijkt uit de verzen 25:17-18; getuige ook Midjanitische prinses Kozbi, die Zimri naar zijn tent voerde. Die oorlog komt pas in de volgende parasja ter sprake, eerst moest er nog een volkstelling plaats vinden om de weerbare mannen voor het leger te inventariseren. Het totaal komt uit op 601,730, iets minder dan de telling aan het begin van het boek Numeri, maar per stam zijn er aanzienlijke verschillen. Van de Levieten zijn er 23000. Alleen Jozua, Kalev en hogepriester Elazar zijn naast Mozes nog over van de Sinaï generatie.

Ook komt het verdelingsprincipe voor het nog te veroveren land aan de orde: stukken land moeten worden toegedeeld naar grootte van de populatie per stam maar ook door het lot te werpen. De vijf dochters van Tselofchad uit de stam ban Manasse vragen Mozes of zij het land van hun zoonloze vader mogen erven en dat is goed. Nog wat verfijningen van het erfrecht worden gegeven.

Mozes wordt gezegd de berg Avariem te beklimmen en hem wordt nog een blik op het beloofde land gegund, want het stervensuur nadert, omdat hij immers bij het slaan van de bron bij Meriwa in de woestijn van Tsin de naam van de Eeuwige niet voldoende had verkondigd aan het volk. Mozes vraagt wie hem moet opvolgen en het antwoord is: Jozua (Jehosjoea), hetgeen nog wordt bevestigd door de hogepriesterlijke orakels van de Oeriem en de Toemiem.

Tenslotte worden vele bladzijden lang de vele offers gespecificeerd die moeten worden gebracht op de sjabbat, Pesach, Sjavoeot, Rosj Hasjana, Jom Kipoer en de acht dagen Soekot inclusief Sjemini Atzeret. Als je de offerdieren bij elkaar optelt kom je op per jaar 113 stieren, 37 rammen, 363 lammeren en 30 geiten, totaal 543 dieren.

noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Pinchas zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2. Er staat ha-am, dus ook vrouwen kunnen hebben deelgenomen.

3. Ik volg hier Nachmanides ad loc

4. Waarom geen oorlog dan tegen de Moabieten? Zie Deuteronomium 2:9. Waar Mozes wordt geboden Moab niet aan te vallen. De rabbijnen melden ook nog dat de Moabieten werden gespaard omdat twee “kuikens' eruit zouden voortkomen Ruth (Roet) en Naäma, een vrouw van Salomo (Rasji ogv Talmoed Bava Kamma 38b )

2021

 

Parashat Pinchas Bemidbar / Numeri 25:10–30:1
breekt nood de wet?

Het verhaal

De vorige parasha Balak besloot met het begin van een nieuw drama: de ontucht van de Israëlieten met de meisjes van Mo'av in het kader van de afgodendienst aan Ba'al Pe'or. Dat wekt de woede van de Eeuwige. Een dodelijke ziekte verspreidt zich onder ht volk en leidt tot een rampzalige sterfte. Er wordt een belangrijke vergadering belegd om de crisis het hoofd te bieden en ‘ Moshé (zei) tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben (Bem. 25:5)'. In die raadsvergadering spitst het gebeuren zich dramatisch toe als één van de prinsen uit de stam Sjim'on, Zimri genaamd, een bijzonder provocerende daad verricht. Tot verbijstering van Moshé en de vergaderde rechters voert deze prins een Midianitische prinses openlijk naar zijn tent om met haar de bijslaap te verrichten
De heetgebakerde Pinchas kan dit niet langer aanzien en neemt zijn toevlucht tot eigenrichting. Hij pakt zijn speer en gaat naar de tent waar de prins Zimri en de Midjanitische Kosbi inmiddels de bijslaap bedrijven en doorsteekt met dat wapen hun onderlichamen. De sterfte is toen gestopt. Vierentwintigduizend slachtoffers waren er gevallen. Voor de medische wetenschap is het verleidelijk te veronderstellen dat het een geslachtsziekte betrof, die de Israëlieten had besmet tijdens hun deelname aan de tempelprostitutie van de meisjes uit Mo'av en Midjan.

Pas nu begint onze parasha met:
25:10 Toen sprak de Eeuwige tot Moshé: 11 Pinchas, de zoon van El'azar, de zoon van de priester Aharon, heeft Mijn grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver (be-kan'o, (1)) voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver (be-kin'ati) vernietigd heb. 12 Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede: 13 hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.

Pinchas stelt met zijn verhaal de vraag actueel: wanneer is een recht en wet doorbrekende daad, die in aller belang lijkt te worden verricht en vele levens spaart, gerechtvaardigd? Kennelijk heeft God de impulsieve daad van eigenrichting achteraf goedgekeurd en zelfs beloond met de promotie van het eeuwig priesterschap.

fanatisme

De vurige dienstbaarheid, die tot extremisme kan leiden, was ook al te vinden bij de zonen van Aharon, Nadav en Avihoe, die zich te buiten gingen in geestdriftige maar ongevraagde rituelen (Shemot/Ex. 10:1). Volgens de Midrash speelden de zielen van deze twee dan ook door in de persoon van Pinchas. De ziel en de ‘zeal ‘ van Pinchas ging volgens de midrash weer over naar de profeet Elijahoe, die ook door dienstwillige ijver werd bezield. Niet voor niets treedt hij op in de Haftara – toegevoegde profetenlezing – van deze week (1 Meelachim/Koningen 18:46-19:21 ). Nadat Elijahoe de vierhonderd profeten van Ba'al had laten ombrengen en het volk door zijn regenwonder weer tot erkenning van de ware God had bewogen, kwam hij, opgejaagd door koningin Izèwèl, terecht in de grot op de berg Chorew waar ooit onder gedonder de tien woorden waren gegeven. De Eeuwige vraagt daar aan Elijahoe ‘Wat heb jij gedaan?', en de ‘zeloot' antwoordt: Ik heb met ijver geijverd voor De Eeuwige, de God van de hemelse machten' (1 Melachim/Koningen 19:10 ev: kan'o kineti ,). Dan gaat de Eeuwige voorbij aan de grot en Hij is niet in de donder, niet in het vuur en niet in de storm. Hij is in een subtiele stilte ( kol demama daka ). De Eeuwige herhaalt zijn vraag: ‘ Wat heb jij gedaan ?', en de ‘zeloot' geeft het zelfde antwoord: Ik heb met ijver geijverd voor De Eeuwige, de God van de hemelse machten. Deze vraag aan Elijahoe die een vraag naar rekenschap lijkt, wordt twee maal gesteld. Na de tweede maal klinkt de vraag als een berisping, de fluistersfeer maakt de vraag tot een oproep tot zelfreflectie en tot matiging van fanatisme (3). Is het toeval, dat meteen na dit gebeuren Elijahoe de opdracht krijgt Elisha als zijn opvolget te zalven? Later zal in de legende Elijahoe bekleed worden met de taak als profeet ooit de messiaanse vrede aan te kondigen.

Het fanatisme gaat vaker wel dan niet over de schreef. In het geval van Pinchas was er sprake van een acute noodsituatie (in dit geval de om zich heen grijpende epidemie), een acute maatschappelijke ontwrichting (de anarchie van normen en waarden) en het overweldigende levensreddende karakter van de daad, i.c. twee slachtoffers versus de duizenden levens van de volksgenoten. Zijn dat voldoende criteria?
Vele commentatoren hadden en hebben moeite met de beoordeling van de daad van Pinchas. Ook de vaststellers van de uiteindelijke Hebreeuwse tekst in de vroege middeleeuwen, de Masoreten; dat blijkt wellicht uit het schrift in de Torarol (sefer Tora) en in de Hebreeuwse tekst van de Tora in boekvorm (de Choemash). Daar is in vers 11 de naam Pinchas met een heel kleine jod geschreven en de vav (klinkend hier als o) in ‘ briti shalom ', mijn verbond van vrede, is gebroken in twee stukken, leest u het maar na. De eigenlijke durende vrede kan op deze wereld nooit door geweld worden bereikt, is mijn favoriete uitleg.


noten

(1) In een midrash, verhaald in de Talmoed (Sanhedrin 82a en b), wordt het provocatieve karakter van deze daad nog benadrukt in een schilderachtige uitweiding over hoe dat zich mogelijk heeft afgespeeld.
Zie voor een parasfrase hier.

(2) Dat Pinchas een fanatiekeling was is m.i. ook in de tekst af te leiden uit het veelvuldig gebruik in vers (pasoek) 11 van de woordstam kan'a ) ,dat zowel de betekenis ijver als naijver in zich draagt, het best weer te geven in het Engels als ‘zeal'. Het woord kin'a betekend jaloersheid, naijver (voortlevend in het Jiddische kinnesinne < Kin'a sin'a , naijver en haat) ). Het Hebreeuws voor ‘zeloten' is kana'im . Pinchas heeft - letterlijk vertaald – ‘met zijn ijver mijn naijver verjaagd want anders had ik in mijn naijver de kinderen van Israel vernietigd'.

(3) aldus ook Rabbijn Jonathan Sacks in zijn commentaar

RC juli 2015


In een midrash, verhaald in de Talmoed (Sanhedrin 82a en b), wordt het provocatieve karakter van deze daad nog benadrukt in een schilderachtige uitweiding over hoe dat zich mogelijk heeft afgespeeld. Ik parafraseer.
Leden van de stam van Shim'on gaan naar hun prins Zimri geheten en zeggen: de doodstraf wacht jou en je blijft maar zitten? Zimri stond op en verzamelde 24000 man om zich heen. Hij ging naar de prinses Kozbi van Midian (behalve Mo'av was blijkbaar ook het volk van Midjan betrokken). Hij zei, geef je aan mij over. Zij zei, ik ben de dochter van de koning en geef mij alleen aan de allergrootste. Hij zei, ik ben de prins van een stam, een stam belangrijker dan die van Moshé (immers Shim'on is de tweede zoon van Jacob en Moshé's voorvader Levi de derde). Toen pakte hij haar bij haar kapsel en bracht haar voor Moshé. Zoon van Amram, riep hij naar hem, is deze vrouw toegestaan? En als je zegt van niet, wie stond jou de dochter van Jitro toe (Tsipora, Moshé's vrouw, was een Midjanitische, dochter van de Midjanitische priester Jitro). Moshé was geheel uit het veld geslagen en het volk barstte in huilen uit, ‘ zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting (25:6)'
Pinchas zag dat allemaal gebeuren en herinnerde zich weer wat de voorschriften zeggen en zei tegen Moshé: oudoom, leerde je ons niet bij de afdaling van de berg Sinaj, dat hij die de bijslaap verricht met een heidense vrouw de dood verdient door de hand van ijveraars (zealots, zeloten, wsch staat er hebreeuws kana'im). Tot zover deze Talmoedische uitweiding.
pijltje

Parashat Pinchas Bemidbar / Numeri 25:10–30:1

Het verhaal van Pinchas begint aan het eind van het hoofdstuk Balak.
De mannen van Israël waren ontucht beginnen te plegen met Moabitische meisjes, die de Ba'al vereerden met bepaalde seksuele riten, waaraan de mannen blijkbaar deelnamen, een vorm van tempelprostitutie, die geheel in strijd was met de scheiding tussen de dienst aan de Eeuwige en seksualiteit die in de Mozaïsche voorschriften wordt nagestreefd.
Toen een vooraanstaande man openlijk onder de ogen van Mosjé en temidden van de volksvergadering met zijn Moabitische vrouw verscheen, tot ontzetting van de aanwezigen, werd dit Pinchas, de kleinzoon van Aharon, te veel; hij ging het stel achterna tot in het slaapvertrek en doodde hen door ze met een speer in het onderlichaam te steken. Kennelijk werd door deze daad van zowel grote toewijding als heetgebakerd fanatisme een intussen ook opgestoken en snel om zich heen grijpende epidemie van een ernstige ziekte gestopt.

Er wordt wel verondersteld dat er eerst de epidemie was " wellicht de pest " en dat men de plaag probeerde af te wenden door zijn toevlucht te zoeken bij de tempelprostitutie met Moabitische vrouwen, waardoor in feite de besmetting juist werd bevorderd.
Door zijn schokkende daad heeft Pinchas " vanuit een heilige intuïtie eerder dan door medische kennis - aan dit verderfelijke proces een halt toegeroepen (vermeld bij W. Gunther Plaut).

Hoe het ook zij, opvallend is, dat de parasja begint met de verheerlijking van deze daad van eigenrichting door Pinchas. Geen vooroverleg, laat staan een proces was er aan de hand. Maar door zijn wrekende actie heeft hij wél de woede van G-d van de kinderen van Jisraël afgewend. Hem wordt aangeboden "Mijn verbond van vrede ("b'riti shalom')" en het priesterschap voor hem en zijn nakomelingen.

Is dat niet gevaarlijk, dat in de Tora deze overijlde en heetgebakerde daad van eigenrichting wordt gesanctioneerd en beloond"
Oude wijzen hebben wel aanwijzingen willen zien, dat Mosjé en de volksvergadering de daad van Pinchas hebben willen afkeuren en hem hebben willen "excommuniceren'. Misschien heeft er inderdaadachteraf wel een zitting van de volksvergadering onder leiding van Mosjé plaatsgevonden.
De woorden van de Eeuwige in 25, 11-13 kunnen dan gelezen worden als een interventie tegen deze afkeuringsplannen en een verdediging van de daad van Pinchas als absoluut ingegeven door integere toewijding en goddelijke ingeving.

Toch stemt deze redenering mij niet geruster. Daarvoor is en wordt nog steeds te vaak een beroep gedaan op goddelijke ingevingen om daden van destructie, moord en zelfs genocide te rechtvaardigen als daden om volkeren of zelfs de mensheid te redden of te behoeden voor ramp en verderf.

In een ander commentaar werden de passages rond de daad van Pinchas gezien als wijzend op verwerping van pacifisme en als een goedkeuring van geweld tegen de destructieve krachten van b.v. nazi's en terroristen.
Naar mijn bescheiden mening zit dat er net naast.
Met deze uitleg kan iedere fanaticus, van de christen fundamentalist tot de moslim terrorist, zich op deze passage beroepen.

Volgens mij vereist de richtlijn die uit deze passages te halen is een meer subtiele redenering.
Natuurlijk was in het kamp van de Benee Jisraël sprake van een crisis situatie. Tegelijk stierven er mensen bij bosjes aan een vreemde ziekte en er was bij vele mannen de losgelagen situatie van een volledig loslaten van de voorgeschreven normen en waarden van de Tora.
Mosjé had al verordonneerd dat alle schuldigen moesten worden omgebracht.
Maar Pinchas vond dat er in deze acute nood nog sneller moest worden ingegrepen en handelde als antwoord op de vergaande provocatie van de openlijke ontuchtpleger onmiddellijk; twee mensen bracht hij om en wie weet heeft hij in een goddelijke intuïtie zo een kennelijk transcendente onbalans, een verstoorde orde weer hersteld, uitgedrukt in de terminologie, dat hij de woede van G-d van de kinderen van Jisraël heeft afgewend; door twee mensen te doden heeft hij het voortbestaan van de natie veilig gesteld en de levens van zijn volksgenoten voor het verdere voortwoekeren van de epidemie behoed.

Deze anarchistische en onjuridische daad is daarom echter nog geen daad, die oorlog en eigenrichting per definitie voortaan fiatteert.
Want de daad moest áchteraf met redenen omkleed aan Mosjé worden uitgelegd als een in dit geval terechte daad die de bezegeling met goddelijke goedkeuring kon wegdragen.
En dit is volgens mij de implicatie: dat Pinchas deze actie van hem voor zijn volledige eigen verantwoording nam, dat hij een eigen afweging heeft gemaakt en zich niet van te voren al gerechtvaardigd wist. Net zoals alle andere daders na hem hun eigen liquidatie-acties niet op God of een precedent kunnen afwentelen. Al die acties zullen a posteriori op hun motivering, integriteit, afwegingen en effecten beoordeeld moeten worden.
Zeker drie belangrijke criteria die achteraf aangelegd zouden kunnen worden zijn uit de situatie van Pinchas af te leiden:
Er moet sprake zijn van een acute noodsituatie (in dit geval de om zich heen grijpende epidemie), een acute maatschappelijke ontwrichting (de anarchie van normen en waarden)en het criterium van het overweldigende levensreddende karakter van de daad, i.c. was dat twee slachtoffers versus de rest van de levens van de volksgenoten.
Denk aan Yigal Amir, Mohammed B., die zich ook op Goddelijke of Schriftuurlijke rechtvaardigingen zullen hebben beroepen, maar wier daden niet door die beugel konden.

Is dat niet de diepere betekenis van de uitspraak: "Hiervoor bied Ik hem Mijn vredesverbond aan." (25, 12), de betekenis zo ongeveer van: in dit éne geval krijgt bij uitzondering deze man Pinchas achteraf de opperste goedkeuring en mag hij zijn gemoed in vrede bezitten"

Rob C. 230705

Parashat Pinchas Bemidbar / Numeri 25:10–30:1
breekt nood de wet?


Het verhaal

In de vorige parasha Balak begon al de geschiedenis van de ontucht van de Israelieten met de meisjes van Mo'av en de afgodendienst aan Ba'al Pe'or. We verhalen het zich ontspinnende drama vanaf dan even verder.
De woede van de Eeuwige ontsteekt en ontlaadt zich in een dodelijke ziekte en een grote sterfte onder het volk, hoewel dat pas later in het verhaal vermeld wordt. Er wordt een belangrijke vergadering belegd om de crisis het hoofd te bieden en ‘ Moshé (zei) tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben (Bem. 25:5)' In die raadsvergadering spitst het gebeuren zich dramatisch toe als één van de prinsen uit de stam Sjim'on een bijzonder provocerende daad verricht. Tot verbijstering van Moshé en de vergaderde rechters voert een prins uit de stam van Shim'on een Midianitische prinses openlijk naar zijn tent om met haar de bijslaap te verrichten . In een midrash, verhaald in de Talmoed (Sanhedrin 82a en b), wordt het provocatieve karakter van deze daad nog benadrukt in een schilderachtige uitweiding over hoe dat zich mogelijk heeft afgespeeld. Ik parafraseer.
Leden van de stam van Shim'on gaan naar hun prins Zimri geheten en zeggen: de doodstraf wacht jou en je blijft maar zitten? Zimri stond op en verzamelde 24000 man om zich heen. Hij ging naar de prinses Kozbi van Midian (behalve Mo'av was blijkbaar ook het volk van Midjan betrokken). Hij zei, geef je aan mij over. Zij zei, ik ben de dochter van de koning en geef mij alleen aan de allergrootste. Hij zei, ik ben de prins van een stam, een stam belangrijker dan die van Moshé (immers Shim'on is de tweede zoon van Jacob en Moshé's voorvader Levi de derde). Toen pakte hij haar bij haar kapsel en bracht haar voor Moshé. Zoon van Amram, riep hij naar hem, is deze vrouw toegestaan? En als je zegt van niet, wie stond jou de dochter van Jitro toe (Tsipora, Moshé's vrouw, was een Midjanitische, dochter van de Midjanitische priester Jitro). Moshé was geheel uit het veld geslagen en het volk barstte in huilen uit, ‘ zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting (25:6)'
Pinchas zag dat allemaal gebeuren en herinnerde zich weer wat de voorschriften zeggen en zei tegen Moshé: oudoom, leerde je ons niet bij de afdaling van de berg Sinaj, dat hij die de bijslaap verricht met een heidense vrouw de dood verdient door de hand van ijveraars (zealots, zeloten, wsch staat er hebreeuws kana'im). Tot zover deze Talmoedische uitweiding.
Pinchas pakt zijn speer en gaat naar de tent waar Zimri Kosbi inmiddels de bijslaap bedrijven en doorsteekt met dat wapen hun onderlichamen. De sterfte is daarmee gestopt. Niettemin waren er al vierentwintigduizend slachtoffers gevallen (het is verleidelijk te veronderstellen dat het een geslachtsziekte betrof, die vanuit Mo'av en Midjan de Israelieten had besmet).

Het verbond van vrede

Pas nu begint onze parasha met:
10 Toen sprak de HEERE tot Moshé: 11 Pinchas, de zoon van El'azar, de zoon van de priester Aharon, heeft Mijn grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver (be-kan'o) voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver (be-kin'ati) vernietigd heb. 12 Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede: 13 hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.

In deze postbijbelse tijden zijn wij niet echt gelukkig met dit staaltje van eigenrichting door Pinchas, zeker niet in dit huidig tijdsgewricht, waarin zoveel fanatieke individuen menen in naam van welke godheid dan ook geweld te prediken of te bedrijven en zodoende de wereld te redden.
Dat Pinchas een fanatiekeling was is m.i. ook in de tekst af te leiden uit het veelvuldig gebruik in vers (pasoek) 11 van de woordstam kan'a ) ???), dat zowel de betekenis ijver als naijver in zich draagt, het best weer te geven in het Engels als ‘zeal'. Het woord kin'a betekend jaloersheid, naijver (voortlevend in het Jiddische kinnesinne < Kin'a sin'a , naijver en haat) ). Het Hebreeuws voor ‘zeloten' is kana'im . Pinchas heeft - letterlijk vertaald – ‘met zijn ijver mijn naijver verjaagd want anders had ik in mijn naijver de kinderen van Israel vernietigd'. Overigens is dit een uitleg die de Eeuwige pas na Pinchas' daad aan Moshé geeft, er staat niet dat de Eeuwige vooraf aan Pinchas enige opdracht heeft ingegeven. Het vers 11 lijkt eerder een soort rechtvaardiging achteraf, de goedkeuring van een vonnis, dat eigenlijk Moshé als rechter had moeten geven en doen voltrekken. Het verbond van vrede met Pinchas, dat de Eeuwig aan Moshé zegt gesloten te hebben moet door deze bekend gemaakt worden en het lijkt daarom vooral een soort publieke eenmalige goedkeuring achteraf voor één keer van deze individuele gewelddadige eigenrichting. De overlevering verhaalt, dat het volk morde tegen Pinchas die zomaar een andere hoofdman van Israel had vermoord, Pinchas, die, zo wordt hem voorgeworpen, nota bene zelf ook de zoon was van een Midjanitische, de dochter van Putiel, die wordt geïdentificeerd als de eerder genoemde Midjanitische priester Jitro (zie Rashi ad vers 11 en Shemot/Ex. 6:25). Mogelijk moest dit aan het publiek verkondigde vredesverbond het volk apaiseren en hen bekendmaken met de verzoenende werking, die voor deze ene keer Pinchas met zijn daad in deze extreme crisis had bewerkstelligd.
Pinchas stelt met zijn verhaal de vraag actueel: wanneer is een wet en recht doorbrekende daad, die in aller belang lijkt te worden verricht en vele levens spaart, gerechtvaardigd?

Fanatisme

De vurige dienstbaarheid, die tot extremisme kan leiden, was ook al te vinden bij de zonen van Aharon, Nadav en Avihoe, die zich te buiten gingen in geestdriftige maar ongevraagde rituelen (Shemot/Ex. 10:1). Volgens de Midrash speelden de zielen van deze twee dan ook door in de persoon van Pinchas. De ziel en de ‘zeal ‘ van Pinchas ging volgens de midrash weer over naar de profeet Elijahoe, die ook door dienstwillige ijver werd bezield. Nadat hij de profeten van Ba'al had laten ombrengen kwam Elijahoe, opgejaagd door koningin Izèwèl, terecht in de grot op de berg Chorew – waar ooit onder gedonder de tien woorden waren gegeven. Op de vraag van de Eeuwige aan Elijahoe ‘Wat heb jij gedaan?', antwoord deze ‘zeloot': Ik heb met ijver geijverd voor De Eeuwige, de God van de hemelse machten (1 Koningen 19:14: kan'o kineti, ?????? ????????? ) ‘ Dit gebeuren wordt verhaald in de haftara (profetenlezing) van deze week.
Deze vraag aan Elijahoe die een vraag naar rekenschap lijkt, bijna een berisping, klinkt niet als de donder, want daarin is de Eeuwige niet en niet in de storm, hij klinkt als een subtiele stilte ( kol demama daka ). Later zal Elijahoe in de legende bekleed worden met de taak als profeet ooit de messiaanse vrede aan te kondigen.

Het fanatisme gaat vaker dan niet over de schreef. In het geval van Pinchas was er sprake van een acute noodsituatie (in dit geval de om zich heen grijpende epidemie), een acute maatschappelijke ontwrichting (de anarchie van normen en waarden) en het overweldigende levensreddende karakter van de daad, i.c. twee slachtoffers versus de rest van de levens van de volksgenoten. Een verdere discussie over de eventuele rechtvaardiging vind u in mijn andere commentaar op deze parasha .
Vele commentatoren hadden en hebben moeite met de beoordeling van de daad van Pinchas. Ook de vaststellers van de uiteindelijke Hebreeuwse tekst in de vroege middeleeuwen, de Masoreten; dat blijkt wellicht uit het schrift in de Torarol (sefer Tora) en in de Hebreeuwse tekst van de Tora in boekvorm (de Choemash). Daar is in vers 11 de naam Pinchas met een heel kleine jod geschreven en de vav (klinkend hier als o) in ‘briti shalom' , mijn verbond van vrede, is gebroken in twee stukken, leest u het maar na; de eigenlijke durende vrede kan nooit door geweld worden bereikt, is mijn favoriete uitleg.

RC

Parasjat Balak   Bamidbar / Numeri 22:2-25:9

Innerlijke strijd


Balak, de koning van Mo'av, is doodsbang dat hij de Israelieten na hun succesvolle veldtocht tegen de koningen Sichon en Og niet miltair zal aankunnen en hij roept de hulp in van de magiër en waarzegger Bilam in, die beroemd is om zijn kundigheid. Hij zendt een gezantschap naar de man.

Bilam, de protagonist van deze parasja, is een van de interessantste figuren uit de Tora en misschien wel de Tenach. Hij is letterlijk een voorbeeldig personage van een script, dat volgens de regels is geschreven: zijn karakter maakt een hele ontwikkeling door. Hoe, dat zullen we zo dadelijk zien.
In het merendeel van de midrasjiem wordt Bilam als de verpersoonlijking van het kwaad gezien, een iesj rasja , het volstrekte tegendeel van Avraham avinoe.  Gaan we het commentaar (vooral gebaseerd op de midrasj Tanchoema) van de middeleeuwse commentator Rasji lezen, dan is Bilam vanaf het begin bezield van boze plannen, hij is een doorgewinterde slechterik en wat hij ook doet of zegt wordt in de commentaren uitgelegd als getuigend van zijn perverse intenties. Hij is een man die van diepe haat naar Israel is vervuld. Maar tegelijk is hij in de macht van De Eeuwige die Bilams mond als een buikspreker bespeelt, iets dat de beroemde sjamaan maar het liefst wil negeren, hopend op een moment, dat hij even aan deze macht ontsnappend zijn vervloekingen toch kan uitspreken. ‘Want Bil'am haatte hen (de Israëlieten) meer dan Balak', zegt Rasji ad vers 11, hfst 22.

Maar dan verliezen we uit het oog, dat Bilam toch een van de weinigen is geweest, tot wie God rechtsreeks gesproken heeft: Zie Bam/Num 22
: 9-11. Bilam kwam uit het land van Aram, dat ook het land was, waar Avraham en zijn familie had gewoond. Daar was de verering van de ene godheid niet onbekend. Ook tot Lavan, de neef van Avraham had Hij gesprokene en ook Job (Ijov), die de ene godheid diende, woonde in het oosten (Job 1:3) dwz Aram. (1)
Ook in Bilam was een weten omtrent wat goed was en een besef, dat hij hiervoor moest staan ondanks de aantrekkingskracht van de makkelijke weg van leugen en materieel gewin. Als de magiër voor de tweede keer bezoek krijgt, nu van de meest vooraanstaande gezanten, zegt Bilam (22:18): ‘Al zou ? Balak ? mij zijn ? huis ? vol zilver en goud geven, ik ben niet in staat het bevel van de Eeuwige, mijn God, te overtreden om iets te doen, klein of groot'.

Dat is toch een sterke stellingname tegen de verleiding van de belofte van eer en geld, die vele stervelingen onder ons niet zouden kunnen opbrengen.
Toch gaat Bilam met de gezanten mee op weg naar koning Balak. Daarmee levert hij zich uit aan het grimmige innerlijke proces van twijfel en wankelmoedigheid, stelt hij zich bloot aan de zuigende werking van lagere motieven, die hem toch op reis lieten gaan. Dat wordt in dit verhaal verbeeld in de tragikomische scenes van Bilam en zijn ezel; het dier ziet het gevaar wel en zijn meester niet. (2) Op het moment, dat Bilams ogen worden geopend en hij de engel met het zwaard ziet, dat hem de weg verspert, lijkt hij ommekeer te willen doen, hij wil letterlijk omkeren en weer naar huis gaan. Maar de engel geeft toch toestemming om verder te gaan. In termen van dit verhaalt: de Ene spiegelt als het ware de wankelingen van het innerlijk van Bilam. En zo komt Bilam aan bij Balak en volgen de drie pogingen van Bilam om zijn opdrachtgever tevreden te stellen door vervloekingen voor Israël te genereren. Die liepen uit op zegeningen in plaats van vervloekingen, zegeningen en voorspellingen gesteld in barokke poëtische beelden, die o.a. de klassieke tekst ‘Hoe goed zijn uw ? tenten, ? Jakob! uw woningen, Israël!' heeft opgeleverd, waarmee sinds mensenheugenis het avondgebed begint. Eigenlijk kon de magiër-profeet al weten, dat Israël al gezegend was, en geen zegeningen van hem nodig had, want was hem niet al in het begin van dit verhaal geopenbaard (22:12), dat ‘u dat volk niet (mag) ? vervloeken, want het is gezegend'.

In het uitspreken van de zegeningen heeft Bilam tot nu toe de verleiding weerstaan om de door de Balak gewenste taal te spreken. Wel heeft hij gehoopt, dat zijn diepste weten van de waarheid even zou wijken en hem zou toestaan zijn opdrachtgever tevreden te stellen om zo de eer en het geld op te strijken. Hij heeft er zelfs zijn uiterste best voor gedaan in drie door Balak georganiseerde omslachtige en kostbare rituelen. Toch hield zijn integriteit stand tegen de begeerte. Hij schrok zelfs – in zijn vierde reeks orakelspreuken – er niet voor terug de koning van Moav en ook andere volken een uiterst sombere toekomst te voorspellen, die hij aanheft met de woorden (24:15):
Bileam, de zoon van Beor, spreekt,
de man van wie de ogen geopend zijn, spreekt,
16 hij die de woorden van God hoort, spreekt
en die de kennis van de Allerhoogste weet;
die het ? visioen ? van de Almachtige ziet,(…).

Je zou nu kunnen constateren, dat Bilam zich na deze spirituele ervaringen voldaan zou voelen over de enorme overwinning die hij had behaald op de wereldse verleidingen; over dat hij trouw is gebleven aan de ene godheid, die hem dit ware zicht op de toekomst had gegeven. Voortaan zou hij als vroom man door het leven gaan, zou je denken. Het goede heeft overwonnen. Maar kennelijk heeft Bilam dit niet zo ervaren. Het script heeft een onverwachte ontknoping. Hij moet zijn trouw aan de innerlijke stem, die hem de waarheid in de mond legde, uiteindelijk als falen ervaren. (3)
Want we zien hem in de volgende parasja als adviseur van de Moabieten en Midjanieten terugkeren, nu niet met orakels maar als aanstichter van het kwade plan om de Israëlitische mannen te verleiden tot omgang met de meisjes van Moav en Midjan, een catastrofe waarover de volgende parasja Pinchas verhaalt (31:16). In die zin is Bilam een tragische figuur. Een mens, waarin zich (wat kort door de bocht) de worsteling tussen goede en kwade neigingen afspeelt - een voor ons allen herkenbaar menselijk proces – maar die na een aanvankelijk geslaagd standhouden toch een morele nederlaag lijdt.


juli 2019

Noten
(1) zie S.R.Hirsch ad 22:5 en 9.
(2) Een interessante uitleg omtrent de ezel geeft Simon Jacobson; de ezel (chamor) staat voor de (taal) van ons lichaam: https://www.meaningfullife.com/balak-talking-donkey/?utm_source=Meaningful+Life+Center&utm_campaign=2240bbb239-WN%24The+Talking+Donkey&utm_medium=email&utm_term=0_0bcb4308af-2240bbb239-82286125
(3) Deze omslag in karakter ziet ook in Maimonides, die Bilam rekent als profeet, die ten kwade afglijdt (Guide to the Perplexed p. 242) Ook in de Talmoed is druk gediscussieerd over Bil'am. In de lijn van Maimonids zei R. Yochanan over Bilam: 'in het begin een profeet, later een tovenaar' (Sanhedrin 106a).

Parasjat Balak   Bemidbar / Numeri 22:2-25:9 

Vier voorwaarden voor een visie

Koning Balak van Moav is hevig bevreesd voor de Israëlieten, die na hun eerste militaire successen zijn koninkrijk oostelijk van de Jordaan naderen. Een gezantschap van de koning roept de hulp in van een beroemde magiër, Bilam, die met zijn vervloekingen de vijand zou moeten verzwakken. Kennelijk heeft Bilam net als Mozes de gave met de Eeuwige te kunnen spreken. Desgevraagd zegt de goddelijke stem aan Bilam niet op het verzoek in te gaan. Een tweede bezoek van hooggeplaatste gezanten van de koning beloven goud en eer. Nu accepteert Bilam toch de opdracht (overigens met goddelijke toestemming), al benadrukt hij, ‘Alleen wat God mij in de mond legt kan ik spreken'. Zo gaat hij gezeten op zijn ezel op weg. Hilarisch zijn de scenes met de ezel, die tot driemaal toe ondanks boze klappen van zijn berijder de weg niet wil vervolgen omdat het beest de weg verspert ziet door een dreigende engel met zwaard, iets wat Bilam met al zijn gaven niet ziet; door zijn ezel wordt de wijze magiër terecht gewezen. Uiteindelijk lukt het hem in drie rituele sessies niet het volk van Israël te vervloeken; integendeel, hij verheerlijkt en zegent het volk, conform de woorden die de Eeuwige hem in de mond legt. In een vierde sessie profeteert hij zelfs de ondergang van zijn opdrachtgever 1 . Kunnen we van deze in midrasj en commentaar verguisde tovenaar nog wat leren? 2

De eerste twee profetieen

Laten we de eerste drie profetieën – orakels als men wil - van Bilam eens kort bezien (22:41-24:10). Het eerste orakel spreekt de magiër vanaf de Baäl-hoogten. Daar kan de waarzegger een van de uiteinden van het kamp van de Israelieten (22:41,  ketsee ha-am  ) zien en klinken o.a. de beroemde woorden: 'zie, dat volk woont afgezonderd, onder de naties rekent het zich niet etc'. Vervloeking niet gelukt tot woede van Balak.
Een tweede orakel wordt gepland op een andere plaats, de top van de Pisga berg, van waaraf een ander deel van het kamp is te zien (23:13, maar niet het geheel,  we-koelo lo tirè  ). Dat resulteert in een zegenzang voor Israel, een volk, zoals Bilam zegt, waar waarzeggerij of toverspreuken geen invloed hebben, een volk dat God uit Egypte heeft geleid en dat zich zal oprichten als een leeuw.

De derde profetie

De desperate Koning Balak dwingt de magiër nu nog tot een derde poging tot vervloeking en neemt hem mee naar weer een andere plek, de top van de berg Peor, die uitzicht gaf op de woestijn (23:28,  jesjimon  ). Wat volgt is de derde profetie. Lees de tekst in hoofdstuk 24:1 eens goed door en merk op, dat er markante verschillen te lezen zijn in de voorbereiding tot deze derde zegenspreuk, vergeleken met de vorige twee orakels. Op vier punten zijn er veranderingen te constateren. Het viel mij op hoe hier eigenlijk vier basisvoorwaarden genoemd voor het ontwikkelen van een goede visie op iets of iemand.

Vier voorwaarden voor een visie

1. In hoofdstuk 24 begint het derde orakel ermee, dat Bilam nu ‘begreep dat het in de ogen van de Eeuwige goed was als hij  Israël zou zegenen'. Wat wil dat zeggen? Hij geeft nu definitief zijn poging op om de opdracht van zijn koninklijke opdrachtgever uit te voeren. Hij beseft dus met zijn komende uitspraken zijn materiele beloning en zijn goede naam als magiër te gaan verspelen. Hij neemt zich voor om onbevooroordeeld en zonder eigenbelang open te staan voor de zegenende woorden, die zullen komen. Onbevooroordeelde openheid is voorwaarde voor het ontwikkelen van een visie.
2. De derde plek, de Pisga, geeft uitzicht op de woestijn, dat wil zeggen, zoals blijkt uit het vervolg, op het hele tentenkamp van de Israëlieten en niet meer op een deel, zoals in de twee voorgaande episoden steeds is benadrukt. De waarzegger heeft nu een blik op de totaliteit van het kampement van Israël in de context van de omgeving, de woestijn. Hij ziet het ‘totaalplaatje'. Dat is altijd beter dan alleen maar een deel van de situatie te bezien. Voor het ontwikkelen van een visie moet je het geheel in het oog hebben.
3. Weliswaar worden weer de voorbereidende offers gebracht op de zeven altaren, maar Bilam laat zijn verdere magische tools (24:1,  nechasjiem  ) uitdrukkelijk ongebruikt. Hij laat niets meer tussen zijn blik en het object in focus tussenkomen. Het achterwege laten van manipulaties is voorwaarde voor een helder zicht.
4. In de vorige twee orakels was er sprake van dat God Bilam naderde ( jikar ). Maar nu staat er wat anders: ‘de geest Gods (24:2,  roeach Elohiem ) kwam op hem'; dat wijst toch op een intensievere state of mind, die men (goddelijke) inspiratie kan noemen. Een visie zonder inspiratie is ondenkbaar.

Bilam liet een open blik rondgaan en zag hoe ‘ Israël daar gelegerd zag, stam bij stam'. Nu hij al zijn vorige intenties en magische manipulaties laat varen ziet hij pas goed de krachtige uitstraling van de strijdbare massa's in het geordende legerkamp. Er komt ruimte voor een welhaast messiaans visioen.

24:5 ev: Hoe mooi zijn uw tenten, Jakob 4 ,
hoe mooi uw woningen,  Israël,
als palmbomen, overal verspreid,
als tuinen langs een rivier,
als  aloë's door de Eeuwige geplant,
als ceders langs het water.' (5)
(…)
Hij gaat liggen als een leeuw,
majesteitelijk vlijt hij zich neer –
wie zou hem durven wekken?
Gezegend wie u zegent, vervloekt wie u vervloekt!'

Een open blik

Hij ziet als het ware door de werkelijkheid van de keurig gerangschikte stammen rond de tabernakel heen een beeld van de toekomst oprijzen; achter het panorama van het tentenkamp in de woestijn ziet hij de potentialiteit van het volk van Israël oplichten. De beste versie van de toekomt voor dit volk komt hem voor ogen in de gestalte van een ideale harmonische oase; maar achter dat vredige vergezicht schuilt ook een enorme kracht, die zich kan ontplooien als het nodig is, hij ziet een slapende leeuw, die je maar beter niet kan wekken.
Ook zonder tovenarij en manipulatie met allerlei trucs, maar juist in een houding van openheid en onbevangenheid, losgemaakt van vooroordeel of winstbejag, kan een dieper schouwen plaatsvinden en kan de realiteit met al zijn gelaagdheid zich openbaren in zijn verborgen mogelijkheden (en moeilijkheden). Dat geldt niet alleen voor Bilam, maar voor ons allemaal. De vraag is of wij nog in staat zijn iets van die profetische instelling op te brengen, niet alleen in het politiek en maatschappelijk veld, maar ook in de ontmoeting met de ander, waarbij het erom gaat om in de mensen die wij in het leven ontmoeten de nog onaangeboorde mogelijkheden te zien. De vier voorwaarden kunnen ons helpen.

Het is moeilijk te begrijpen, dat na al deze ervaringen Bilam nog bezield zou zijn door een persoonlijke haat tegen het volk, dat hij zo intensief in al zijn glorie had geschouwd en bezongen en waar hij graag bij had gehoord (lees 23:10). Even verderop (Bemidbar/Numeri 31:16) is echter te lezen dat later op advies van Bilam het volk van Israël is verleid tot de fatale omgang met Moabitische en Midjanitische prostituees, waarover aan het eind van de parasja Balak wordt verteld en waarop de volgende parasja Pinchas verdergaat 5 .

noten

1. In mijn boek  Reizen door de Tora, deel 2  , p. 133 ben ik uitgebreider ingegaan op de figuur van Bilam.
2. De meeste commentatoren, zoals bijv. Rasji, zien Bilam als de belichaming van het kwaad. ‘Want Bilam haatte hen (de Israelieten) meer dan Balak', zegt Rasji ad 22:11. Maimonides noemt de profetieën van Bilam ware godsuitspraken, die alleen uit de mond kunnen komen van een profeet "Profetie valt alleen ten deel aan iemand, die een groot geleerde is en zijn natuur volledig weet te beheersen” O.a. in Maimonides' Guide to the Perplexed p. 242. Ook in de Talmoed is druk gediscussieerd over Bilam. In de lijn van Maimonides zei, bv R. Yochanan over Bilam: 'in het begin een profeet, later een tovenaar' (Sanhedrin 106a)
3. Dit wordt nog altijd gezongen in de aanvang van de avonddienst
4. Vgl. Jeremia 17: 7 Gezegend wie op de Eeuwige vertrouwt,
wiens toeverlaat de Eeuwige is.
Hij is als een boom geplant aan water,
zijn wortels reiken tot in de rivier.
Hij merkt de komst van de hitte niet op,
zijn bladeren blijven altijd groen .
Tijden van droogte deren hem niet,
steeds weer draagt hij vrucht
5. Toch zien we vaak hoe aanvankelijk moreel goed bekend staande mensen onder de druk van de massa's of een dictator zich uitverkopen aan de leugen. Zie de dertiger jaren in de vorige eeuw en de republikeinse politici in de VS die zelfs na de aanval op de democratie op 6 jan 2020 de wending hebben gemaakt naar de Trumpiaanse leugens.

Herz juli 2022

Parasjat Choekat  Bemidbar / Numeri 19:1–22:1

Van oude leiders en slangen


De parasja 1 begint met het ritueel van de ‘rode koe'. Mensen en dingen die in contact zijn gekomen met een dode dienen ritueel gereinigd te worden met water vermengd met de as van een verbrande smetteloze ‘maagdelijke' rode koe. Voorbeeld van een ‘ chok ', een wet waarvoor geen ratio is te vinden, zelfs koning Salomo is het niet gelukt. 2 Het rode koe ritueel staat hier misschien niet voor niets want het luidt een aantal overlijdensberichten van belangrijke personen in.

Nieuwe generatie, oude leiders

Impliciet blijkt uit de tekst dat 38 jaren zijn voorbijgegaan waarover de Tora niets zegt. Dat betekent dat een hele generatie in de woestijn de dood heeft gevonden. Al die tijd hebben ze waarschijnlijk in de oase van Kadesj doorgebracht. Een nieuwe generatie is opgestaan. De leiders van het volk zijn hoogbejaard geworden. Eerst sterft Mirjam. Volgens de midrasj was de aanwezigheid van Mirjam altijd verbonden met een bron, die zij met zich mee deed reizen. Nu was die ‘opgedroogd' en moest het volk zelf water vinden. Een periode van droogte was aangebroken en het morrend en dorstig volk drijft Mozes en Aharon tot het uiterste. Mozes en Aharon slaan in opdracht van de Ene met de staf op de rots om water. Dat doen ze onder de woorden “Luister, opstandig volk, zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?” (20:10) Menig commentator leest daar onterechte woede en ergernis uit. Mozes en ook Aharon hebben het waterwonder voor zích zelf gehouden in plaats het aan de Ene toe te schrijven. Ze hebben de gelegenheid gemist om een nieuwe generatie Israëlieten te onderwijzen en hun geloof te versterken. In plaats daarvan liepen ze het risico dat het volk hen als wonderdoeners zou kunnen gaan beschouwen. Daarom werd - afgezien van dat naar menselijke maat Mozes en zijn broeder hal heel oude mannen waren en als leiders in hun nadagen - het hun niet toegestaan het beloofde land te betreden.

Slangen

De tocht naar het beloofde land wordt hervat, weg van Kadesj. Niet lang daarna sterft Aharon. De Israëlieten worden vervolgens gedwongen om het land Edom heen te trekken, zuidwaarts de woestijn in, waar droogte en andere ontberingen het volk weer treffen. Oude klachten klinken weer: er is geen water, het voedsel (manna) is minderwaardig, waarom zijn wij uit Egypte gebracht, om hier in de woestijn te sterven? De Eeuwige zendt als respons op dit protest giftige slangen die de mensen bijten en velen   sterven. Nechama Leibowitz 3 wijst erop dat een meer correcte vertaling is: ‘De Eeuwige liet slangen los', want er staat niet jisjlach, ‘zond',    maar een andere (pi'el) vorm, ‘ jesjalach ', wat dus de connotatie ‘loslaten', ‘vrijlaten' heeft. Wat maakt dat uit? Het vrijlaten betekent dat De Eeuwige eerder de slangen heeft ‘vastgehouden' en dus Zijn volk tot dan toe heeft beschermd. Nu laat hij de natuurlijke loop van de natuur zijn gang gaan, de Israelieten betreden gaandeweg de ‘werkelijke' wereld en nu duiken de slangen op. De Israëlieten smeken Mozes om een oplossing. De oude leider krijgt nu een curieus idee ingegeven. Hij moet een koperen slang ( nechasj nechosjet ) maken en deze op een standaard omhooghouden; wie het hoofd heft en ernaar kijkt zal worden genezen en aldus gebeurt. Het curieuze is dat de koperen slang een brute overtreding van het tweede van de Tien Woorden, het afbeeldingverbod, lijkt. 4 Een verklaring die hiermee in het reine probeert te komen is, dat de omhooggehouden slang een ritueel symbolisch middel is dat de zieken het hoofd naar de hemel doet heffen en zo de terugkeer naar geloof en vertrouwen bevordert.

Zijsprong naar het christendom

Even een zijsprong naar het christendom; daar heeft men de Tenach (min of meer het Oude Testament) – tot ongenoegen van de Joden - afgespeurd naar gebeurtenissen en beelden, die de geschiedenis en met name het lijden van Jezus en zijn rol als verlosser van zonden zouden vooraf schaduwen. In deze parasja zijn er twee van deze zaken. Zo is Jezus te zien als de ideale en perfecte Rode Koe die ons reinigt van de dood. De omhoog geheven en genezing brengende koperen slang is een vooraf schaduwend beeld van de gekruisigde Jezus, die de mensen van hun slangenbeetziekte – hun zonden – verlost. 4
Vele Joden zullen het crucifix-beeld op dezelfde manier zien als de vrome koning Chizkijahoe (Hizkia) de koperen slang, die eeuwenlang in de tempel werd bewaard. Hij zag daat de slang een object van bijgeloof en afgodendienst was geworden. “Hij (…) sloeg de koperen slang die Mozes gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang ( Nechoesjtan ) droeg, wierook te branden” (2 Koningen 18:4).

Na de genezing via de koperen slang lijkt er een ommekeer te komen in de lange zwerftocht. In een vaak cryptische tekst wordt over militaire successen verhaald. De Israëlieten versloegen koning Sichon en zijn Emorieten, Og, de koning van Basjan en anderen en ze veroverden hun eerste gebieden aan de oostelijke kant van de Jordaan.  Am Jisrael chaj!

Noten

1. In mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA, deel 2  heb ik verschillende andere aspecten van de parasja Choekat lecha behandeld.

2. De Mishna vermeldt dat tot de verwoesting van de tweede tempel negen rode koeien zijn gevonden en gebruikt. De volgende tweeduizend jaar is er geen koe zuiver genoeg bevonden en sommigen associëren de vondst van een rode koe die aan de eisen voldoet met de komst van de Mashieach.

3. Studies in Bamidbar, p. 260

4. Sjemot/Exodus 20:4-5 U zult voor uzelf geen beeld maken,  geen  enkele afbeelding   van   wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de Eeuwige, uw God, ben een na-ijverig God, etc.

5. Joh. 3:14 En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft

RC 2022

Parasjat Choekat      Bemidbar / Numeri 19:1–22:1

De kinderjaren zijn voorbij        

De parasja Choekat begint met veel pesoekiem (verzen) over dood. 
Eerst krijgen we het ritueel van de ‘rode koe', het reinigingsritueel dat moet worden verricht na contact met een dode. De reis gaat verder. De Israelieten breken na 38 jaar op van de oase van Kadesj en trekken verder richting Kenaän. Mirjam sterft. Mosjee en Aharon bewerken voor het dorstig volk het waterwonder, maar geven de eer ervan niet aan de Eeuwige, die hen aankondigt dat zij geen van beiden het beloofde land zullen betreden. Voor Aharon komt de dood al spoedig. Hij bestijgt, honderdentwintig jaar oud, de berg Hor om daar te sterven. Voor Mosjee zal het einde drie jaar later komen. (1)
De Israëlieten trekken, zuidwaarts de woestijn in, waar de morrende en dorstende massa weer oude klachten aanheft. De Eeuwige laat als respons op dit protest nu giftige slangen los op het volk die de mensen bijten en velen sterven. Er volgt genezing via de koperen slang, omhooggehouden door Mosjee. Daarna lijkt er een ommekeer te komen in de vordering van de lange zwerftocht en militaire successen worden behaald. Er lijkt in deze parasja een belangrijke wending gaande in het verhaal van de zwerftocht van de Israëlieten. Laat ik deze wending eens proberen al speculerend in te passen in het paradigma van Sjemot/Exodus en Bamidbar/Numeri als allegorie voor de reis naar en incorporatie van de ziel van de (Joodse) mens in de materiele wereld

Jacob en zijn zonen planten zich als het ware als kiem in de vruchtbare delta van de Nijl, Egypte als baarmoeder. Het verblijf in Egypte is een zwangerschap. De kiem bevindt zich in een spirituele ruimte die nodig is om uit te groeien tot een vorm, die geschikt is om verder in de werkelijkheid in te dalen. Na een lange draagtijd vindt met vele weeën de onvermijdelijke geboorte plaats, met de doortocht door de Rietzee als een waar baringsproces, de woestijn in. De kindertijd breekt aan, een lange periode, die een verdere voorbereiding is naar een definitieve stoffelijke gestalte in de ondermaanse materiele wereld.

Een vaderfiguur beschermt het kind (Israel, de ziel) en zorgt voor spiritueel brood (manna) en water. Die vader is de Eeuwige en zijn plaatsvervanger Mosjee. De ? kleren ? die het kind droeg  raakten niet versleten en zijn voet raakte niet opgezwollen zegt Deuteronomium 8:4 en volgens de midrasj groeiden de kleren zelfs mee. De milde Aharon en Mirjam met haar meereizende waterbron zijn misschien de moederlijke plaatsvervangers. Het is een tijd van opgroei en onderwijs. Ingeplant worden de beginselen van recht, liefde en compassie. De volgende fase, landing in de harde wereldse werkelijkheid, is nog ver.

Het kind groeit op, niet zelden onder veel protest. Maar het moment komt, dat het verder moet. Het zal voor zichzelf moeten gaan zorgen. Lange tijd - achtendertig jaren sinds het vertrek van Sinaj in het verhaal - zijn verstreken. Mirjam sterft, even later Aharon. Mosjee's dood ligt in het verschiet. Het besef, dat de relatief veilige kindertijd voorbij is, dringt in deze parasja bij het kind door. God trekt zich op een bepaald moment ook terug van direct ingrijpen. Een eerste blijk daarvan doet zich voor als er weer watertekort is. Het kind, intussen al aardig opgeschoten, protesteert weer. ‘De Eeuwige liet slangen los' (Bamidbar/Numeri 21:6), staat er dan letterlijk ( jesjalach (2)). Het vrijlaten van de slangen betekent dat de Eeuwige eerder de slangen heeft ‘vastgehouden', aldus de commentatoren. Tot dan toe heeft hij bescherming geboden tegen dit soort gevaren. Nu laat hij de natuurlijke loop van de natuur zijn gang gaan en duiken de slangen op. Nu de volwassenheid nadert merkt het kind , dat de vanzelfsprekende bescherming is weggevallen. De harde realiteit van het leven begint in het oog te komen. Ook zijn Mosjee en Mirjam(door het na haar dood opdrogen van haar waterbron) opgehouden voor water te zorgen. Niet lang daarna ontdekt de adolescent zelf – zonder tussenkomst van Mosjee – een waterbron (Bamidbar/Numeri 21:16-17). Het water staat symbool is voor de eigen geestelijke creativiteit, een eigen toegang tot de bron blijkt mogelijk. Hij/zij is niet meer afhankelijk van ouderlijke interventie. De adolescent wordt weerbaarder. De kinderjaren zijn voorbij. Een nieuwe bevalling is in zicht met de bijpassende weeën, die aan het slot van deze parasja en de volgende parasjot zijn beschreven, de confrontaties met andere volken aan de oostelijke kant van de rivier Jordaan.

De rivier de Jordaan is de drempel naar de definitieve aanlanding in de aardse werkelijkheid. In het boek Jehosjoea zullen weer net zoals bij de doortocht door de Rietzee de wateren van de Jordaan weer wijken en een pad vrijmaken naar het beloofde land (Jehosjoea 3). De indaling in de aardse werkelijkheid is nu definitief aangebroken. Israel – de ziel – is afgerond en incorporeert in de stoffelijke materiele wereld. De sage wordt historie. De ziel is beland in persoonlijke lichamelijkheid en daarmee terechtgekomen in de geschiedenis, waar zij lang niet altijd welkom is. De materiele wereld is overweldigend. De veelheid aan vormen en driften is overstelpend. De afleiding is enorm. Het grote vergeten begint. Nu begint het immer durend polair proces van vallen en opstaan om als persoon te midden van ‘the  slings and arrows of outrageous fortune' (3) de spirituele afkomst weer terug te vinden, steeds weer te herinneren dan wel (steeds) weer de verbinding ermee te herstellen en verder te ontwikkelen. (4)
In de boeken, die in de Joodse benaming Neviïem (Profeten) worden genoemd (Jozua, Rechters, Samuel, Koningen e.a.) wordt beschreven hoe het de Israëlieten daarin is vergaan. Maar ook hebben we in onze eigen reis door het leven ons persoonlijke verhaal over de al dan niet ondernomen zoektocht.


Noten

(1) In mijn boek Reizen door de Tora, deel 2 , ben ik uitgebreid ingegaan op de ‘fout' van Mosjee en op de slangen.
(2) Nechama Leibowitz (Studies in Bamidbar, p. 260 ev) wijst erop dat dit een meer correcte vertaling is: want er staat niet de gewone term voor ‘zond' (zoals de HSV vertaalt) – jisjlach  – maar een andere (Piel) vorm van deze wortel, jesjalach , wat de causatieve connotatie ‘loslaten', ‘vrijlaten' heeft.
(3) Natuurlijk uit de beroemde monoloog van Shakespeares Hamlet
(4) Ik waag mij als iemand die slechts aan de Kabbala heeft geroken toch aan de volgende gelijkstelling:
Periode tot en met de aanlanding in Egypte: de sfeer van Atsiloet
Periode in Egypte tot en met de doortocht door de Rietzee: de sfeer van Jetsira, tijd van de moeder
Periode in de woestijn: de sfeer van Berija, tijd van de vader
Na de aanlanding in Kena'an: de sfeer van Asija, tijd van volwassenheid

RC juni 2018

Parasjat Korach      Bemidbar/ Numeri 16:1–18:32

Leiderschap aangeklaagd

De in de parasja Korach 1 beschreven crisis rond het leiderschap van Mozes en Aharon is niet de eerste tijdens de ruim twee jaar geleden begonnen woestijnreis. Sinds het optrekken van de stammen van Israel vanaf de Sinaj is de tocht het volk niet meegevallen. Het volk heeft veel geklaagd. Er zijn veel slachtoffers gevallen door rampen, die de Tora vaak omschrijft als uitingen van de woede van de Eeuwige over de weerspannigheid van Zijn volk. Nog vers in het geheugen ligt de beschikking dat de huidige generatie het niet verdiende om het beloofde land te zien. Het is niet verwonderlijk dat een voedingsbodem was geschapen voor hernieuwde opstandigheid tegen de leiders onder wie al die tegenslagen hadden plaatsgevonden, Mozes en Aharon.  

De aanklacht

In dit geval zijn het Korach van de stam Levi en Datan en Aviram uit de stam van Ruben. Het drietal wist 250 vooraanstaande mannen aan hun kant te krijgen. Korach valt het leiderschap van Mozes en vooral Aharon aan. De aanklacht maakt een redelijke indruk (16:3): ‘U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig ( ki kol ha-eda koelam kedosjim ), en de Eeuwige is in hun midden. Waarom voelt u zich dan boven de gemeenschap van de Eeuwige verheven?'

Korach lijkt op te komen voor de gelijkwaardigheid van iedereen, iedereen is heilig, de een is niet heiliger of hoger dan de ander. Hij lijkt gesteund door eerder uitspraken bij monde van Mozes zelf (Exodus 19:6 en Leviticus 19:2). ' Een koninkrijk  van priesters  zul je zijn, een heilig  volk ' . en ‘ Zeg tegen de gemeenschap van Israël: Wees heilig, want Ik, de Ene, jullie God, ben heilig '. Rabbi Jonathan Sacks ziet wel brood in de inhoudelijke bewering van Korach; maar voegt hij eraan toe, zelfs als het hele volk uit heiligen zou bestaan wil dat nog niet zeggen dat ze dan geen leider nodig zouden hebben 2 . Maar heiligheid is gezien de gebiedende wijs ( jihejoe, tihejoe ) niet een cadeau maar een opdracht, die aan de Israëlieten is gegeven. Het is een veeleisende weg is die is te gaan waarvoor de Tora richtlijnen geeft. Zelfs Mozes is niet heilig.

Een dubbele agenda

Het gaat Korach echter niet om een integer debat om de waarheid boven tafel te krijgen ( le-sjamajiem ). Het schijnbaar theologische argument dekt een heel persoonlijke agenda van Korach. Verdere verzen (16:8 ev) en diverse midrasjiem wijzen op gevoelens van miskendheid bij Korach en op zijn politieke ambitie om zelf het hogepriesterschap van Aharon te bekleden. Korach acteert  'le-atsmo', voor zichzelf. Discussie le-atsmo dekt altijd persoonlijke of groepsbelangen. Een machtsgreep is in wording.
Datan, Aviram en On zijn van de stam van Ruben, die gelegerd is naast de clan van Kohatieten in het zuiden van het kamp. Wee de kwaadwilligen en hun buren, roept Rasji uit; als slechteriken je buren zijn ben je nog niet jarig. Hun grief hebben we al eerder vaak gehoord: Mozes heeft zijn belofte niet waargemaakt, hij heeft hen uit het welvarende Egypte geleid, maar het beloofde land van melk en honing is nergens te bekennen, alleen woestijn.

Een godsoordeel

Mozes's reactie is curieus, normaal doet hij dit nooit, maar nu is hij wanhopig en roept hij een godsoordeel in; de 250 rebellen moeten evenals Mozes en Aharon met vuurpannen reukwerk verbranden en de Eeuwige zal beslissen (16:30), wie de Zijne is, wie Hij in Zijn nabijheid laat komen (als leidsman en als hogepriester, moet je erbij denken).  
De uitslag is, dat Mozes en Aharon de zegen krijgen. Met de aanhangers van Korach worden korte metten gemaakt. Ze storten met vrouw, kind en tent in een gapende afgrond of worden met vuur verteerd tot ontsteltenis van de rest van het toekijkende volk. We zien hier hoe het spel van machtsaanspraken, ideologische discussie, persoonlijke ambities en eigenbelang inclusief alle intriges van dien de pas wordt afgesneden door een door goddelijk ingrijpen ingeroepen natuurgebeuren.
Beetje absurde vraag natuurlijk: hoe zou het conflict met al zijn ook nu nog zo herkenbare machinaties zijn afgelopen als het op democratische wijze zou zijn aangepakt, de partij van Mozes en Aharon, de partij van Korach, de partij van Datan en Aviram met hun respectievelijke programma's en verkiezingskampanjes en dan naar de stembus…

De zonen van de rebel Korach werden gespaard (26:11), ze waren het niet eens met hun vader of ze waren te jong. In de tijd van koning David vormden hun nazaten een koor van tempelzangers, Ze componeerden elf beroemde psalmen, waarmee ze wellicht iets van het slechte karma van hun voorvader hebben goedgemaakt.

Noten

1. In mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA, deel 2  , heb ik verschillende andere aspecten van de parasja Korach behandeld.

2. Jonathan Sacks, Numeri, boek van de woestijnjaren, Skandalon, 2022, p 193

3. Wilt u meer weten over de vrouwen achter de rebellen? Lees
http://www.robcassuto.com/parasjot2.html#reb

Parasjat Korach      Bamidbar/ Numeri 16:1–18:3

Machtstrijd

Het volk heeft al veel rampspoed achter de rug, als het verhaal van de opstand van Korach en de zijnen begint. Het is niet verwonderlijk, dat er een voedingsbodem was geschapen voor hernieuwd verzet tegen de leiders onder wie de vele tegenslagen hadden plaatsgevonden, Mosjee en Aharon.   
Twee partijen stellen zich tegenover hen op. Op het ‘spreekuur' dat Mosjee klachten van de mensen behandelt heeft een hele menigte zich voor hem verzameld. Korach, Datan, Aviram en On (die later afhaakt) treden mede namens 250 andere vooraanstaande mannen naar voren.

Laten we eens de boeiende midrasj (1) volgen die invult, hoe Korach zijn protest subtiel opbouwt. De eigenzinnige leviet werpt een halachisch (wettisch) probleem op. (de rabbi uit de vroege middeleeuwen die dit vertelt put vast uit discussies met zijn collega's). Het gebod om gedenkkwasten ( tsietsiet , mv tsietsijot) aan de gebedsmantel te maken besluit de voorgaande verzen (Bam/Num. 15:37 ev). In de tsitsijot moest een van de draden hemelsblauw ( techelet ) zijn om de witte mantel pas echt koosjer te maken. Korach borduurt op deze mitswa voort. Hij en zijn 250 kompanen komen gekleed in totaal hemelsblauwe gebedsmantels (tallitot) naar de gerechtsplaats. Ze vragen aan Mosjee, of als een blauwe draad een witte mantel heilig maakt een totaal blauwe mantel dan nog gedenkkwasten nodig heeft. Mosjee antwoordt bevestigend en de menigte lacht hem vierkant uit over deze ‘inconsequentheid'.
Een volgende vraag wordt aan Mosjee voorgelegd: als een mezoeza (deurpostkokertje), waarin immers 13 verzen uit de Tora (Dev/Deut 6:4-9 en 11-13-21) zijn opgerold, een huis koosjer maken, heeft een huis waarin de hele Tora is te vinden dan nog wel een mezoeza nodig? Nee natuurlijk, dus als het van Mosjee toch moet is dat onzin.
In deze sofistiek van Korachis listig een parabel verborgen. Zoals een blauwe mantel geen blauwdradige kwasten nodig heeft om de mantel heilig te maken, zo heeft het volk geen priesters en levieten (de kwasten) nodig om het te heiligen, want ze zijn al heilig. Zo komt Korach dan tot de kern van zijn betoog:
‘ U trekt  te veel naar u  toe ( rav lachem ), want heel de gemeenschap, allen zijn zij ? heilig , en de Eeuwige is in hun midden. Waarom verheft u zich dan boven de ? gemeente ? van de Eeuwige?' (16:3). W aarschijnlijk heeft hij de woorden van Mosjee zelf geciteerd: ‘ Een koninkrijk  van priesters   zul je zijn, een heilig  volk' (Sjem/Ex. 19:6).

Maar eigenlijk gaat het helemaal niet om een halachische, theologische of ideologische discussie. Achter het debat speelt zich een machtsstrijd af, een strijd om welke groep het meest in de melk te brokken krijgt en om wie de mooiste baantjes krijgt. Bekend fenomeen? In de semi-theocratische stammenmaatschappij van de Israëlieten heeft het zich gemanifesteerd in een ruzie over aan wie het privilege toekwam heilige rituele (priesterlijke) handelingen te verrichten.
Datan en Aviram verklaarden eenvoudig het leiderschap van Mozes failliet en eisten zijn aftreden (een beetje eigentijds uitgedrukt). De midrasj legt uit wat erachter zit: Datan en Aviram waren Rubenieten, afstammelingen van Re'oeven, de eerstgeboren zoon van Ja'akov; oorspronkelijk rustten op de oudste zoon de religieuze plichten en zou de stam van de Rubenieten alleen daarom al de taak van de Levieten moeten hebben. Bovendien waren alle 250 opstandelingen oudste zonen en als zodanig nog eens te meer zich beroofd voelend van hun religieuze bevoegdheden doordat Mosjee deze aan de stam van Levi had toegekend. Mosjee heeft maar mooi zijn eigen stam van Levi voorgetrokken en zichzelf als leider van het volk benoemd. En wat Korach betreft: binnen de stam van de Levieten is Mosjee ook nog willekeurig te werk gegaan. Hij heeft Korach die zelf een Leviet was benadeeld door zijn neefje Elitsafan tot hoofd van de stam Levi te benoemen, terwijl Korach op grond van verwantschap hogere rechten had. Uit 16:10 zou je kunnen afleiden, dat het hem zelfs om het hogepriesterambt van Aharon was te doen. Kortom, achter de mooie (maar bedrieglijke) leuze van ‘iedereen is heilig' – je zou bijna ‘op zijn seculiers' zeggen: iedereen is gelijk – schuilen allerlei persoonlijke ressentimenten en ambities. Zoals in vele scenes uit Tora en Tenach zien we hier een iconische situatie van alle tijden, een prachtig staaltje van zoals het ook nu nog vaak dagelijks toegaat, in de kerk, de politiek tot en met het verenigingsleven. Korach belichaamt de mens, die onder de dekmantel van allerlei ideologische rationalisaties gedreven wordt door puur eigenbelang. Mozes is de geroepen leider die niet geleid wordt door verdachte ego-motivaties. ‘Niemand van hen heb ik ook maar een ezel afgenomen, niemand van hen heb ik kwaad gedaan,' roept hij uit. (16:15)

Nog afgezien daarvan: ‘ Een koninkrijk  van priesters   zul je zijn, een heilig  volk' is duidelijk geformuleerd als een opdracht en niet als een feitelijke situatie.(2)
De egalitaire pretentie, die in de claim van Korach schuilt, is verleidelijk. Iedereen is gelijk, zoals de mantel helemaal blauw is. Radicale democratie. Psychologisch gezien weten we, dat mensen niet gelijk zijn, maar verschillend in fysieke en geestelijke uitrusting. Sociologisch gezien heeft de samenleving ook diversiteit in menselijke begaafdheid en aanleg nodig om de nodige functies in beroep en leidinggeven in te vullen. Samen vormen we als samenleving een veelkleurige mantel, een prachtig en soms wat rafelig patchwork, zou je bijna zeggen.(3)
Toch is ieder geschapen naar ‘het beeld en de gelijkenis' van de Eeuwige. Dat vertaal ik aldus, dat we (niet gelijk maar wel) gelijkwaardig zijn, gelijke waarde ( dignity ) hebben en in ons een vonk gloeit, die verlangt om de beste versie van onszelf te ontwikkelen.


Noten
(1) Ik heb dankbaar geput uit de uitgebreide midrasj, die Rabbenu Bachya op deze verzen geeft, te lezen op:
https://www.sefaria.org/Numbers.16.1?lang=bi&with=Rabbeinu%20Bahya&lang2=en
(2) Het duidelijkst is dit nog verwoord in Wajikra/Leviticus 19:1
“Wees ? heilig, want ik, de HEER, jullie God, ben ? heilig”, kedosjiem tehijoe .
(3) Vanuit de bijbelwetenschap is de scene met Korach wellicht te zien als het verzet van onafhankelijke nomaden om zich in de overgang naar een landbouwsamenleving te schikken in de regels en in de gezagsstructuur, die daarmee gemoeid zijn.

Parasjat Sjelach Lecha Bemidbar/Numeri 13:1-15:41

Fake news

Na twee jaren zwerftocht door de woestijn zijn de Israëlieten aangeland bij de grenzen van het beloofde land. Mozes zendt twaalf verkenners uit om een indruk van het land te krijgen. Hun verslag valt niet goed en een rebellie breekt ui. Nog net kon Mozes verhinderen dat de Israëlieten door de Eeuwige definitief werden afgeschreven. Een onbezonnen aangegane veldslag tegen de Amalekieten werd verloren. Dit alles leidden tot het achtendertigjarig uitstel van de entree in het beloofde land.

Van Hogerhand of eigen initiatief?

‘Sjelach Lecha' krijgt hij van Hogerhand te horen, vaak letterlijk vertaald met ‘zend voor jezelf' (Dasberg, vertaling Chabad.org). Dat ‘voor jezelf' duidt erop, dat het geen oorspronkelijk idee van de Allerhoogste is om te verkennen, maar meer een hemels fiat achteraf van een menselijk verlangen, aldus de middeleeuwse commentator Rasji. De versie van het verhaal in Devariem/Deuteronomium 1:22, als Mozes terugblikt op deze gebeurtenis, bevestigt dat: het is een idee, dat de mannen uit het volk aan Mozes hebben opgedrongen. De leidsman gaf toe en wees twaalf vooraanstaande mannen aan, één uit iedere stam.

Drie fasen

Drie fasen zijn te onderscheiden in de gebeurtenissen die volgen. De eerste fase is de opdracht van Mozes: rapporteer hoeveel mensen er wonen, zijn ze sterk of zwak, is het land goed of slecht, wonen de mensen in open dorpen of in versterkte steden, is de grond vet of arm, zijn er bomen, neem wat vruchten van het land mee. Wees moedig. Een duidelijk omschreven instructie. Het gezantschap vertrekt en reist van zuid tot noord veertig dagen rond.
In de tweede fase geven de teruggekomen twaalf mannen een zakelijk verslag van wat ze hebben aangetroffen. Het land vloeit over van melk en honing, zie de meegebrachte vruchten. De steden zijn versterkt en groot. De bevolking maakt een krachtige indruk en een overzicht van de etnische groeperingen wordt gegeven. Het is duidelijk, dat een lastige onderneming voor de deur staat.
Een logische stap zou nu zijn om een strategie te bepalen; bijvoorbeeld het ontwikkelen van een tactiek van de militaire underdog; of enig uitstel gebruiken voor het opschalen van de krijgskunst. Maar dat gebeurt niet, want in het schijnbaar objectieve verslag is toch een adder verborgen. Dat zit hem in het woordje  èfès-ki, dat in vers 28 ‘echter' betekent (in modern Ivrit betekent  èfès  ook nul): ‘Het volk  echter  … is sterk etc'. (2) Dat zet een sombere toon en de omstanders voelen dit haarfijn aan. Er ontstaat grote onrust. Kalev spreekt de gemeente kalmerend toe; hij en Jozua (Jehosjoea) geloven er nog heilig in, maar in de menigte zakt de moed in de sandalen. De andere tien mannen van het gezantschap bekennen nu openlijk: we redden het niet, de volken in het beloofde land zijn sterker dan wij. Er zou nu nog een beraad tussen de partijen kunnen volgen over pro's en contra's, een heftig maar realistisch debat, maar zover komt het niet.

Fake news

Er breekt een derde fase aan, waarin emoties van angst en woede het heldere zicht gaan verduisteren. De tien mannen gaan de tenten van het kamp rond en verspreiden laster en kletspraat. Ze stoken het vuurtje op. Rijzige bewoners van Kenaän worden reuzen, het land is opeens een land dat zijn bewoners opeet en de Israëlieten zijn machteloos als sprinkhanen (13:32). We zouden tegenwoordig spreken van desinformatie of fake news (hoewel die term vaak ook door de leugenaars wordt gebruikt om gestaafde feiten te diskwalificeren). De harde feiten worden verdraaid, opgeblazen, uit hun verband gerukt, vervormd. Angst maakt alles buiten ons groter en binnen ons kleiner. De angst heeft de mensen te pakken en ze besmetten elkaar als met een virus.

Strijd om de ware feiten

We zien hier een proces zich afspelen, dat door vele psychologen en sociologen is beschreven (3). Het is een bekend verschijnsel: de massa is suggestibel. Bewuste desinformatie, misleidende leuzen, complottheorieën en leugens vinden bij vele mensen met een reden tot onvrede een welkome voedingsbodem. (4) Hoe vaak heeft dat niet geleid tot opgewonden menigten, waarin opportunisten een kans op een greep naar de macht ruiken; op langere duur dreigen ook de meer verstandigen hun kritische vermogens te verliezen. Sinds kort (historisch gezien) is daar een nieuw speelveld bijgekomen: het internet, waar de strijd om de ware feiten zich adembenemend afspeelt. Als we niet oppassen gaan we die strijd verliezen.

Noten
(1) Rasji ad loc.
(2) Nechama Leibowitz,  Studies in Bamidbar  , p. 139
(3) Bijv. Sigmund Freud, Massenpsychologie; Ortega Y Gasset, Opstand der Horden; Elias Canetti, Massa en Macht.
(4) Een recent voorbeeld in de VS is ‘the big lie', dat Trump door fraude de verkiezingen heeft verloren. Het is verbijsterend hoe deze leugen post heeft gevat in grote delen van de bevolking en hoe deze ook in de Republikeinse volksvertegenwoordigers wordt geloofd of althans niet wordt tegengesproken, een reëel gevaar voor de democratie aldaar.

Parasjat Sjelach Lecha   Bemidbar/Numeri 13:1-15:41 

Visies op de verkenners

De parasja (Bamidbar 13:17-21) begint met de opdracht van Mosjee aan een delegatie van twaalf belangrijke stamleiders, waaronder Jehosjoea en Kalev, om het land Kena'an te verkennen: ‘rapporteer hoeveel mensen er wonen, zijn ze sterk of zwak, is het land goed of slecht, wonen de mensen in open dorpen of in versterkte steden, is de grond vet of arm, zijn er bomen, neem wat vruchten van het land mee. Wees moedig' . Een duidelijk omschreven instructie. Het gezantschap vertrekt en reist van zuid tot noord veertig dagen lang het land rond, aan welks grens de Israëlieten na twee jaar in de woestijn zijn aangekomen. 
Teruggekomen brengen ze verslag uit: ‘ Wij zijn in dat land gekomen waarheen u ons gestuurd hebt, en werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en dit is zijn vrucht. 28 Het volk echter ( èfès ki) dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt  en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak gezien. 29 In het Zuiderland woont ? Amalek , in het bergland  wonen  de ? Hethieten , de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de ? Jordaan ? wonen de Kanaänieten.'
Maar in het schijnbaar objectieve verslag is toch een adder onder het gras verborgen. Dat zit hem in het woordje  èfès-ki  , dat in vers 13:28 ‘echter' betekent: ‘Het volk  echter  … is sterk etc'. Dat zet een sombere ondertoon in. De omstanders voelen dit haarfijn aan en raken in paniek..
Kalev en Jehosjoea trachtten het volk tot bedaren te brengen en een positieve toon te zetten, maar de overige tien mannen van de delegatie (11:32 ev) ‘ lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben,  bestaat uit  mannen van grote lengte. 33 Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak,  afkomstig  van de reuzen. Wij waren in onze  eigen  ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen .'
De positie van Mosjee en Aharon wankelde. Het volk wilde terug naar Egypte, ondanks de aanmaningen van de minderheid van de verkennersgroep, Kalev en Joshoea, die het niet zo somber inzagen. 
De Eeuwige ziet deze angstige en ontmoedigende berichten van de tien verkenners als een gebrek aan geloof en vertrouwen. Het gejammer van het door deze rampberichten gedemoraliseerde volk vat Hij op als verzet, dit bij monde van Mosjee, die Hem nog net weet af te houden van vernietiging van de Israëlieten, zoals de leider dat al eerder bij het gouden kalf tegenover de Eeuwige heeft gepleit voor zijn volk. Wat volgt is de dood van de tien pessimistische verkenners. Mosjee vertolkt het goddelijke vonnis, dat de Israëlieten nog veertig jaren verder zullen moeten dolen in de woestijn, alvorens het beloofde land te zullen betreden. 

Deze episoden hebben veel uiteenlopende uitleggingen gekregen. De mainstreamopvatting is: De verkenners hadden geen enkel vertrouwen en in hun verslag lieten ze zich leiden door angst voor de ander (behalve Kalev en Jehosjoea) . De tien verkenners waren bang . Angst maakt alles buiten ons groter en binnen ons kleiner. In feite zagen ze niet, dat juist de Kena'anieten bang waren, wat later blijkt uit Jehosjoea 2: 9: ‘ Rachav zei tegen die mannen: Ik weet dat de Eeuwige u dit land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is, en dat al de inwoners van dit land weggesmolten zijn  van angst  voor u.' Wie zelf bang is ziet niet dat de ander even bang is. Hij ziet alleen de negatieve kanten en niet meer de positieve kanten. De tegenstanders worden reusachtig gemaakt. Wie zich onmachtig of waardeloos voelt ziet dat ook in de ogen van de ander (): Wij waren in onze  eigen  ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen . Angst is besmettelijk en fake news gaat als een vuurtje rond. In de rest van de parasja zien we de dramatische gevolgen als de massa hierdoor wordt aangestoken.

Een heel andere opvatting heeft R. Isaiah Horowitz (de Shelah, 1565-1630) (1). De verkenners zelf waren door en door verdorven. Zij wilden dat Israël in de woestijn bleef. Daarom verzonnen ze verhalen om een uitstel te bewerkstelligen. (…) De Shelah vond in de Zohar het volgende commentaar: “Waarom rapporteerden ze zoals ze deden? Ze zeiden, zolang Israel in de woestijn blijft behouden we onze positie. Zodra we het heilig land betreden worden we vervangen door andere leiders." Op dat punt dachten ze er nog niet aan om leugens te vertellen over het land, ze hoopten alleen dat ze zodanige toestanden zouden aantreffen, dat een verovering niet haalbaar zou zijn. Maar we weten, dat de ene misstap de volgende met zich meebrengt en zo liepen de verkenners in de val van hun persoonlijke ambities. Zo kwamen ze tot de leugens die ze vertelden. Talmoed Sota 35a:  Rabbi Jochanan zei in de naam van Rabbi Meïr: iedere leugen die in het begin niet een beetje waarheid bevat kan op den duur niet stand houden. Iedere kwaadspraak bevat een korreltje waarheid.

R. Yehuda Leib Alter, de Sefat Emet (1847-1905) ziet het probleem in dezelfde sfeer, maar toch wat anders:
We moeten de missie van de verkenners goed begrijpen, zegt hij. In feite vinden we bij de Oude Wijzen en in de Zohar verscheidene redenen, dat de verkenners zeiden wat ze zeiden met het welzijn van de natie voor ogen. En omdat ze gekozen waren als vertegenwoordigers van het volk moeten ze hun wil ondergeschikt hebben gemaakt aan het publieke belang. (…). Ze zagen het betreden van het land van Israel als een afdaling naar een lagere spirituele status. En ze wilden niet van hun hoge niveau afvallen. De woestijngeneratie had openbaringen van de glorie van de Eeuwige meegemaakt. En voor wie eenmaal op een verheven plaats is geweest is het hard om naar beneden te vallen, zoals het moeilijk is om de ziel naar beneden te brengen. Maar toch hadden zij (de verkenners) zichzelf moeten wegcijferen om de wil van de Schepper te doen.
R. Jonathan Sacks geeft een moderne versie: De verkenners waren niet bang voor nederlagen tegen de bewoners van Kena'an, ze waren juist bang voor succes! Ze waren bang daarmee hun unieke relatie met de Eeuwige te verliezen, als ze zouden moeten gaan vechten, moeten gaan zaaien en ploegen en zich zouden moeten begeven in de situatie van een gevestigde samenleving met al zijn verleidingen en afleidingen. Ze hadden geen zin om een natie te worden als alle andere naties met alle ingewikkeldheden van dien. Zo hadden ze veel weg van een kind dat de veiligheid van zijn ouderlijk huis nog niet wil verlaten. Er was sprake – in de redenering van de Sefat Emet – van een soort spiritueel misverstand. Ze zagen niet in, dat de relatie met de Eeuwige ook de opdracht impliceerde om de mensenwereld te betreden. Uiteindelijk gaat het erom een leven te leiden midden in deze aardse wereld en daar het werk op te vatten om iets te waar te maken van de principes van compassie en rechtvaardigheid, waarvoor de Tora de basis heeft gelegd. In die werkzaamheid is de Eeuwige ook present.

In alle uitleggingen licht wel een facet van de menselijke werkelijkheid op.


noten

(1) In zijn Tora-commentaar Sney luchot haBrit, mijn parafrase uit de Engelse vertaling op Sefaria.org

(2) Uit: https://eng.beithillel.org.il/parshat-shelach-understanding-sin-of-the-spies/

( 3) http://rabbisacks.org/covenant-conversation-5772-shelach-lecha-the-fear-of-freedom/
Nog eens behandeld in: http://rabbisacks.org/fear-of-freedom-shelach-lecha-5779/

Parasjat Sjelach lecha Numeri/Bamidbar 13:1-15:41 

Uit de comfortzone

Ruim twee jaar na de uittocht uit Egypte komen de Israëlieten aan bij de grens van het beloofde land Kena'an. De Eeuwige gebood Mosjee (1) verkenners uit te zenden. Aldus werden twaalf belangrijke stamleiders gekozen met deze taak, het land verkennen en verslag uitbrengen . Van zuid tot noord trokken zij veertig dagen rond. Ze spraken van een fantastisch land, maar wel met reusachtige bewoners en onneembare vestingen van steden. ‘Ze zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij.' (13:31)

Een voor de hand liggende uitleg is dat hier sprake was van een stelletje angsthazen. De meeste rabbijnen spreken van een gebrek aan geloof en vertrouwen. De angst van de tien verkenners maakte van stevige mannen reuzen en van stadjes onneembare vestingen. ‘Wij waren in onze  eigen  ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen' zeggen ze zelfs (13:33).
Alleen Jehosjoea en Kalev bleven met een rotsvast godsvertrouwen in de zaak geloven.

Maar we komen ook een andere uitleg tegen. Rabbijn Jonathan Sacks  en  Rabbijn Ies Vorst   brengen ons in kennis met de onverwachte draai, die Rabbi Yehuda Leib Alter van Ger (de Sefat Emet 1847-1905) in zijn uitleg aan het verhaal geeft. In mijn parafrase komt het hierop neer. (2)

De verkenners waren helemaal geen angstige of laffe mannen, het waren aanzienlieke mannen van gewicht uit de twaalf stammen. Er was wat anders aan de hand. 
In een soort psychoanalyse van de geest van de verkenners luidt de diagnose van hun geestesgesteldheid: ze wílden eigenlijk niet, dat het de kinderen Israëls het land Kena'an binnen zou trekken. Ze wilden liever in de woestijn blijven. Ze waren gehecht aan de tastbare spirituele aanwezigheid van God in de woestijn, de divine omhelzing, die de Israëlieten hadden ervaren tijdens de zwerftocht door de leegte. Iedere ochtend werden ze gevoed met manna en iedere avond met kwakkels, terwijl ook hun kleren en schoeisel niet sleten en zelfs met hen meegroeiden (volgens Devariem 8:4 en de midrasj (3)) Water was er meestal omdat dankzij de verdienste van Mirjam een waterbron steeds meereisde (4). Er was tijd om te bidden en om te lernen in veilige spirituele afzondering. 
De verkenners waren niet bang voor nederlagen tegen de bewoners van Kena'an, nee, Israel zou de veldslagen met Kena'anitische legers best kunnen winnen. Ze waren niet bang voor de Ka'anitische strijders, ze waren juist bang voor succes! Ze waren bang hun unieke relatie met de Eeuwige te verliezen, als ze zouden moeten gaan vechten, moeten gaan zaaien en ploegen en zich zouden moeten begeven in de situatie van een gevestigde samenleving met al zijn verleidingen en afleidingen. Ze hadden geen zin om een natie te worden als alle andere naties met alle ingewikkeldheden van dien. Zo hadden ze veel weg van een kind dat de veiligheid van zijn ouderlijk huis nog niet wil verlaten. Alsof de liefde van vader en moeder gebonden is aan verblijf in hetzelfde huis.
Er was sprake – in de redenering van de Sefat Emet – van een soort spiritueel misverstand, de verkenners gingen ervan uit, dat de presentie van de Eeuwige zich zou beperken tot hun afgezonderdheid in de woestijn. Ze zagen niet in, dat de relatie met de Eeuwige ook de opdracht impliceerde om de mensenwereld te betreden. Uiteindelijk gaat het erom een leven te leiden midden in deze aardse wereld en daar het werk op te vatten iets te waar te maken van de principes van compassie en rechtvaardigheid, waarvoor de Tora de basis heeft gelegd. In die werkzaamheid is de Eeuwige ook present.

Even een reuzensprong in onze tijd. In Israël is letterlijk dankzij het rotsvast vertrouwen van zoveel pioniers, idealisten en de moed van zoveel gewone immigranten de droom van een natie (weer) tot werkelijkheid geworden. Daar vindt iedere dag het proces en soms letterlijk het gevecht plaats een natie te zijn te midden van andere naties en daarbij te midden van een vijandige omgeving toch de opdracht niet te vergeten de morele standaard hoog te houden.
Ja, Israël wordt vaak aan hogere normen gemeten dan andere naties. Gezien de opdracht een heilig volk te zijn en een licht voor de naties is dat terecht. Ja, soms faalt Israël - die ‘melting pot' van zoveel verschillende soorten Joden en religieuze en seculiere groeperingen - daarin, zoals alle andere naties falen (soms in hemeltergende mate), Ja, maar ook: de kritiek op Israël overschrijdt niet zelden de grenzen van hypocrisie en opportunisme en is in verdacht veel gevallen niet vreemd van verborgen en soms openlijke vijandigheid.

In de uitleg van de Sefat Emet kunnen we ook de relevantie voor de Joodse gemeenschap in het algemeen onderkennen: wil je als joodse gemeenschap iets betekenen voor de transformatie van de wereld, wees niet al te bang, kom uit de afzondering, die nu vaak het geval is, en treed de wereld tegemoet. 

En nog universeler gezegd op het gevaar af mee te gaan in de taalhype van het moment: laten we ons wagen uit de veilige bubbel van de religieuze, levensbeschouwelijke club waar we inzitten of de kring van gelijkgezinden of gewoon uit het bekende buurtje. Laten we niet blijven zitten in onze comfortzone. Laten we ons een keer wagen in onbekende omgevingen en de
stap zetten naar ontmoeting met andersdenkende mensen en andere ideeën!

Noten

(1) Rasji wijst erop: op verzoek van het volk, zie Dewariem/Deuteronomium 1:22.
De Eeeuwige sanctioneert achteraf
(2) In de commentaren van Jon. Sacks van 5778 en 5772, zie zijn website.
Ies Vorst op chabad.nl
(3) Zie Rasji ad Devariem 8:4
(4) Dankzij de verdienste van Mosjee's zuster Miriam reisde de bron mee, zie de uitleg van deze midrasj Rabbenoe Bachya ad Bamidbar/Numeri 20:2

Parasjat Balak Bamidbar / Numeri 22:2-25:9  
Bilam, een innerlijk tweestrijdige figuur

Altijd als ik de parasja Balak onder ogen neem, wordt ik weer gefascineerd door de figuur van Bilam, de om zijn effectieve vervloekingen befaamde sjamaan uit het oosten die wordt ontboden door koning van Edom, Balak, die doodsbang was dat zijn koninkrijk onder de voet zou worden gelopen door het volk van Israel; dat was bezig met een zegevierende opmars langs de oostelijke oever van de Jordaan. Bilam werd geprest om een effectieve vervloeking uit te spreken ten einde de militaire macht van de Israelieten te verlammen.

Op zich lijkt het verhaal van Bilam een Fremdkörper , een sage, die door de oerredacteur van Devariem kunstig in de tekst is ingevlochten. Om het verhaal heen heeft zich nog een heel weefsel van midrasjiem en legenden geweven. Daarin komt Bilam er bepaald bekaaid af. Gaan we het commentaar (vooral gebaseerd op de midrasj Tanchoema) van de middeleeuwse commentator Rasji bij de psoekiem (verzen) lezen, dan is Bilam vanaf het begin bezield van boze plannen, hij is een doorgewinterde slechterik en wat hij ook doet of zegt wordt in de commentaren uitgelegd als getuigend van zijn perverse intenties. Hij is een man die van diepe haat naar Israel is vervuld. Maar tegelijk is hij in de macht is van De Eeuwige die Bilams mond als een buikspreker bespeelt, iets dat beroemde sjamaan maar het liefst wil negeren, hopend op een moment, dat hij even aan deze macht ontsnappend zijn vervloekingen toch kan uitspreken. ‘Want Bil'am haatte hen (de Israelieten) meer dan Balak', zegt Rasji ad vers 11, hfst 22.

Toch, als we al die midrasjiem even tussen haakjes plaatsen en alleen met een neutraal oog de tekst lezen, kan er ook een ander beeld van de magier naar voren komen, een interessanter en minder zwart-wit beeld, het beeld van een man met ‘zwei Seelen in einem Brust'. Laten we aannemen, dat de man geobsedeerd was door professionele ambitie, rijkdom (de midrasj voegt toe: seksuele begeerte (1)). Mogelijk was hij een eerzuchtige professional, ijdel en niet wars van materiële beloning, gespitst om overeenkomstig zijn reputatie zijn opdrachten correct te vervullen. Op zich hoeft dat nog niet te betekenen, dat Bil'am de Israelieten haatte. Met dat al was hij tegelijk blijkbaar ook gevoelig voor een stem, die boven deze zaken uitsteeg, de stem, die hem steeds coachte om aan deze neigingen niet toe te geven, iets dat we nu misschien mogen omschrijven als een geweten of een diepe of hoge wijsheid van de ziel zouden, iets dat hij niet tot zwijgen kon brengen, zo u wil een Goddelijke stem. Dat zorgde voor een heftige tweestrijd, waarvan het verhaal een tragikomisch verslag doet, dat als een van de hoogtepunten kent de trialoog tussen gedreven Bilam, de wijze ezel, waarop hij naar het kampement van de Israelieten op weg was en de ambivalente God, die hem eerst tegenhield en dan weer leek toestemming te geven.
Ons even ontdoende van de taal van de legende zien we in de dialogen tussen Bilam en zijn God opeens ook ons alledaags marchanderen over hoe wetend wat het goede is we ten slotte genoegen nemen met het mindere. Opeens moet ik denken aan al die adviseurs, managers, consultants, spin doctors die, niet gedreven door idealen, liefde voor het hogere doel of bestrijding van misstanden, maar door opportunisme of louter financiele motivatie met een slecht geweten bereid zijn hun kunsten in dienst te stellen van de meest machtige baas of de hoogste bieder. 

In drie fasen – gemarkeerd door een enorm spektakel aan altaren en offers van stieren en rammen - spreekt de ziener in plaats van vervloekingen alleen maar uitgebreide zegeningen uit over het volk van Israel tot afgrijzen van zijn opdrachtgever Balak. ‘Zie een volk dat alleen woont en zich onder de volken niet rekent' is een van de uitspraken van de magiër in de eerste ronde, een uitspraak, die ver boven het gewicht van de tijd uitgaat. Er is veel te zeggen over Bilams profetieën, maar het derde visioen valt extra op, met name doordat dit wordt voorafgegaan door de woorden .'…daarom ging hij niet als de vorige keren op wichelarijen af maar richtte zijn blik naar de woestijn. Toen Bilam zijn ogen opsloeg en Jisraël daar naar zijn stamindeling gelegerd zag, kwam de geest van God over hem.' (Bamidbar 24, 1-2, vert. Dasberg). Ook zonder tovenarij en zwarte kunsten, maar juist met een houding van open en helder kijken naar de realiteit in al zijn gelaagdheid kan in iemand een dieper geïnspireerd schouwen plaats vinden in nog verborgen mogelijkheden en toekomstige potentie. Zo'n moment heeft beleeft kennelijk ook Bil'am bij deze derde visie, die wederom een reeks zegeningen en profetische uitspraken bevat: de krachtige uitstraling van de strijdbare massa's in het geordende legerkamp maakt ook zonder wichelarij indruk op de geïnspireerde ziener. ‘Hoe goed zijn uw tenten, Jaäkov, uw woningen, Jisrael!', roept hij uit en ook nu nog zingen wij hem deze uitroep na in het begin van het avondgebed. Het is moeilijk te begrijpen, dat na al deze ervaringen Bilam nog bezield zou zijn door een persoonlijke haat tegen het volk, dat hij zo intensief in al zijn glorie had geschouwd en bezongen. In de eerste visionaire sessie spreekt de magiër zelfs zijn verlangen uit tot dit gezegende volk te mogen behoren: ‘Moge ik sterven als die rechtvaardigen, moge ik heengaan zoals zij' (23:10). Je vraagt je bijna af, waarom hij zich niet voor aansluiting heeft aangemeld bij dit gezegende volk, zich niet heeft aangemeld voor een   gioer.

Ik had graag willen geloven dat in Bilam toch een zekere ommekeer had plaats gevonden. Hij had de almacht van de goddelijke stem ervaren en had aan den lijve gemerkt hoe door zijn mond een grotere kracht ten goede spreekt. Maar aan het slot van de parasja lezen we over de ontucht van het volk met de meisjes van Moäv. Dat bleek een veel effectievere politiek om het volk te ondermijnen dan de tussenkomst van een magiër. De sterfte van 24.000 mensen was het gevolg. Even verderop in de parasja Matot (Bamidbar 31:16) is te lezen dat op advies van Bilam het volk van Israël tot deze ontrouw werd verleid. 
Zo is de tweestrijd in de borst van Bilam beëindigd met een katastrofale uitkomst. De midrasj vertelt dat Bilam aan één oog blind was. Een man met Sjtoem ha-ajin (Pasoek 24:3) zegt Bilam van zichzelf, meestal vertaald met een man ‘met een open oog' ; met talmoedische logica zegt de Talmoed (2): het andere oog was dus niet open, dus blind (in het modern Hebreeuws betekent het trouwens ‘eenogig', zie Pimentels woordenboek). Misschien was aan de ene kant de man begaafd met helder zicht, maar aan de andere kant was zijn blik een en al Bemidbar / Numeri 22:2-25:9   blinde vlek. En zo eindigden zijn avonturen met een morele nederlaag (3) en tenslotte zelfs met een geweldadige dood (Bamidbar 31:8).

Noten
(1) Hij zou zelfs hebben gedacht of gedaan aan seksuele handelingen met zijn ezel…
(2)Talmoed Sanhedrin 105a
(3) Als een van de weinigen vertolkt Maimonides een genuanceerde visie op Bilam; hij zou wel degelijk een hoogstaand profeet zijn, maar raakt tenslotte moreel ‘aan lager wal' . Zie o.a. Maimonides' Guide to the Perplexed p. 242

juli 2017

Parashat Balak Bemidbar / Numeri 22:2-25:9
Bil'am, tovenaar of profeet?

De Israëlieten zijn in hun omtrekkende beweging rond het land Kena'an aangeland bij het land Mo'av. Ze hebben intussen door hun overwinningen op koning Sichon en zijn Emorieten, op koning Og van Bashan en anderen een geduchte naam gekregen. De koning van Mo'av, Balak, en zijn Moabieten waren bang geworden voor de overmacht van het volk dat in hun gebied was neergestreken; Ze waren er misselijk van geworden (vertaling Dasberg). Daarom zocht koning Balak hulp in de magische sector. Alvorens een militaire confrontatie aan te gaan wilde hij de kracht van zijn tegenstander spiritueel ondermijnen.
Het was in die tijd niet ongebruikelijk daarvoor je toevlucht te nemen tot vervloekingen en bepaalde magiërs waren daar specialist in; koning Balak ontbood een sjamaan in het oosten, uit Babylonië, die beroemd was om de kracht van zijn vervloekingen: Bil'am.

Het verhaal van Balak en Bil'am vormt een van de hoogtepunten uit de Tora, zowel uit narratief oogpunt als wat betreft de onderliggende thema's die in het verhaal verweven zitten. Spanning, humor en verhevenheid, al die elementen maken het verhaal tot een pakkende vertelling.
Bijbelwetenschappers veronderstellen, dat het oorspronkelijk een apart boek was, dat in de Tora is opgenomen.

De hoofdpersonen zijn Bil'am en de stem van de Eeuwige. Een diepgaande ambiguïteit kenmerkt de relatie tussen hen.
Kennelijk heeft Bil'am het voorrecht rechtstreeks te kunnen spreken met de Eeuwige; hierin evenaart de shamaan Moshé, van wie gezegd wordt dat hij de enige is die ‘van mond tot mond' contact kon hebben met de Allerhoogste . De heersende rabbijnse opvatting schildert hem niettemin af als een verdorven persoon, de verpersoonlijking van het kwaad ( ). Midrashiem beschrijven, hoe hij zijn gave had geleerd van in de hel gevallen engelen. Bil'am heeft vanaf het begin van dit verhaal weet van wat het juiste is om te doen: het verzoek van Balak om Israel te vervloeken meteen afwijzen, dat doet hij, want, zoals de stem van De Eeuwige hem voorhoudt, het volk ‘is immers gezegend' ( ki baroech hoe ).

Het verhaal wordt spannend, als onder pressie van hooggeplaatsten en beloften van goud en zilver de profeet toch toestemt. Begeerte, haat tegen Israel en berekening winnen het echter – in de mainstream opvatting - en hij gaat toch op weg. God geeft zelfs toestemming aan Bil'am voor zijn tocht. De Eeuwige ontpopt zich in het verhaal als een grillige tegenspeler, even ambigu als de dubieuze profeet. Even later blokkeert Hij in de gestalte van een dreigende engel met zwaard de weg. Hilarisch zijn de scenes met de ezelin, die tot driemaal toe ondanks boze klappen van zijn berijder de weg niet wil vervolgen omdat niet Bil'am, maar wel de ezelin de weg verspert ziet door deze dreigende engel, iets wat de ziener met al zijn gaven niet ziet; door zijn ezel wordt de magiër terecht gewezen. Echt gelachen wordt er zelden in de Tora, maar humor kan je deze scene niet ontzeggen. Dan krijgt Bil'am toch weer toestemming om door te gaan. Uiteindelijk blijkt hij in drie sessies het volk van Israel niet te vervloeken; integendeel, hij verheerlijkt en zegent na een overdaad aan rituelen Israel in verheven vergezichten, conform de woorden die De Eeuwige hem in de mond legt, iets waarvoor Bil'am van te voren al heeft gewaarschuwd: ‘Alleen wat God mij in de mond legt kan ik spreken'.
Hoe is het te rijmen, dat een als in-slecht afgeschilderde tovenaar ondanks zijn slechte voornemens toch het goede verricht? Kan het kwaad toch uiteindelijk het goede bewerkstelligen? Een vraag waar eeuwen mee is geworsteld en nog. De oplossing is vaak gezocht in de richting van een ondoorgrondelijk plan Gods. In de hele geschiedenis van de theologie is gefilosofeerd en getheologiseerd over hoe het bestaan van het kwaad is te rijmen met een God, die uiteindelijk het goede beoogt. Is ook het kwaad soms een middel om het goede te bereiken? Bil'am heeft met al zijn kunsten zijn persoonlijke kwade bedoelingen, maar is uiteindelijk is hij een instrument van de grotere wil van de Eeuwige, is dan de verklaring. Hij spreekt zijn profetieën over Israel uit als een marionet, een buiksprekerpop. Eigenlijk staat hij niet achter zijn visionaire woorden..

Toch, als je de tekst van de Tora over Bil'am in deze parasha nog eens onbevooroordeeld naleest is er weinig tot niets wat rechtvaardigt de persoon van Bil'am zo zwart af te schilderen. Aanvankelijk wijst Bil'am erop, dat ‘ Ook al gaf Balak me al het zilver en goud uit zijn paleis, dan nog zou ik niets maar dan ook niets kunnen doen dat ingaat tegen het bevel van de Eeuwige, mijn God' .
Over de hele linie blijft Bil'am ondanks de beloofde schatten trouw aan zijn principe: hij zal alleen zeggen wat God hem ingeeft, onomkoopbaar zal hij blijken te blijven. Nadat hij tot woede van zijn opdrachtgever al driemaal het volk van Israel heeft met rijke vergezichten gezegend in plaats van vervloekt zegt hij wederom aan Balak: ‘ Ik heb al tegen uw gezanten gezegd: “Ook al gaf Balak me al het zilver en goud uit zijn paleis, dan nog zou ik niets kunnen doen dat ook maar enigszins ingaat tegen het bevel van de Eeuwige. Uit mezelf kan ik niets ondernemen; alleen wat de Eeuwige zegt, zal ik zeggen ”. Waarna de langste vierde profetie volgt. Als begeerte niet zijn drijfveer was en wel een vastbeslotenheid om de stem van de Eeuwige trouw te zijn, wat zou dan de motivatie kunnen zijn om toch de opdracht van Balak te aanvaarden? Een antwoord zou kunnen zijn: hij deed gewoon zijn werk als beroemde magier. Hij wilde zijn reputatie als beroemde professional gestand doen. Zijn twijfel om wel of niet te gaan en zijn discussies met God zijn menselijke processen, die op zich niet van verdorvenheid getuigen. In de eerste visionaire sessie spreekt de magier zelfs zijn verlangen uit tot dit gezegende volk te mogen behoren (23:10). In deze visie maakt Bil'am sterk de indruk achter zijn woorden te staan. Hij neemt er verantwoording over. Hij doet zijn werk als een goed en integer profeet.
Aan mijn zijde bevindt zich Maimonides, de nuchtere topgeleerde uit de Middeleeuwen.
Hij noemt de profetieën van Bil'am als ware godsuitspreken, die alleen uit de mond kunnen komen van een ware profeet. "Profetie valt alleen ten deel aan iemand, die een groot geleerde is en zijn natuur volledig weet te beheersen”, kortom een persoon van hoog moreel niveau (1 )

Maar wat moeten we dan aan met een Bil'am, die later Balak adviseerde om de Moábitische meisjes in te schakelen om de Israelieten tot ontrouw en afgoderij te verleiden(31:15 ev) ? Een listig plan, want daarmee zouden de Israelieten zich zelf in het verderf storten.
In de hopeloos verdorven variant van Bil'am zou hij volgens de midrash dat gedaan hebben om door dit advies alsnog zijn honorarium binnen te slepen. Maimonides constateert uit de tekst en overeenkomstig zijn opvattingen over profetie een morele neergang van Bil'am in de loop van de parasha. De omslag van zijn persoonlijkheid vindt plaats na de weidse vierde profetie, als hij zijns weegs is gegaan. Tot dan heeft in de ogen van Maimonides Bil'am de status van een moreel hoogstaande man. Daarna begint er een morele aftakeling en zakt die status beneden peil (2). Of die opduikende slechtheid pure boosaardigheid was of meer een actie om zijn deconfiture goed te maken, om zijn geschonden reputatie weer te herstellen? Of is het – op de keper niet minder slecht = de onverschilligheid van een consultant, die de effectiviteit van zijn adviseurschap alsnog aan zijn teleurgestelde machtige baas wil bewijzen? Zonder dat dat persoonlijk bedoeld was ten opzichte van Israel, hoor.

(1) O.a. in Maimonides' Guide to the Perplexed p. 242
(2) Ook in de Talmoed is druk gediscussieerd over Bil'am. In de lijn van Maimonids zei, bv R. Yochanan over Bi'ám: 'in het begin een profeet, later een tovenaar' (Sanhedrin 106a).

pijltje

Parashat Balak Bemidbar / Numeri 22:2-25:9
Bil'am, een genuanceerd beeld

Korte inhoud

De lange tocht van de kinderen van Israël komt in de buurt van zijn eindbestemming; in deze parasha zijn ze aangeland aan de rand van het beloofde land, aan de overkant van de Jordaan, in het land Mo'av. Na zoveel jaren omzwerving is het volk gegroeid in zelfvertrouwen en militaire kracht. Het had net de Emorieten verslagen en de koning van Mo'av, Balak, zocht, bang geworden voor de overmacht van het volk dat in zijn gebied was neergestreken, hulp in de magische sector. Alvorens een militaire confrontatie aan te gaan wilde hij de kracht van zijn tegenstander spiritueel ondermijnen. Het was in die tijd niet ongebruikelijk daarvoor je toevlucht te nemen tot vervloekingen en bepaalde magiërs waren daar specialist in; koning Balak ontbood een sjamaan in het oosten, uit Babylonië, die beroemd was om de kracht van zijn vervloekingen: Bil'am.
Bil'am accepteert na enige discussie met de stem van De Eeuwige de opdracht en gaat gezeten op zijn ezel op weg. Hilarisch zijn de scenes met de ezel, die tot driemaal toe ondanks boze klappen van zijn berijder de weg niet wil vervolgen omdat het beest de weg verspert ziet door een dreigende engel met zwaard, iets wat Bil'am met al zijn gaven niet ziet; door zijn ezel wordt de wijze magier terecht gewezen. Uiteindelijk lukt het hem in drie sessies niet het volk van Israel te vervloeken; integendeel, hij verheerlijkt en zegent het volk, conform de woorden die De Eeuwige hem in de mond legt, iets waarvoor Bil'am van te voren al heeft gewaarschuwd: ‘Alleen wat God mij in de mond legt kan ik spreken'.
Bil'am en Balak gaan huns weegs. De parasha besluit met de afgodendienst van vele Israelieten aan Ba'al en de daarbij behorende seksuele handelingen met Moabitische meisjes.
De daaropvolgende woede van De Eeuwige en de daarmee gepaard gaande dodelijke ziekte, die zich onder het volk verspreidde (SOA?) werd tot staan gebracht na het driest ingrijpen van Pinchas, die een hoererende prins van Jisrael en zijn Midjanitische met een speer het onderlichaam doorstak. Niettemin waren er al vierentwintigduizend slachtoffers gevallen.

Bil'am, door en door slecht of banaal doener van het kwade

Bil'am is een intrigerende figuur. In veel oude commentaren wordt hij gezien als de verpersoonlijking van het kwaad, een evenknie van Moshé in het kwade, want immers ook Bil'am vermocht net als Moshé rechtstreeks met de Eeuwige te spreken, maar misbruikte zijn spirituele talent voor verdorven kunsten.
Toch verhindert de tekst in de Tora niet om een genuanceerder beeld van deze man te schetsen.
Juist zijn vermogen om de stem van De Eeuwige te horen wijst op een persoon, die toegang heeft tot diepe of hoge inzichten. We zouden de stem van de Eeuwige – heel vrijzinnig – kunnen vertalen met het diepste weten van wat waar en wijs is, een weten, dat diep in ons of boven ons uit in principe voor iedereen toegankelijk is, maar in de regel heel moeilijk bereikbaar. Bil'am heeft vanaf het begin van dit verhaal weet van wat het juiste is om te doen: het verzoek van Balak om Israel te vervloeken meteen afwijzen, want, zoals de stem van De Eeuwige hem voorhoudt, het volk ‘is immers gezegend' ( ki baroech hoe ).
Het verhaal, dat zich verder ontvouwt is het verslag van een man, die heen en weer wordt geslingerd tussen enerzijds een niet aflatend besef van wat de weg van waarheid en wijsheid is en anderzijds de verleiding van eer en geld. Het is als het ware een worsteling tussen integriteit en omkoopbaarheid. Steeds probeert Bil'am te marchanderen met zijn geweten; onweerstaanbaar is zijn verlangen te gloriëren in het aanzien, dat hij als magiër geniet, en zijn drang om zijn machtige opdrachtgevers niet teleurstellen. Tegelijk het lukt hem ook niet zijn diepste weten tot zwijgen te brengen. De stem van dat weten dwingt hem niet maar creeert steeds momenten, die hem voor de keuze stellen om te luisteren of niet. Hoogstens lukt het Bil'am dit tijdens de reis naar het paleis van koning Balak te verdringen, tot zijn ezel hem wijst op zijn koppige ontkenning.
Uiteindelijk komt er van de vervloekingen, waarvoor hij is ingehuurd, niets terecht ondanks alle rituele offers. Tot drie keer toe komen er zegeningen uit de mond van de magier en in lyrische bewoordingen bezingt hij de kracht en de glorie van Israel.

Veel commentatoren, zoals bijv. Rashi, zien Bil'am als een man die van diepe haat naar Israel is vervuld, maar in de macht is van De Eeuwige die hem als een marionet bespeelt, iets wat Bil'am maar het liefst niet wil erkennen, hopend op een moment, dat hij even aan deze macht ontsnappend zijn vervloekingen toch kan uitspreken. ‘Want Bil'am haatte hen (de Israelieten) meer dan Balak', zegt Rashi ad vers 11, hfst 22.

Mogelijk echter haatte Bil'am de Israelieten helemaal niet. Hij handelde misschien zuiver als een professional, ijdel en niet wars van materiële beloning, gespitst om overeenkomstig zijn reputatie zijn opdrachten te vervullen. Wel was hij een professional die last had van iets wat we nu geweten of de wijsheid van de ziel zouden noemen, iets dat hij niet tot zwijgen kon brengen. In dat opzicht is hij herkenbaar menselijk, wij allen marchanderen toch voortdurend met ons weten over wat juist, goed, integer, beter of slechter is?
In de sfeer van deze zienswijze op Bil'am moet ik onvermijdelijk denken aan vele adviseurs, consultants, spin doctors van tegenwoordig. Niet gedreven door idealen, niet door liefde voor het hogere doel of haat tegen de tegenpartij, maar door een neutrale motivatie hun kunsten in dienst te stellen van de meest machtige baas of de hoogste bieder.

Ondanks helder zich volhardend in het verkeerde

Ook zonder tovenarij en zwarte kunsten, maar juist in een houding van open en helder kijken naar de realiteit in al zijn gelaagdheid kan een dieper geïnspireerd schouwen in de nog verborgen mogelijkheden over iemand komen. Zo'n moment heeft ook Bil'am. Dat leidt ik af uit de passage '…daarom ging hij niet als de vorige keren op wichelarijen af maar richtte zijn blik naar de woestijn. Toen Bil'am zijn ogen opsloeg en Jisraël daar naar zijn stamindeling gelegerd zag, kwam de geest van G- d over hem.' (Bemidbar 24, 1-2) Dan volgt wederom een reeks zegeningen en profetische uitspraken. De krachtige uitstraling van de strijdbare massa's in het geordende legerkamp maakt kennelijk ook zonder wichelarij indruk op deze toeschouwer. “Hoe goed zijn uw tenten, Ja'akov, uw woningen, Jisrael!”, roept hij uit en ook nu nog zingen wij hem deze uitroep na in het begin van het avondgebed. Het is is moeilijk te begrijpen, dat na al deze ervaringen Bil'am nog bezield zou zijn door een persoonlijke haat tegen het volk, dat hij zo intensief in al zijn glorie had geschouwd en bezongen. In de eerste visionaire sessie spreekt de magier zelfs zijn verlangen uit tot dit gezegende volk te mogen behoren: ‘Moge ik sterven als die rechtvaardigen, moge ik heengaan zoals zij' (23:10). Je vraagt je bijna af, waarom hij zich niet voor aansluiting heeft aangemeld.

Ik had graag willen geloven dat in Bil'am toch een zekere ommekeer had plaats gevonden. Hij had de almacht van de goddelijke stem ervaren en had aan den lijve gemerkt hoe door zijn mond een grotere macht ten goede spreekt.
Maar aan het slot van de parasha lezen we over de ontucht van het volk met de meisjes van Mo'av. Dat bleek een veel effectievere politiek om het volk te ondermijnen dan de tussenkomst van een magiër. De sterfte van 24.000 mensen was het gevolg. Even verderop in de parashat Matot (Bemidbar 31:16) is te lezen dat op advies van Bil'am het volk van Israël tot deze ontrouw werd verleid.
Was dat een actie van Bil'am om zijn déconfiture goed te maken, om zijn geschonden reputatie weer te herstellen? De actie van een consultant, die de effectiviteit van zijn adviseurschap alsnog aan zijn teleurgestelde machtige baas wil bewijzen? Zonder dat dat persoonlijk bedoeld was ten opzichte van Israel, hoor.

RC 4 juli 2014


Parsaha Balak Bemidbar / Numeri 22:2-25:9
een alternatieve visie op Bil'am?

In deze fase van het verhaal van de tocht van de kinderen van Israël zijn ze aangeland aan de rand van het beloofde land, aan de overkant van de Jordaan, in het land Mo'av. Na zoveel jaren omzwerving is het volk gegroeid in zelfvertrouwen en militaire kracht. Het had net de Emorieten verslagen en de koning van Mo'av zocht, bang geworden voor de overmacht van het volk dat in zijn gebied was neergestreken, hulp in de magische sector. Hij ontbood een sjamaan in het oosten, uit Babylonië, die beroemd was om de kracht van zijn vervloekingen: Bil'am.

Bil'am wordt in midrasjiem van de oude wijzen meestal afgeschilderd als de verpersoonlijking van alle denkbare kwade krachten; hij zou zelfs zijn zwarte kunsten geleerd hebben van verstoten engelen, die hij diep in de ingewanden van de aarde placht te bezoeken.  
Soms wordt hij gezien als ultieme negatieve tegenhanger van Avraham, Jacob en zelfs van Mosjé.  
Volgens velen belichaamt hij het prototype van de antisemiet, een man die leeft van de haat in het algemeen en van de haat tegen de Joden in het bijzonder (op wie de uitspraak van de Talmoedwijzen van toepassing is: "wie Israël probeert te schaden wordt een "rosj", een leider', d.w.z. neem antisemitisme op in je programma, het is de kortste weg naar leiderschap, ontleend aan R. Berel Wein).

Hoe zwart Bil'am ook wordt afgeschilderd, ik wil toch ook op een paar lichtpunten in deze man wijzen. Als in Dewariem wordt gezegd, dat er nooit in Israël een profeet was als Mosjé, wijzen de geleerden erop dat er búiten Israël er wél een was, nl. Bil'am. Ook hij had de macht van het woord. Opvallende parallel: net als Mosjé discussieerde ook hij voortdurend met G-d, zij het niet van aangezicht tot aangezicht; het halve hoofdstuk bestaat uit gesprekken van Bil'am met G-d of uit verslag van Bil'am over deze ontmoetingen aan zijn opdrachtgevers. Uit al die tegenstrevingen van de tovenaar tegen die stem van G-d die soms ook wel wat wispelturig aan doet - soms mag Bil'am wél gaan, soms niet - , blijkt wél dat hij die stem kan horen. En als hij hem hoort - en soms moet zijn ezel hem helpen = is hij die stem wel gehoorzaam en spreekt hij de zegeningen uit die hem worden ingegeven, wie weet wel met levensgevaar van de kant van zijn koninklijke opdrachtgever. Integriteit kan hem niet worden ontzegd.  
Hoe destructief de afgodendienaar Bil'am in zijn vervloekingenpraktijk ook verder moge zijn, in deze parasja is hij bevattelijk voor het horen van de stem van de Eeuwige. Zelfs ook wordt hij ten slotte overvallen door rechtstreeks helder zicht: twee rondes van rituelen hebben Bil'am niet tot vervloekingen kunnen brengen, maar slechts tot zegeningen en in de derde ronde staat er:  
‘ Bil'am ging niet als de vorige keren op wichelarijen af maar richtte zijn blik naar de woestijn. Toen Bil'am zijn ogen opsloeg en Jisraël daar naar zijn stamindeling gelegerd zag, kwam de geest van G- d over hem.' (Bemidbar 24, 1-2)
Dan volgt wederom een reeks zegeningen en profetische uitspraken. De krachtige uitstraling van de strijdbare massa's in het geordende legerkamp maakt kennelijk indruk. Ook zonder tovenarij en zwarte kunsten, maar juist in een houding van open en helder kijken naar de realiteit in al zijn gelaagdheid kan een dieper geïnspireerd schouwen in de nog verborgen mogelijkheden worden gegeven.

Wat is nu het werkelijke contrast tussen Mosjé en Bil'am?

Misschien dit: Mosjé belichaamt de gerealiseerde, de met zijn volk verbondene, die in een staat van verlichting in contact is met enerzijds de goddelijke dimensie, anderzijds met de wereldse en menselijke dimensie en de taak heeft deze bij elkaar te brengen. Bil'am is te lezen als b'li am , zonder volk betekent dat. Hij is de eenling, de onverbondene, die in het labyrinth van het ego vatbaar is voor de meest duistere dwaalwegen; maar uit deze parasja blijkt, dat ook in die donkere situatie een stem naar de waarheid en een zicht naar het licht kan doorbreken, ondanks het verzet en door alle tegenstrevingen heen.  
En u voelt hem al aankomen: we hebben allemaal ook iets van Bil'am in ons, die gevangen is tussen de verleidingen van geld, macht, arrogantie, eigenbelang, kortom ego, en een dieper weten van waarheid en helder zicht.  
De parasja (24,25) zegt simpelweg, dat Bil'am terugkeerde naar zijn woonplaats.
Was hij nu zelf ook ten goede gekeerd door zijn ervaringen?  

Aan het slot van de parasja lezen we over de ontucht van het volk met de meisjes van Mo'av. Dat bleek een veel effectievere politiek om het volk te ondermijnen dan de tussenkomst van de magiër. De sterfte van 24.000 mensen was het gevolg.  
In de midrasj zou Bil'am deze ondermijningspolitiek aan Balak hebben geadviseerd: laat Moabitische meisjes de mannen van Jisraël verleiden.  
In de Tora staat daar niets over.  
Ik kies inzake de verdere levensloop van Bil'am voor een open einde.

Evenwel, even verderop in Bamidbar 31, 16, staat wel degelijk – zag ik later - dat op advies van Bil'am het volk van Israël tot ontrouw werd verleid.
Vervolgens kwam ik in het commentaar van Nechama Leibovitz een uitgebreid citaat uit de Talmoed tegen, waarin in geuren en kleuren dit advies van Bil'am wordt beschreven: hoe de meisjes in de marktkramen met een beker wijn in de ene en een afgodsbeeldje in de andere hand de mannen van Israël moesten verleiden, inclusief de verlokkende woorden die deze meisjes moesten gebruiken (Sanhedrin 106a).
Ik had graag willen geloven dat in Bil'am toch een zekere ommekeer had plaats gevonden.

Moet ik mijn eerdere conclusie t.a.v. Bil'am herzien en tot de slotsom komen, dat een mens als Bil'am de almacht van G- d eerst kan ervaren en aan den lijve kan merken hoe door zijn mond een grotere macht spreekt om dan toch onaangedaan door dit wonder te volharden in zijn eerdere kwade opzet t.a.v. het volk Israël, dat hij even tevoren zulk een glorieus lot had voorspeld? In dat geval moet hij toch eigenlijk niet aan zijn eigen zegenrijke teksten hebben geloofd.
Ik laat dit verder even voor wat het is.

Hoe het ook zij, we hebben aan hem twee onsterfelijke zinnen te danken:
'Het (Jisraël) is een volk dat afgezonderd woont en zich niet rekent onder de volkeren'
en: 'Hoe goed zijn uw tenten, Ja'akov, uw woningen, Jisraël!'

Rob C. 140705 herzien 210713

Choekat  Bamidbar 19:1 22:1

De Nechoesjtan

In deze parasja Choekat 1 maken we een sprong in de tijd van 38 jaar, expliciet vermeldt de tekst dat niet. Een hele generatie van Israëlieten is heengegaan. Ook Mirjam sterft en niet veel later Aharon. Een vitale nieuwe generatie reist verder de woestijn in en dan vindt een eigenaardig incident plaats (21:4-9). Het volk zit zonder water, vindt manna minderwaardig, een oude klacht – zevenmaal komt dat voor in de Tora – weerklinkt: ‘waarom zijn wij uit Egypte gebracht, om hier in de woestijn te sterven?'

Een koperen slang

De Eeuwige is ‘not amused' en laat als respons op dit protest giftige slangen ( nechasjiem sarafiem ) los op het volk die de mensen bijten en velen sterven. Dat brengt de Israëlieten tot ommekeer en ze smeken de oude leider om een oplossing. Mozes krijgt een merkwaardig idee ingegeven. Hij maakt een koperen slang ( nechasj nechosjet ) en houdt deze op een standaard ( nees ) omhoog; wie ernaar kijkt, zal worden genezen, en aldus gebeurt. Volgens de tekst heeft de Eeuwige het zelf overigens niet over een koperen slang, maar alleen over het maken van een ‘seraf', een (soort) engel, of ‘iets brandends' (van saraf branden). Het is Mozes, die besluit, dat het een slang moet zijn en wel eentje van koper.

Zijsprong naar her Christendom

Even een zijsprong naar het christendom; daar hebben christelijke theologen de Tanach (min of meer het Oude Testament) – tot ongenoegen van de rabbijnen - naarstig afgespeurd naar gebeurtenissen en beelden, die het lijden van Jezus en zijn rol als verlosser van zonden zou voorafschaduwen. In deze parasja wordt de aanzet door Jezus zelf gegeven, als hij zich (in het evangelie van Johannes 2) vergelijkt met de reddingbrengende koperen slang. De op de standaard omhoog geheven en genezing brengende koperslang ziet men als een voorafschaduwing van de gekruisigde Jezus, die de mensen van hun slangenbeetziekte – hun zonden – verlost. 

Geen inherente heiligheid

Talmoedische rabbijnen vroegen zich af: beging Mozes met zijn koperen slang niet een flagrante overtreding van het tweede gebod van de Tien Woorden, het afbeeldingverbod (Sjemot 20:4 3 )? De geleerden lieten dit afhangen van de vraag: kon de slang an sich dood of leven brengen? 4 Nee, het ging erom de Israëlieten het hoofd te doen heffen, omhoog naar hun hemelse vader om hulp en als ze dat deden, begon de genezing, hieven ze het hoofd niet, dan trad de dood in. De slang was dus niet het doel, maar het middel dat omhoog wees naar de Allerhoogste. In de slang zelf was geen godheid geïnvesteerd. Rituele voorwerpen in het Jodendom hebben geen inherente heiligheid en verwijzen alleen maar naar de geboden, zoals Abraham Joshua Heschel uitdrukkelijk stelt. 5 Toen de vrome koning Chizkijahoe (Hizkia) zag hoe de koperen slang die eeuwenlang in de tempel was bewaard werd vereerd, vond hij dat maar niks, ‘hij sloeg de koperen slang die Mozes gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang ( n echoesjtan ) droeg, wierook te branden' (2 Koningen 18:4). De verleiding om bepaalde objecten tot doel te maken van verering en aanbidding is vaak onweerstaanbaar. Misschien goed om ons eens af te vragen: welke zaken hebben wij al te heilig gemaakt?

Noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Naso zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2 Joh. 3:14 En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft

3 Sjemot/Exodus 20:4-5 U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding   van   wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de Eeuwige, uw God, ben een na-ijverig God, etc

4 Talmoed Rosj Hasjana 29a

5 In Abraham Joshua Heschel, ‘Man's quest for God', Aurora Press, 1998, ch. 5
vertaald als ‘In het licht van zijn aangezicht', 4 e druk, 2011, Bijleveld

pijltje

Parasjat Choekat Bamidbar 19:1 22:1

De Nechoesjtan

De parasja begint met het ritueel van de Rode Koe waarvan de as vermengd met water dient als reiniging voor wie in aanraking is geweest met een dode. Veel dood volgt dan nog. We maken een reuzensprong in de tijd – 38 jaar, expliciet vermeldt de tekst dat niet – en een hele generatie van Israëlieten is heengegaan. Ook Mirjam sterft.
Het met te weinig respect afgedwongen waterwonder bij Meriwa leidt tot de aankondiging van de dood van haar twee broers; niet veel later bestijgt Aharon, ontdaan van zijn ambtskleren, de berg Hor om daar te sterven. Twee jaar later zal ook Mosjee op de berg Nevo tot zijn voorvaderen worden vergaderd.
Maar een vitale nieuwe generatie is opgestaan. Na de overwinning op de koning van Arad, trekt het volk verder en ook dan worden militaire successen geboekt. Am chaj!

Een eigenaardig intermezzo trekt de aandacht (Bamidbar/Numeri 21:4-9). Op hun tocht, zuidwaarts de woestijn in treffen droogte en andere ontberingen het volk. Het heft het morrend volk weer een oude klacht aan: er is geen water, het voedsel (manna) is minderwaardig, ‘waarom zijn wij uit Egypte gebracht, om hier in de woestijn te sterven?'
De Eeuwige is ‘not amused' en laat als respons op dit protest giftige slangen ( nechasjiem sarafiem ) los op het volk die de mensen bijten en velen sterven. Dat brengt de Israëlieten tot ommekeer en ze smeken de oude leider om een oplossing. Mosjee krijgt een merkwaardig idee ingegeven. Hij maakt een koperen slang ( nechasj nechosjet ) en houdt deze op een standaard ( nees ) omhoog; wie ernaar kijkt, zal worden genezen, en aldus gebeurt. Volgens de tekst heeft de Eeuwige het zelf overigens niet over een koperen slang, maar alleen over het maken van een ‘seraf', een (soort) engel, of ‘iets brandends' (van ‘saraf' branden). Het is Mosjee, die besluit, dat het een slang moet zijn en wel eentje van koper.

Begaat Mosjee met die koperen slang niet een brute overtreding van het tweede gebod van de Tien Woorden, het afbeeldingverbod (Sjemot 20:4 (1))? Talmoedische rabbijnen vragen zich dit af in deze vorm: kon de slang dood of leven brengen? (2) Nee, het ging erom de Israëlieten het hoofd te doen heffen, omhoog naar hun hemelse vader om hulp en als ze dat deden, begon de genezing, hieven ze het hoofd niet, dan trad de dood in. De slang was dus niet het doel, maar het middel dat omhoog wees naar de Allerhoogste. In de slang zelf is geen godheid geïnvesteerd, het is geen object dat verering verdient. Rituele voorwerpen in het Jodendom hebben geen inherente heiligheid en herinneren alleen aan en verwijzen naar mitswot, zoals A.J. Heschel (3) uitdrukkelijk stelt. Toen de vrome koning Chizkijahoe (Hizkia) de koperen slang zag, die eeuwen lang in de tempel werd bewaard, vond hij dat maar niks, ‘hij sloeg de koperen slang die Mosjee gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang ( Nechoesjtan ) droeg, wierook te branden' (2 Koningen 18:4). De verleiding om objecten als de slang tot doel te maken van verering en aanbidding is vaak onweerstaanbaar. Misschien goed om ons eens af te vragen: welke zaak hebben wij al te heilig verklaard?

Even een zijsprong naar het christendom; daar hebben christelijke theologen de Tenach (min of meer het Oude Testament) – tot ongenoegen van de rabbijnen - naarstig afgespeurd naar gebeurtenissen en beelden, die de geschiedenis en met name het lijden van Jezus en zijn rol als verlosser van zonden zou voorafschaduwen. In deze parasja zijn er twee van deze zaken, die vele christenen als zo'n voorafschaduwing zien. Zo is Jezus te zien als de ideale en perfecte Rode Koe die ons reinigt van de dood. De omhooggeheven en genezing brengende koperen slang is te beschouwen als een voorafschaduwend beeld van de gekruisigde Jezus, die de mensen van hun slangenbeetziekte – hun zonden – verlost. Het evangelie van Johannes heeft tot dat laatste beeld aanleiding gegeven, waar deze apostel meldt, dat Jezus zichzelf heeft vergeleken met de reddingbrengende koperslang (Joh. 3:14 (4)).

Noten
(1) Sjemot/Exodus 20:4-5 U zult voor uzelf geen beeld maken,  geen  enkele afbeelding  van  wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de Eeuwige, uw God, ben een na-ijverig God, etc.

(2) Talmoed Rosj Hasjana 29a

(3) In ‘Man's quest for God', ch. 5

(4) Johannes 3:14-15: En zoals ?Mozes? de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Parasjat Choekat Bamidbar 19:1 22:1
Wat heeft Moshé verkeerd gedaan?



Korte inhoud


De parasha Choekat begint met veel dood.

Het begint met het ritueel van de Rode Koe: hét voorbeeld van een ‘chok', een wet waarvan men niet naar de diepere zin (ver)mag te vragen, maar die eenvoudigweg opgevolgd moet worden, de Rode Koe, waarvan de as vermengd met water dient als reiniging voor wie in aanraking is geweest met een dode.  

Dan vermeldt de parasha de dood van Moshé's zuster Mirjam.

Vervolgens verhaalt de parasha de gebeurtenissen rond het water van Meriwa; het morrend en dorstig volk drijft Moshé en Aharon tot het uiterste en Moshé slaat met zijn staf ongeduldig op de rots, waaruit weliswaar water gaat stromen, waarna echter Moshé en Aharon te horen krijgen dat ze het beloofde land niet zullen intrekken, en dat hun dagen geteld zijn.

Wat verderop in de tijd bestijgt Aharon, ontdaan van zijn ambtskleren, de berg Hor om daar te sterven.

Met de slangenplaag lijkt de reeks tegenslagen, opstanden, sterfgevallen - begonnen met de verspieders in parashat Sjelach - te culmineren.  
Na de genezing via de koperen slang, omhooggehouden door Moshé, lijkt er een ommekeer te komen: de kinderen van Israël verslaan koning Sichon en zijn Emorieten.  

Wat heeft Moshé verkeerd gerdaan?

Ik ga verder in op het gebeuren bij Mé Meriwa, het water van de twist.
De grote vraag rond deze passage is: wat hebben Moshé en Aharon verkeerd gedaan, dat zij dit oordeel van De Ene: ‘dat zij de gemeenschap niet naar het land zouden brengen' - over zich hebben afgeroepen?

Mogelijkheid één: Moshé heeft de instructies van De Eeuwige niet precies gevolgd, want gezegd is dat hij moest spreken tegen de rots, niet dat hij die met de staf moest slaan (Rasji). Ontlastende omstandigheden: punt één is dat de instructies wél de staf noemen ("Neem de staf", 20, 8), zodat verwacht mag worden hem ook te gebruiken, waarbij ‘punt twee' er ook nog een precedent is, waarbij de staf wél zonder consequenties voor een waterwonder werd gebruikt, Sjemot 17, 2-6.

Mogelijkheid twee: Moshé liet zich meeslepen door zijn woede - dit wordt met enig recht geconcludeerd uit zijn woorden in 20, 10 - , hetgeen een groot man niet past (Maimonides). Ontlastende omstandigheid: volgens velen speelt deze scene zich na bijna veertig jaar woestijn af. Een geheel nieuwe generatie is opgegroeid. Maar nog steeds gedraagt het volk zich morrend, ongelovig en weerspannig; mag een leider dan niet eens ongeduldig en boos zijn? Antwoord is, hoe groter de man, hoe hoger de lat, dus nee. Maar dan nog lijkt de straf toch excessief.

De diepere grond van de ontzegging aan Moshé en zijn broeder om hun volk het beloofde land in te leiden moet gezocht worden in de redengeving door de Eeuwige in 20, 12: "omdat jullie Mij niet geheiligd hebben in de ogen van de kinderen van Israël”.  
Moshé en ook Aharon hebben het waterwonder voor zích gehouden. Ze hebben niet aan het volk duidelijk gemaakt, dat het wonder van De Ene afkomstig was en zij slechts het instrument waren. Zo hebben zij de gelegenheid gemist om het volk te onderwijzen en het godsgeloof te versterken, maar, integendeel, ze hebben er zodoende er aan bijgedragen - wellicht ongewild - , dat het volk hén als de wonderdoeners zou gaan beschouwen, sterker nog, het volk zou in de verleiding komen de persoon van Moshé te gaan vergoddelijken, geheel in strijd met zijn eigen boodschap en met de hele strekking van de Tora. Daarom is - afgezien van dat naar menselijke maat Moshé en zijn broeder op dit moment al zeer oude mannen zijn - het beter dat zij niet langer het volk leiden.  

Zelfs de grootste profeet Moshé heeft zijn feilbaarheden. Hij wilde een heilig man zijn en een heilig volk leiden, maar ook zijn heiligheid heeft zijn grenzen. Samen met zijn nog lang niet heilig geworden generatie gaat ook hij "misschien als laatste" heen, voordat het heilig land wordt binnengetrokken. De kapitein die met zijn schip ondergaat.  
Wat als Moshé zijn eigen grootheid had getranscendeerd en zelfs in Meriwa zijn geduld had bewaard en zijn spiritueel leiderschap had getoond? Had hij dan wel het volk het land binnengeleid? Had hij dan werkelijke heiligheid bereikt? Had Israël hem dan gevolgd in zijn voortreffelijk voorbeeld en het land zonder bloedvergieten gewonnen? Was niet lang daarna het zwaard omgesmeed tot ploegschaar? Had Moshé dan het domein van de onsterfelijkheid betreden?

(mede is gebruik gemaakt van het commentaar van   R. Ari Kahn )

Parashat Choekat   Bemidbar / Numeri 19:1–22:1  
Slangen  

De parasja Choekat bevat veel dood.
Het begint met het ritueel van de ‘rode koe'. Voor mensen en dingen die in contact zijn gekomen met een dode dient reiniging plaats te vinden en daarvoor moet een smetteloze ‘maagdelijke' rode koe ( para adoema ) - een uiterst moeilijk te vinden beest - buiten het kamp volgens een complex ritueel worden geslacht en verbrand; dan kan de as vermengd met water voor de reiniging worden gebruikt door o.a. besprenkeling. Voorbeeld van een ‘ chok ', een wet waarvoor geen ratio is te vinden, zelfs Sjlomo Hamelech (koning Salomo) is het niet gelukt. Op dit punt heeft de Tora 38 jaar laten verstrijken, wat uit de tekst impliciet blijkt. Een nieuwe generatie is opgestaan en de leiders van het volk zijn hoogbejaard geworden. Al die tijd hebben ze waarschijnlijk in de oase van Kadesj doorgebracht. Meteen na het voorschrift van de rode koe wordt de dood van Mirjam, Mosjee's zuster, beschreven. Dan volgt het bekende incident bij het water van Meriva. Mosjee en Aharon bewerken voor jet dorstig volk het waterwonder, maar geven de eer ervan niet aan de Eeuwige, die hen aankondigt dat zij geen van beiden het beloofde land zullen betreden.(1). De Israelieten breken na 38 jaar op van de oase van Kadesj en trekken verder richting Kenaän. De reis gaat verder. Voor Aharon komt de dood al spoedig. Hij bestijgt, honderdentwintig jaar oud, de berg Hor om daar te sterven. Mosjee ontdoet zijn oudere boer van zijn ambtskleren als hogepriester en bekleedt diens zoon Elazar daarmee. Voor Mosjee zal het einde drie jaar later komen.

De Israëlieten trekken, zuidwaarts de woestijn in, waar droogte en andere ontberingen het volk weer treffen. We gaan wat verder in op de plaag van de slangen, die nu over het volk gaat komen. De morrende en dorstende massa heft weer een oude klacht aan: er is geen water, het voedsel (manna) is minderwaardig, waarom zijn wij uit Egypte gebracht, om hier in de woestijn te sterven?   De Eeuwige zend als respons op dit protest nu giftige slangen (   ha-nechasjiem serafiem   ) af op het volk die de mensen bijten en velen ( am-rav)   sterven. Nechama Leibowitz (Studies in Bamidbar, p. 260 ev) wijst erop dat een meer correcte vertaling is: ‘De Eeuwige liet slangen los', want er staat niet de gewone term voor ‘zond' –   jisjlach   – maar een andere (Piel) vorm van deze wortel, ‘   jesjalach   ', wat dus veel meer de causatieve connotatie ‘loslaten', ‘vrijlaten' heeft. Wat maakt dat uit? Het vrijlaten betekent dat de Eeuwige eerder de slangen heeft ‘vastgehouden', aldus Zijn volk tot dan toe beschermd hebbend tegen dit gevaar. Nu laat hij de natuurlijke loop van de natuur zijn gang gaan en duiken de slangen op…  
Dan doen de Israëlieten ommekeer en smeken Mosjee om een uitredding. De oude leider krijgt nu een curieus idee ingegeven. Hij moet een koperen slang (   nechasj nechosjet   ) maken en deze op een standaard omhoog houden; wie het hoofd heft en ernaar kijkt zal worden genezen en aldus gebeurt. Het curieuze is dat de koperen slang een brute overtreding van het tweede van de Tien Woorden, het afbeeldingverbod, lijkt. Een verklaring die hiermee in het reine probeert te komen is, dat de omhooggehouden slang een ritueel symbolisch middel is die de zieken het hoofd weer naar de hemel doet heffen en zo de terugkeer naar geloof en vertrouwen bevordert.  

Even een zijsprong naar het christendom; daar heeft men de Tenach (min of meer het Oude Testament) – tot ongenoegen van de Joden - afgespeurd naar gebeurtenissen en beelden, die de geschiedenis en met name het lijden van Jezus en zijn rol als verlosser van zonden zou voorafschaduwen. In deze parasja zijn er twee van deze zaken, die vele christenen als zo'n voorafschaduwing zien.  
Zo is Jezus te zien als de ideale en perfecte Rode Koe die ons reinigt van de dood. De omhooggeheven en genezing brengende koperen slang is een voorafschaduwend beeld van de gekruisigde Jezus, die de mensen van hun slangenbeetziekte – hun zonden – verlost.  

Vele Joden zullen het crucifix-beeld op dezelfde manier zien als de vrome koning Chizkijahoe (Hizkia) de koperen slang, die eeuwenlang in de tempel werd bewaard. Hij vond het maar niks, de slang was een object van bijgeloof en afgodendienst geworden. ‘Hij verwijderde de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen, haalde de Asjerapalen omver en sloeg de koperen slang die Mosjee gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang (   Nechoesjtan   ) droeg, wierook te branden'(2 Koningen 18:4).  

Na de genezing via de koperen slang, omhooggehouden door Mosjee, lijkt er een ommekeer te komen in de vordering van de lange zwerftocht. In een wat chaotische tekst wordt de complexe omzwerving richting Jordaan beschreven, gedurende welke de Benee Jisrael hun eerste militaire successen behalen. Ze versloegen koning Sichon en zijn Emorieten, Og, de koning van Basjan en anderen en veroverden hun eerste gebieden aan de oostelijke kant van de Jordaan.


(1) In een ander commentaar ga ik uitgebreid in op de vraag wat Mosjee verkeerd heeft gedaan.  

Parashat Choekat Bemidbar / Numeri 19:1–22:1
Van oude leiders en slangen


De Rode Koe

De parasha Choekat (‘een wet van') begint met het reinigingsritueel van de Rode Koe: hét voorbeeld van een ‘chok', een wet waarvan men niet naar de diepere zin vermag te vragen, maar die eenvoudigweg opgevolgd moet worden. Voor mensen en dingen die in contact zijn gekomen met een dode dienst reiniging plaats te vinden en daarvoor moet een smetteloze ‘maagdelijke' Rode Koe ( para adoema ) - een uiterst moeilijk te vinden beest - buiten het kamp volgens een complex ritueel worden geslacht en verbrand; dan kan de as vermengd met water voor de reiniging worden gebruikt door o.a. besprenkeling. Menige gissing is niettemin in de loop der eeuwen door de commentatoren gepleegd naar de achtergronden van dit ritueel, maar zelfs koning Salomo kon de diepere verklaring niet vinden. Lees het commentaar van Nechama Leibowitz (p.233 ev Studies in Bamidbar) over verdere duidingen.. De Mishna vermeldt dat tot de verwoesting van de tweede tempel negen rode koeien zijn gevonden en gebruikt. De volgende tweeduizend jaar is er geen koe zuiver genoeg bevonden en sommigen associëren de vondst van een rode koe die aan de eisen voldoet met de komst van de Mashieach.

Oude leiders

Dan boelstaaft de parasha de dood van Moshé's zuster Mirjam. Het reinigingsritueel lijkt het niet voor niets in deze parasha opgenomen, de beschrijving staat in de tekst meteen voor die over de dood van Mirjam. De dood van de zuster van Moshé houdt misschien ook wel verband met de volgende gebeurtenissen: die rond het water van Meriwa. Volgens de midrash was de aanwezigheid van Mirjam altijd verbonden met een bron, die zij als het ware als haar bijdrage aan het welzijn van het volk met zich mee deed reizen. Nu was die ‘opgedroogd' en moest het volk zelf het water vinden en spoedig zou de dorst zijn intrede doen..
Er was intussen na de opstand van Korach (vorige parasha) veel tijd voorbijgegaan, achtendertig jaren, waarover de Tora merkwaardigerwijs niets vertelt. Vermoedelijk hebben de stammen lang verbleven in de oase van Kadesh. Tijdens een periode van droogte zijn de bronnen blijkbaar opgedroogd en drijft het morrend en dorstig volk Moshé en Aharon daar tot het uiterste en Moshé slaat met zijn staf ongeduldig op de rots, waaruit weliswaar water gaat stromen, maar waarna echter Moshé en Aharon te horen krijgen dat ze het beloofde land niet zullen intrekken, en dat hun dagen geteld zijn. Wat is hun zonde?
Moshé en Aharon hebben het volk niet eerst toegesproken, zoals de Eeuwige had verordend maar met de staf op de rots geslagen onder de woorden “Luister, opstandig volk, zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?” (20:10), waaruit menig commentator onterechte woede en ergernis concludeert. In een vorig commentaar heb ik het gebeuren en commentaren daarop als volgt samengevat: ‘ Moshé en ook Aharon hebben het waterwonder voor zích gehouden. Ze hebben niet aan het volk duidelijk gemaakt, dat het wonder van De Ene afkomstig was en zij slechts het instrument waren. Zo hebben zij de gelegenheid gemist om het volk te onderwijzen en het godsgeloof te versterken, maar, integendeel, ze hebben er zodoende er aan bijgedragen - wellicht ongewild - , dat het volk hén als de wonderdoeners zou gaan beschouwen, sterker nog, het volk zou in de verleiding komen de persoon van Moshé te gaan vergoddelijken, geheel in strijd met zijn eigen boodschap en met de hele strekking van de Tora. Daarom is - afgezien van dat naar menselijke maat Moshé en zijn broeder op dit moment al zeer oude mannen zijn - het beter dat zij niet langer het volk leiden'.  
Veel commentaar heeft moeite met de zwaarte van de sanctie voor de oude leider met zoveel verdiensten. Rabbijn Jonathan Sacks nuanceert een en ander; ook hij wijst op de hoge leeftijd en de grote hoeveelheid ‘dienstjaren' van de twee leiders, die maken dat Moshé en ook zijn broer niet meer fris en alert reageren en op dat moment geen besef hebben, dat een nieuwe generatie volwassen is geworden en een nieuwe benadering nodig heeft; eigenlijk heeft Moshé klakkeloos het waterwonder van veertig jaar geleden, bij Refidim (Ex. 17:6) willen herhalen op routineuze wijze en de gelegenheid niet gegrepen om een nieuwe generatie over De Ene te vertellen.
Daarom moeten wij volgens Sacks het woord ‘zonde' niet te zwaar nemen, het gebeuren is – om het in mijn woorden te zeggen – een signaal geweest voor aflossing van de wacht, een teken dat nieuwe leiders zijn geboden en één kandidaat staat al op de nominatie: Jehoshoea.
Sacks wijst ook nog op een veel verklarende omstandigheid voor de mindere conditie van Moshé: dat heeft weer te maken met de dood van Mirjam. Zij was naar men met grote waarschijnlijkheid mag vermoeden – de Tora is daar niet expliciet over = zijn grote vertrouweling op de achtergrond, de grote zuster, die hem ooit als baby uit de Nijl heeft gered en altijd aan zijn zijde heeft gestaan als de toeverlaat die iedere leider nodig heeft. Het verlies van zijn zuster moet Moshé diep hebben geraakt en van slag gebracht.

Nu trekken de scharen weer op, weg van Kadesh, maar zijn gedwongen rondom het land van Edom zuidwaarts te trekken weer de woestijn in, waar het water schaars is en de ontbering weer toeneemt.
De reis gaat verder en ook Moshé's oudere broer is aan het einde van een lang leven gekomen. Aharon bestijgt, honderdentwintig jaar oud, de berg Hor om daar te sterven. Moshé ontdoet zijn oudere boer van zijn ambtskleren en bekleedt diens zoon El'azar daarmee.

Slangen

De Israelieten slaan het kamp op, weer verder, weg van Kadesh, en worden gedwongen om om het land Edom heen te trekken, zuidwaarts de woestijn in, waar droogte en andere ontberingen het volk weer treffen. Het morrend en dorstend volk heft weer een oude klacht aan: er is geen water, het voedsel (manna) is minderwaardig, waarom zijn wij uit Egypte gebracht, om hier in de woestijn te sterven?
De Eeuwige zend als respons op dit protest nu giftige slangen ( ha-nechashim seraphim ) af op het volk die de mensen bijten en velen ( am-rav) sterven. Nechama Leibowitz (Studies in Bamidbar, p. 260 ev) wijst erop dat een meer correcte vertaling is: ‘De Eeuwige liet slangen los', want er staat niet de gewone term voor ‘zond' – jishlach – maar een andere (Pi'el) vorm van deze wortel, ‘ jeshalach ', wat dus veel meer de connotatie ‘loslaten', ‘vrijlaten' heeft. Wat maakt dat uit? Het vrijlaten betekent dat De Eeuwige eerder de slangen heeft ‘vastgehouden', aldus Zijn volk tot dan toe beschermd hebbend tegen dit gevaar. Nu laat hij de natuurlijke loop van de natuur zijn gang gaan en duiken de slangen op…
Dan doen de Israelieten ommekeer en smeken Moshé om een oplossing en de oude leider krijgt nu een curieus idee ingegeven. Hij moet een koperen slang ( nechash nechoshet ) maken en deze op een standaard omhoog houden; wie het hoofd heft en ernaar kijkt zal worden genezen en aldus gebeurt. Het curieuze is dat de koperen slang een brute overtreding van het tweede van de Tien Woorden, het afbeeldingverbod, lijkt. Een verklaring die hiermee in het reine probeert te komen is, dat de omhooggehouden slang een ritueel symbolisch middel is die de zieken het hoofd weer naar de hemel doet heffen en zo de terugkeer naar geloof en vertrouwen bevordert.

Even een zijsprong naar het christendom; daar heeft men de Tenach (min of meer het Oude Testament) – tot ongenoegen van de Joden - afgespeurd naar gebeurtenissen en beelden, die de geschiedenis en met name het lijden van Jezus en zijn rol als verlosser van zonden zou voorafschaduwen. In deze parasha zijn er twee van deze zaken, die vele christenen als zo'n voorafschaduwing zien.
Zo is Jezus te zien als de ideale en perfecte Rode Koe die ons reinigt van de dood. De omhooggeheven en genezing brengende koperen slang is een voorafschaduwend beeld van de gekruisigde Jezus, die de mensen van hun slangenbeetziekte – hun zonden – verlost.

Vele Joden zullen het crucifix-beeld op dezelfde manier zien als de vrome koning Chizkijahoe (Hizkia) de koperen slang, die eeuwenlang in de tempel werd bewaard. Hij vond het maar niks, de slang was een object van bijgeloof en afgodendienst geworden. “Hij verwijderde de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen, haalde de Asjerapalen omver en sloeg de koperen slang die Moshé gemaakt had aan stukken. De Israëlieten hadden namelijk nog altijd de gewoonte voor deze slang, die de naam Koperslang ( Nechoeshtan ) droeg, wierook te branden” (2 Koningen 18:4).

Na de genezing via de koperen slang, omhooggehouden door Moshé, lijkt er een ommekeer te komen in de vordering van de lange zwerftocht en ook militaire successen worden behaald. In een wat chaotische tekst wordt de complexe omzwerving beschreven, gedurende welke de kinderen van Israël koning Sichon en zijn Emorieten, Og, de koning van Bashan en anderen versloegen en hun eerste gebieden veroverden aan de oostelijke kant van de Jordaan.  

RC 27 juni 2014

Korach   Numeri/Bemidbar 16:1–18:32.

Twee soorten leiderschap


In deze parasja Korach 1 wordt het archetype van een opstand beschreven. Neem een ontevreden en zich achtergesteld voelend volk en een aantal leiders, die hier hun kans zien. Ze exploiteren de frustratie om op de golven van algemene onvrede omhoog te komen. Vaal blijken het later leiders met een twijfelachtige integriteit. Hun vermeende opkomen voor welzijn gaat meestal gepaard met persoonlijke ambities en belangen. Ze hebben een dubbele agenda. In dit geval zijn het Korach van de stam Levi en Datan en Aviram uit de stam van Ruben (Re'oeven).

Verborgen agenda's

Het drietal wist 250 vooraanstaande mannen aan hun kant te krijgen.
Korach valt het leiderschap van Mozes (Mosjee) en Aharon aan in de vorm van een theologische discussie. Hij lijkt wel een punt te hebben (16:3): ‘ U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig ( ki kol ha-eda koelam kedoshim ), en de Eeuwige is in hun midden. Waarom voelt u zich dan boven de gemeenschap van de Eeuwige verheven?' Korach lijkt op te komen voor de gelijkwaardigheid van iedereen, iedereen is heilig, de een is niet heiliger of hoger dan de ander. Eerdere uitspraken van Mozes zelf (uit Exodus en Leviticus) lijken steun te geven. '  Een koninkrijk  van priesters  zul je zijn, een heilig  volk  ”. en ‘ Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want Ik, de Ene, jullie God, ben heilig '. Maar heiligheid niet een cadeautje is, dat de Israëlieten per definitie is gegeven. Het is een veeleisende weg is die is te gaan; een opdracht, waartoe de Tora richtlijnen geeft. Ook Mozes is niet heilig. De heiligheidsredenering van Korach is een façade. Er is sprake van een oneigenlijk argument, waarachter materiële belangen van macht, status en prestige schuilgaan. Het schijnbaar theologische argument dekt een heel persoonlijke agenda van Korach. Verdere verzen (16:8 ev) en diverse midrasjiem wijzen op gevoelens van miskendheid bij Korach en op zijn politieke ambitie om zelf het hogepriesterschap van Aharon te bekleden. Hij beroept zich op aanspraken op grond van zijn afkomst. Korach vertegenwoordigt wat in veel psychologie het ‘ego' wordt genoemd. Korach acteert  ' le-atsmo' ,  voor zichzelf. Discussies le-atsmo dekken altijd persoonlijke of groepsbelangen.

Datan en Aviram, de twee Rubenieten, hebben een heel andere agenda. Ze vallen rechtstreeks het leiderschap van Mozes aan. Hij heeft als leider gefaald. Het volk is misleid. Mozes heeft het willens en wetens weggevoerd uit Egypte - dat zij nota bene een land van melk en honing noemen – naar de ondergang in de woestijn. De midrasj schrijft hen als Rubenieten een oude wrok toe; als afstammelingen van de eerstgeboren zoon van Jacob, Ruben, komt hen het leiderschap over het volk toe met alle rechten en plichten van dien. Mozes heeft hen die grotendeels ontnomen door de levieten hun plaats te laten innemen 2 . Ook achter hun politieke aanklacht schuilt een egocentrisch motief, het is l e-atsmo.

Twee soorten leiderschap

Het leiderschap van Mozes is juist ontdaan van ieder eigenbelang, Het houdt zich niet bezig met macht, materieel eigenbelang, status, prestige. Mozesis van dat alles als het ware ontledigt om ruimte te hebben om te horen wat de situatie werkelijk van hem vraagt om te doen; hij acteert  ‘le-sjem sjamajim'.

In de parasja krijgt het leiderschap van Mosjee en Aharon de zegen. Met de aanhangers van de beweging van Korach werden korte metten gemaakt. Ze stortten in de afgrond of werden met vuur verteerd, tot ontsteltenis van de rest van het toekijkende volk. In onze westerse maatschappij van de laatste 75 jaar zijn dat wel erg rücksichtsloze maatregelen, die we absoluut afwijzen, maar misschien heimelijk aan onze vijanden toewensen.

De rebellie van Korach vond plaats in een de halfnomadische situatie van lang geleden, maar het patroon lijkt duidelijk te herkennen in de soms radicale, soms subtiele vormen in de huidige complexe wereld. Korach vertegenwoordigt het leiderschap zoals dat in vele lagen voorkomt: gedreven door vaak agressieve ambitie, nauwverholen eigenbelang of geborneerd groepsbelang. Het type van de gemiddelde CEO. Het lijkt er wel op of het type leiderschap à la Korach –  le-atsmo  - in deze wereld onvermijdelijk is om de zaak draaiende te houden. Leiders zonder enig - of vooruit, minimaal - eigenbelang, de wereld heeft ze broodnodig. Zijn er leiders   le-sjem sjamajiem denkbaar   ? 3

De zonen van de rebel Korach werden gespaard (Bemidbar 26:11). In de tijd van koning David vormden hun nazaten een koor van tempelzangers, Ze componeerden elf beroemde psalmen. Waarmee ze aantonen hoe het mogelijk is onze agressieve aandrang te transformeren en te sublimeren tot iets moois. Sjabbat sjalom !

noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Naso zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2. Zie ook een eerder  commentaar op parasjat Bemidbar  , waarin ik op het fenomeen van de oudste zonen inga.

3. Dit commentaar maakt gebruik van een eerdere commentaren van mij op deze parasja en een aantal andere commentaren, w.o. dat van Rabbijn Jonathan Sachs.

RC juni 2021

Parasjat Korach      Bamidbar/Numeri 16:1–18:32 

Twee soorten leiderschap

Deze parasja behandelt de misschien wel ernstigste crisis onder de Israëlieten over Mosjee's leiderschap tot nu toe. De leviet Korach, en de Rubenieten Datan, Aviram en On stellen zich tijdens een ‘spreekuur' van Mosjee tegenover hem op, ieder met zijn eigen klacht. We gaan vooral in op Korach.
Korach en de zijnen beginnen – volgens de midrasj (1) – eerst een nogal hypocriet aandoende halachisch steekspel; als je je talliet helemaal blauw ( techelet ) verft, heb je dan nog tsietsiet - de gedenkkwasten met de blauwe draad, die overigens tegenwoordig wit is - nodig? En als je je huis vol Torarollen ( sfariem Tora ) met honderden verzen hebt, heb je dan nog wel een mezoeza - het deurpostkokertje met het korte Toratekstje van twee verzen erin - nodig? Mosjee antwoordt dat in beide gevallen de regel blijft gelden. De mannen spotten met deze opvatting van Mosjee, die al die regels wel zelf verzonnen zal hebben. Ze matigen zich dezelfde autoriteit als Mosjee aan, zeker als ze komen met hun hoofdbeschuldiging (16:3): ‘ U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig (ki kol ha-eda koelam kedosjiem), en de Eeuwige is in hun midden. Waarom voelt u – Mosjee - zich dan boven de gemeenschap van de Eeuwige verheven?' 

In feite gaat achter deze klacht iets heel anders schuil: Korach is niet tevreden met zijn positie als leviet (tabernakeldienaar), achter zijn beschuldiging gaat een andere agenda schuil: hij is uit op het (hoge)priesterschap. Mosjee voelt dat haarfijn aan en gaat rechtstreeks op die achterliggende ambitie in, als hij antwoordt (16:10): ‘Is het u niet genoeg dat hij u en uw stamgenoten, de ? Lev ie ten, in zijn nabijheid heeft toegelaten? Eist u nu ook nog het priesterschap op?' 

Korach vertegenwoordigt het leiderschap zoals dat in de wereld al te vaak voorkomt. Mensen als Korach worden gedreven door agressieve ambitie en nauwverholen eigenbelang. De heiligheid waar Korach zich op beroept is een façade, waarachter materiële belangen van macht, status en prestige schuilgaan. Korach vertegenwoordigt wat in veel in een aantal psychologische theorieën de narcistische persoonlijkheid wordt genoemd. Hij acteert voor zichzelf,  le-atsmo . Soms komt het mij voor of leiderschap à la Korach het gangbare leiderschap is geworden. 
Het leiderschap van Mosjee is van heel andere aard. Hij ambieerde het leiderschap helemaal niet en vond zichzelf niet geschikt, zo hebben we kunnen lezen in Sjemot/Exodus (3,11;4,11 en 13). Mosjee was ‘ een zeer bescheiden man – niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij' lezen we in Bamidbar/Numeri 12:3. Mosjee's leiderschap is juist ontdaan van ieder eigenbelang. Het houdt zich niet bezig met macht, materieel eigenbelang, status, prestige. Hij is van dat alles als het ware ontledigt om de ruimte te hebben waarin gehoord kan worden wat de situatie werkelijk vraagt en om te doen wat werkelijk nodig is om gedaan te worden; hij acteert  lesjem sjamajiem . Het gezag van Mosjee was wellicht niet eens zozeer gebaseerd op zijn persoonlijkheid of zijn charisma, maar op een daarbovenuit gaand gezag van een universele herkenbaarheid voor ieder die hem ontmoette. 
Dit soort leiderschap komen we eigenlijk nauwelijks meer tegen. Toch zijn we daar wel gevoelig voor, voor dit soort volstrekt belangeloze en bescheiden leiderschap en herkennen we iets van aanwezigheid daarvan in sommige leiders; en we laten het graag aan de lezer daarbij namen in gedachten te nemen. In de verwarrende wereld van nu, waar de ontwikkelingen zo snel gaan in vaak onrustbarende richting hebben we dit soort leiderschap hard nodig. 

In de wereld van deze parasja vraagt Mosjee om een godsoordeel – de enige keer dat hij dat heeft gedaan – en hij krijgt de bevestiging, waarom hij had gevraagd (16:16 ev, de test met de vuurpannen en het reukwerk). Met aanhangers van de beweging van Korach worden korte metten gemaakt. Ze storten met vrouw en kind in de afgrond of worden met vuur verteerd, tot ontsteltenis van de rest van het toekijkende volk. 
Wel erg rücksichtsloze maatregelen volgens de maatstaven van onze (westerse) wereld, waarin we ons best doen een rechtstaat te zijn en als het enigszins kan extremisten voor het gerecht te brengen en een mate van pluraliteit van andersgelovigen en andersdenkenden trachten te handhaven. 
Ook toen al wekte dit gewelddadige ingrijpen groot protest bij het volk, dat bij de tent van Mosjee en Aharon te hoop loopt. Een meer vreedzame oplossing werkt uiteindelijk veel beter om een eind aan het conflict te maken: alle 12 staven van de stamhoofden van Israel worden ter goddelijke beoordeling gelegd in de tabernakel. Van deze gaat alleen de staf van Aharon van de stam Levi bloeien als de tak van een amandelboom (17:16 ev), hetgeen uitwijst, dat Mosjee en Aharon terecht het leiderschap toekomt.

Noten

(1) Midrasj Tanchoema Korach Siman 2


Korach          Bemidbar/ Numeri 16:1–18:32

Een dwaze en een wijze vrouw 
 

In deze parasja 1 lezen we over wat tijdens de veertigjarige woestijntocht wel de meest ernstige betwisting heeft betekend van de autoriteit van Mozes en Aharon. Vier vooraanstaande mannen treden in de volksvergadering naar voren met een ernstige aanklacht,

Heeft Mozes zich te veel macht aangematifd?

Korach van de stam van Levi. Datan, Aviram en On van de stam van Ruben, die gelegerd is naast een van de levitische clans, de clan van Kohatieten in het zuiden van het kamp. Wee de kwaadwilligen en hun buren, roept Rasji uit; als slechteriken je buren zijn ben je nog niet jarig. Waarmee komen ze? Mozes matigt zich veel te veel macht aan, vinden ze. Waar haalt hij het recht vandaan over hen te beslissen, zich boven hen te verheffen? Ze stonden toch allemaal als gelijkwaardige burgers bij de Sinaj?
Als Mozes dit hoort valt hij op de grond (16:4). Rasji zegt: uit wanhoop, het is al de vierde keer, dat er wordt gerebelleerd, en de oude leider vreest dat hij dit maal het volk niet meer zal kunnen redden van de woede van de Eeuwige.
Als psycholoog zou ik zeggen: het was een doodschrik, hij viel flauw, zoals wel gebeurt als een mens verschrikkelijk slecht nieuws hoort.
De chassidische rebbe Sjne'oer Zalman van Liadi (18 e eeuw) oppert: Mozes sloot niet uit, dat middels Korach de Allerhoogste hem een boodschap wilde doorgeven met betrekking tot zijn leiderschap. Hij had tijd nodig om in zichzelf te onderzoeken of er inderdaad een spoor van zelfverheffing of trots in hem was. Daarvoor viel hij op de grond. Toen hem duidelijk was, dat dat niet het geval was, stond hij weer op en kon hij Korach zien voor wat hij was: een ruziezoeker. Ga altijd na of de boodschapper met zijn boodschap zijn eigen belang voor ogen heeft of dat hij werkelijk de intentie heeft iets van waarheid en waarde te onthullen 2 .

Een dwaze en een wijze vrouw

De midrasj laat ppk het licht schijnen op de vrouwen. Achter de schermen van een mannenmaatschappij hebben ze vaak grote invloed, zijn ze ‘the brains behind pa'.  Ze kunnen je maken of breken, zoals Misllee (Spreuken) 14:1 zegt: ‘Wijze vrouwen bouwen hun huis op, maar een  die zeer dwaas is, breekt het met haar handen af'. De midrasj zegt dat Koning Salomo bij deze spreuk geinspureerd was door de daden van de vrouw van Korach en de vrouw van de Rubeniet On 3 .

Immers naast Korach heeft zijn vrouw een groot aandeel in de rebellie. Zij heeft hem flink aangestookt. Mozes had hem, Korach, doodeenvoudig genegeerd bij de benoeming van hoge posten, zei ze, Mozes deed aan nepotisme en benoemde zijn neefjes tot priester; de boeren moeten de priesters hun deel geven, maar de levieten krijgen niks en moeten gewoon belasting betalen, en hij Korach (='kale') had als gewone leviet het vernederende afscheren van lichaamshaar moeten doorstaan. En ook andere voorschriften zoals de tsietstietplicht en het mezoeza voorschrift, belachelijk allemaal, zo ridiculiseerde zijn vrouw als een echte demagoog achter de schermen.  

Nee dan de vrouw van de Rubeniet On. De man On wordt na zijn introductie in vers 1 van hoofdstuk 16 niet meer vermeld; hij is kennelijk aan de rampzalige afloop van de rebellie ontkomen. Dat heeft hij volgens de midrasj aan zijn vrouw te danken. Die zag hem samenzweren met Korach en diens kornuiten. Ze raadde hem dringend aan uit te stappen, hij zou zelfs bij het slagen van de rebellie er toch niets wijzer van worden. Hou je gedeisd, zei ze, blijf in je tent, ik hou je uit de wind. Ze gaf hem wijn te drinken en ging voor de tent zitten. Daar ging ze uitgebreid heur haar kammen en tot een ingewikkelde coiffure kappen, een langdurige procedure waar mannelijke ogen zich niet op mochten vestigen: die moesten uit de buurt blijven. Toen ze daar eindelijk mee klaar was waren was de rebellen al afgelopen. Korach, Datan en Aviram en hun familie waren al door de grond verzwolgen en door het vuur verteerd. Weet met wie je een (echtelijke of politieke) partij vormt.  

Maar de zonen van de rebel Korach werden gespaard (Bamidbar 26:11), ze waren het niet eens met hun vader of ze waren te jong. In de tijd van koning David vormden hun nazaten een koor van tempelzangers. Ze componeerden elf beroemde psalmen, waarmee ze wellicht iets van de slechte naam van hun voorvader hebben goedgemaakt.

Noten

1 . Meer commentaren op de parasja Korach zzie mijn boek   REIZEN DOOR DE TORA   , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium.

2. Gebaseerd op Sipurei Chassidim, vermeld op  http://www.kabbalaonline.org/kabbalah/article_cdo/aid/683765
Meer over het debat tussen Korach en Mozws op mijn website: http://www.robcassuto.com/parasjot2.html#pkach

3. aldus Daät Zekeniem (selectie van commentaren uit de Tosafot, 13 e eeuw) op Numeri 16:1 op sefaria.org

RC herzien 2023

Parasjat Korach   Bemidbar/ Numeri 16:1–18:32
Rebellie en zijn gevolgen

De in de parasja Korach beschreven crisis rond het leiderschap van Mosjee en Aharon is niet de eerste tijdens de ruim twee jaar geleden begonnen woestijnreis. Sinds het optrekken van de stammen van Israel vanaf de Sinaj is de tocht het volk niet meegevallen. Als we alle gebeurtenissen nog eens in ogenschouw nemen zien we dat er veel ontberingen hebben plaatsgevonden en dat het volk veel heeft geklaagd en gejammerd en dat er veel slachtoffers zijn gevallen door rampen en tegenslagen, die de Tora vaak beschrijft als uitingen van de woede van de Eeuwige over de weerspannigheid van Zijn volk, een woede die door de volksprotesten belaagde Moshé met veel smeekbeden nog ternauwernood kon worden getemperd.  
Het is niet verwonderlijk, dat met dit alles een voedingsbodem was geschapen voor hernieuwde strubbelingen en opstandigheid tegen de leiders onder wie al die tegenslagen hadden plaatsgevonden, Mosjee en Aharon.  
Twee partijen stellen zich tegenover hen op (1). Het is op het ‘spreekuur' dat Mosjee klachten van de mensen behandelt en een hele menigte heeft zich voor hem verzameld, dat Korach, Datan, Aviram en On naar voren treden om dit momentum te gebruiken; ze beginnen pesterig een haarkloverij aan de leidsman voor te leggen over wanneer wel of niet de mitswe van tsietstiet aan een kledingstuk is vereist. Van de discussie daarover komt het tot hun werkelijke aanklacht: Mosjee matigt zich veel te veel macht aan, vinden ze. Waar haalt hij het recht vandaan over hen te beslissen. Korach van de stam van Levi voelt zich onrechtvaardig behandeld. Eigenlijk had hij benoemd moeten worden tot hoofdman van de afdeling van de levitische clan van de Kohatieten in plaats van een neefje van Mosjee, zegt de Midrasj. Mosjee benoemt alleen zijn eigen favoriete familieleden op hoge posten, hij doet aan nepotisme, zo luidt he allemaal. Maar eigenlijk is Korach uit op het hogepriesterschap blijkt uit Mosjee's opmerking in vers 10. Een machtsgreep is in wording.
Datan, Aviram en On zijn van de stam van Reöeven, die gelegerd is naast de clan van Kohatieten in het zuiden van het kamp. Wee de kwaadwilligen en hun buren, roept Rasji uit; als slechteriken je buren zijn ben je nog nie jarig. Hun verwijt is wat we al eerder zo vaak hebben gehoord: Mosjee heeft zijn belofte niet waargemaakt, hij heeft hen uit het welvarende Egypte geleid, maar het beloofde land van melk en honing is nergens te bekennen, alleen woestijn.
Mosjee's reactie is curieus, normaal doet hij dit nooit, maar nu is hij wanhopig; hij roept een godsoordeel in, de Eeuwige zal beslissen, wie de Zijne is, wie Hij in zijn nabijheid laat komen (als leidsman en als hogepriester, moet je erbij denken).  
De uitslag is, dat Mosjee en Aharon de zegen krijgen. Met de aanhangers van de beweging van Korach worden korte metten gemaakt. Ze storten met vrouw, kind en tent in een gapende afgrond of worden met vuur verteerd, tot ontsteltenis van de rest van het toekijkende volk. We zien hier hoe het spel van machtsaanspraken, ideologische discussie, persoonlijke ambities en opkomen voor persoonlijk eigenbelang inclusief alle intriges op theocratische wijze de pas wordt afgesneden door een door goddelijk ingrijpen ingeroepen natuurgebeuren. Beetje absurde vraag natuurlijk: hoe zou het conflict met al zijn herenbare machinaties zijn afgelopen als het op democratische wijze zou zijn aangepakt, de partij van Mosjee en Aharon, de partij van Korach, de partij van Datan en Aviram met hun respectievelijkeprogramma's en verkiezingskampanjes en dan stemmen…

De midrasj laat nog een onverwacht licht schijnen op de vrouwen (2). Achter de schermen hebben ze vaak grote invloed. ‘The brains behind pa' zingt Bob Dylan in zijn song ‘ Maggies farm'.
Niet alleen Korach staat aan de bron van de rebellie, zijn vrouw heeft een groot aandeel, zij heeft hem opgehitst. Mosjee had hem, Korach, doodeenvoudig genegeerd bij de benoeming van hoge posten, zei ze, de boeren moeten de priesters hun deel geven, maar de levieten krijgen niks en moeten gewoon belasting betalen, en hij Korach (='kale') had als gewonen leviet het vernederende afscheren van lichaamshaar moeten doorstaan. En ook andere voorschriften zoals de tsietstietplicht en het mezoeza voorschrift ridiculiseerde zijn vrouw, een echte demagoog achter de schermen.
Nee dan de vrouw van de Rubeniet On. De man On wordt na zijn introductie in vers 1 van hoofdstuk 16 niet meer vermeld; hij is kennelijk aan de rampzalige afloop van de rebellie ontkomen. Dat heeft hij volgens de midrasj aan zijn vrouw te danken. Die zag hem samenzweren met Korach en diens kornuiten. Ze raadde hem dringend aan uit te stappen, hij zou zelfs bij het slagen van de rebellie er toch niets wijzer van worden. Hou je gedeisd, zei ze, blijf in je tent, ik hou je uit de wind. Ze gaf hem wijn te drinken en ging voor de tent zitten. Daar ging ze uitgebreid heur haar kammen en tot een ingewikkelde en coiffure kappen, een langdurige procedure waar mannelijke ogen zich niet op mochten vestigen: die moesten uit de buurt blijven. Toen ze daar eindelijk mee klaar was waren de rebellen en hun familie al door de grond verzwolgen en door het vuur verteerd. Weet met wie je een (echtelijke of politieke) partij vormt.

Maar de zonen van de rebel Korach werden gespaard (Bemidbar 26:11), ze waren het niet eens met hun vader of ze waren te jong. In de tijd van koning David vormden hun nazaten een koor van tempelzangers, Ze componeerden elf beroemde psalmen, waarmee ze wellicht iets van de slechte naam van hun voorvader hebben goedgemaakt.

Noten:
(1) In de volgende passage is commentaar van Rasji en Ovadja Sforno op Bemidbar/Numeri hfst 16 verwerkt
(2) Het verhaal over de vrouwen is uit Daät Zekeniem. Een verzameling aantekeningen van leerlingen van Rasji

RC 7 juli 2016

Parashat Korach Numeri/Bemidbar 16:1–18:32.
Verborgen agenda's

De in deze parasha beschreven crisis rond het leiderschap van Moshé en Aharon is niet de eerste tijdens de ruim twee jaar geleden begonnen woestijnreis. Sinds het opbreken van het kamp bij de Sinaj is de tocht de stammen van Israel niet meegevallen. Als we alle gebeurtenissen nog eens in ogenschouw nemen zien we dat er veel ontberingen hebben plaatsgevonden en dat het volk veel heeft geklaagd en gejammerd. Er zijn veel slachtoffers gevallen door rampen en tegenslagen, die de Tora vaak beschrijft als uitingen van de woede van de Eeuwige over de weerspannigheid van Zijn volk, Die woede werd dan door een belaagde Moshé met veel smeekbeden ternauwernood getemperd.
Het begon al met het vuur, dat de rand van het kampement had verwoest, het vuur van Taw'era.
Vervolgens vielen er veel slachtoffers doordat ze stierven als gevolg van hun gulzigheid bij het eten van het kwakkelvlees, dat door Moshé in wanhoop werd afgesmeekte en door God met veel tegenzin gegeven; ze werden begraven in Kivrot-hata'awa.
Een grote tegenslag was het ontmoedigende verslag van de verkenners over het beloofde land.
Een deel van het volk wilde zelfs Moshé als leider afzetten. De daarop volgende veertigjarige verbanning naar de woestijn betekende een diepgaande teleurstelling voor de uit Egypte vetrokken generatie, niks land van melk en honing. Een ondanks dit vonnis begonnen veldslag tegen de Amalekieten leidde tot een smadelijke nederlaag bij Chorma.
Het niveau van frustratie was onder grote delen van het volk hoog zijn gestegen. Het is niet verwonderlijk, dat met dit alles een voedingsbodem was geschapen voor hernieuwde strubbelingen en opstandigheid tegen de leiders onder wie al die tegenslagen hadden plaatsgevonden, Moshé en Aharon. Als spreekbuis van de onvrede stelt zich de leviet Korach tegenover Moshé.

Wat volgt is het archetype van een opstand, die machtswisseling beoogt. De condities zijn een ontevreden en gefrustreerd volk en een aantal leiders, die hier hun kans zien. Ze exploiteren de frustratie om op de golven van algemene onvrede omhoog te komen. Het zijn of blijken later leiders met een twijfelachtige integriteit. Hun vermeende opkomen voor welzijn gaat meestal gepaard met persoonlijke ambities en belangen. Ze hebben een dubbele agenda.

In dit geval zijn het Korach van de stam Levi en Datan en Aviram uit de stam van Re'oeven. Het drietal wist kennelijk 250 vooraanstaande mannen aan hun kant te krijgen.
Korach valt het leiderschap van Moshé en vooral Aharon aan. Hij lijkt wel een punt te hebben. De aanklacht een redelijke indruk (16:3) : ‘ U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig (ki kol ha-eda koelam kedoshim), en de Eeuwige is in hun midden. Waarom voelt u zich dan boven de gemeenschap van de Eeuwige verheven?' Korach lijkt op te komen voor de gelijkwaardigheid van iedereen, iedereen is heilig, de een is niet heiliger of hoger dan de ander. Hij lijkt gesteund door eerder uitspraken bij monde van Moshé zelf (uit Exodus en Leviticus). ' Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk ”. Breng deze woorden aan de Israëlieten over .' en ‘ Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want Ik, de Ene, jullie God, ben heilig. '. Maar heiligheid niet een cadeautje is, dat de Israëlieten per definitie is gegeven. Het is een veeleisende weg is die is te gaan; een opdracht, waartoe de Tora richtlijnen geeft. Zelfs Moshé blijkt niet heilig te zijn. De heiligheid waar Korach zich op beroept is een façade. Er is sprake van een oneigenlijk argument, waarachter materiële belangen van macht, status en prestige schuilgaan. Het schijnbaar theologische argument dekt een heel persoonlijke agenda van Korach. Verdere verzen (16:8 ev) en diverse midrashiem wijzen op gevoelens van miskendheid bij Korach en op zijn politieke ambitie om zelf het hogepriesterschap van Aharon te bekleden. In verschillende midrashiem beroept hij zich op aanspraken op grond van zijn afkomst. Korach vertegenwoordigt wat in veel psychologie het ‘ego' wordt genoemd. Korach acteert ' le-atsmo' , voor zichzelf. Discussie le-atsmo dekken altijd persoonlijke of groeps-belangen.

Datan en Aviram, de twee Rubenieten, hebben een heel andere agenda. Ze vallen rechtstreeks het leiderschap van Moshé aan. Hij heeft als leider gefaald. Het volk is misleid. Moshé heeft het willens en wetens weggevoerd uit Egypte - dat zij nota bene een land van melk en honing noemen – naar de ondergang in de woestijn. De midrash schrijft hen als Rubenieten een oude wrok toe; als afstammelingen van de eerstgeboren zoon van Ja'akov, Re'oeven, komt hen het leiderschap over het volk toe met alle rechten en plichten van dien. Moshé heeft hen die grotendeels ontnomen door de levieten hun plaats te laten innemen (1). Ook achter hun politieke aanklacht schuilt een egocentrisch motief, het is l e'atsmo.
Het leiderschap van Moshé is van heel andere aard. Het is juist ontdaan van ieder eigenbelang, Moshé's leiderschap houdt zich niet bezig met macht, materieel eigenbelang, status, prestige. Hij is van dat alles als het ware ontledigt om ruimte te hebben, ruimte om te horen wat de situatie werkelijk vraagt om gedaan te worden; hij acteert ‘leshem shamajim' , uit naam van de hemel.

Een bloedige nasleep heeft deze strijd nog. De drie rebellen en hun aanhangers worden met familie en al door de aarde verzwolgen. Dit rigoureuze gericht wekt weer een volgende rebellie van het volk. Nog eens 24.000 Israelieten laten het leven door een ziekte epidemie, toegeschreven aan de boosheid daarover van de Eeuwige. Vele smeekbeden van Moshé moeten de aanzwellende rampen afwenden. Rituelen bevestigen het leiderschap van Moshé en Aharon. We laten deze latere fasen in deze parshe rusten, het vraagt om een eigen commentaar.

Het patroon van de rebellie van Korach in een de halfnomadische situatie van zo lang geleden lijkt duidelijk te herkennen in latere eeuwen, ook in soms radicale, soms subtiele vormen in de huidige complexe wereld van naties, besturen van grote organisaties en commerciële bedrijven. Korach vertegenwoordigt het leiderschap zoals dat in de wereld over het algemeen voorkomt: gedreven door vaak agressieve ambitie en nauw verholen eigenbelang of groepsbelang, motieven die vaak medebepalend zijn, zo niet overheersend. Misschien kan je zelfs zeggen, het is over de hele linie het gangbare leiderschap geworden. Het lijkt er wel op of leiderschap à la Korach – le'atsmo - in deze wereld onvermijdelijk is, om de zaak draaiende te houden.
Zijn ze er wel, leiders zonder enig - of vooruit, minimaal - eigenbelang, leshem shamajiem ? (2)

noten
(1) Zie ook een eerder commentaar op parashat Bemidbar , waarin ik op het fenomeen van de oudste zonen inga.
(2) Dit commentaar maakt gebruik van een eerder commentaar van mij op deze parasha en een aantal andere commentaren, w.o. dat van Rabbijn Sachs.

RC 18072015

parashat Korach Numeri/Bemidbar 16:1–18:32
(naar een ander commentaar)
Mozes versus Korach, de visie van Martin Buber



Het verhaal van de opstand van Korach blijft tamelijk raadselachtig; wie komt nu tegen wat in opstand. Het lijkt een opstand van (een deel van) de levieten om het priesterschap. Buber ziet in zijn boek over Mozes, wanneer hij de lagen afpelt, als kern van het verhaal een opstand tegen het gezag van Mozes.
Een opstand tegen het gezag van Mozes, niet als priester, want hij is geen priester al gaat hij voor in rituele handelingen; ook niet tegen Mozes als profeet, want daarvoor is hij teveel ook volksleider. Mozes is niet te vangen als priester-profeet, hij is buiten categorie; het gaat om zijn "theo-politieke" leiderschap.

Korach en zijn volgelingen verzetten zich tegen het leiderschap van één man, een leiderschap dat zich uitoefent in naam van God; ze komen er tegen op dat die ene man dan in Gods naam beslist wat recht en onrecht is.

Korach lijkt een sterk argument te hebben; het op het eerste gezicht aansprekende argument van Korach, dat deze aan Mozes zelf ontleent, is: als het gaat om een Heilige gemeenschap (eda kadosj , dat volgens Buber een ouder goj kadosj dekt), dan is niemand daarboven verheven, ook Mozes niet.

Heiligheid, wat is dat" Korach zegt met een nomadische onafhankelijkheidsdrift, iedereen is heilig, er is geen autoriteit, want iedereen is het, niemand kan een ander iets opleggen.

Die redenering gaat op zolang ieder door de ware geest Gods geinspireerd blijft.
Dat is natuurlijk nooit het geval.
Daarom - aldus Buber - is er een uitverkorene nodig, die het instrument is om door te geven wat God welgevallig is en wat niet, wat blijvend recht en wet is. Niet iedereen kan gelijkelijk uitverkorene zijn, omdat er dan geen sprake kan zijn van recht en wet.
Anders is een continuïteit van de heerschappij van God onmogelijk.

Korach lijkt een punt te hebben, want recht en wet - in dit geval onthuld door de bemiddeling van Mozes - zullen op den duur de geinspireerde geest, waarmee zij ooit gegeven zijn, voor het volk verliezen. Het is onvermijdelijk proces.
Waar Korach niet aan toekomt is het inzicht, dat wet en recht steeds "moet onderduiken in het verterende en louterende vuur van de geest" om zich te vernieuwen.
Korach ervaart alleen de dwang en denkt dat zijn vrijheid en zijn geest in het gedrang komen. Hij denkt dat een individuele en anarchistische vrijheid, onder de noemer van heiligheid, daarvoor in de plaats kan komen.

Buber signaleert een fundamentele tragiek: de twee richtingen die de mens kan kiezen
vanuit zijn wil om niet onderworpen te zijn aan anderen, maar onafhankelijk - iets wat met name bij nomaden zo sterk het geval is.
De keuze is dan: om of zich absolúút over te geven, niet aan een andere mens, maar aan God, óf de weerspannigheid daartegen en de overgave van de mens aan zijn eigenzinnigheid en zijn pogen dit als het religieus juiste of zelfs als het heilige te voelen.

Deze tragiek moet Mozes diep gevoeld hebben, hij, die weg naar God bood, de weg naar een heilig volk te zijn, een volk van "priesters en profeten", een weg zonder dwang, in alle vrijwilligheid te betreden, ten opzichte van Korach die weg afwees ten gunste van de dwaalweg van de schijn-heiligheid van het autonome ik. Buber ziet dat wat Korach wil vereren als de vermomde, zo geliefde en mystieke Baäl.

En wat moet het bij Mozes diep ingesneden hebben om hen, de volksgenoten die in hem niet de Godsman meer konden zien en die - uit nijd of machtshonger of door welk motief ook bezield - de door hem geziene koers van Israël in levensgevaar brachten, om die volksgenoten letterlijk te gronde te moeten zien gaan.
Op het moment van het horen van Korach's opstandige woorden 'viel hij neer', in een ondeelbaar moment moet hij de rampzalige gevolgen hebben voorvoeld.
Buber benadert deze geschiedenis sterk vanuit het Mozaisch idealisme. Wat hij hier niet zo benadrukt is dat ook het volk steeds weer de stap moest doen om Mozes ook te erkennen, in hem te geloven als de unieke middelaar van Gods woord; m.a.w. om achter de leider en de machtsuitoefenaar steeds de uitzonderlijke, geinspireerde Godsman te zien.

Freud (in zijn boek over Mozes en het monotheïsme) lanceerde in zijn psychoanalytisch redeneren de veronderstelling, dat Mozes zulk een onverbiddellijke autoriteit was en zoveel tegenstand opriep, dat hij waarschijnlijk wel een keer door het volk, dat letterlijk en figuurlijk niet meer met hem mee wilde gaan, is omgebracht; in de loop van de daarop volgende eeuwen zou dit dan uit een diep schuldgevoel verdrongen zijn geworden en in de overgeleverde verhalen weggepoetst.
Als we in ons in deze - natuurlijk uiterst speculatieve psychologische en niet theologische - theorie verplaatsen en erin meeredeneren, zou de opstand van Korach zo'n gebeurtenis kunnen zijn geweest.
Het was immers een moment van grote crisis. Twee jaar lang was het volk opgetrokken in de veronderstelling, ja in het heilige geloof, dat de intocht in het beloofde land nu nabij was.
De inlichtingen over de geduchtheid van de bevolking van dat land, en het besef dat het volk van Israël moreel bij lange na niet en militair waarschijnlijk ook voorlopig nog lang niet opgewassen was tegen de strijd moet een hevige deceptie hebben veroorzaakt en moeten hebben geschud aan de fundamenten van Mozes' gezag.
Als we nog even een stukje verder met Freuds redeneringen meegaan, dan zou Korach misschien wel de overwinnaar zijn geweest en het volk zou zich ondergedompeld hebben in het gangbare semitische godendom; pas veel later zouden dan de geestelijk veel hoogstaander Mozaische idealen weer uit het volks-onbewuste omhoog zijn gekomen en is uiteindelijk toch, veel later dus, een dan glorieuze en glanzende Mozes de uiteindelijke overwinnaar gebleken. Aldus Freud. We geven de theorie voor wat hij is.
Wij houden het bij de heilsgeschiedenis zoals hij in de Tora tot ons is gekomen.

Een samenvatting van de boeken van Freud en Buber over Mozes is te lezen op de website van Rob Cassuto op de pagina's die beginnen met http://www.robcassuto.com/Mozes.html

RobC

Parashat Korach 2
Numeri/Bemidbar 16:1–18:32.
Korach of Moshé?


De in deze parasha beschreven crisis rond het leiderschap van Moshé en Aharon is niet de eerste tijdens de ruim twee jaar geleden begonnen woestijnreis. Sinds het optrekken van de stammen van Israel vanaf de Sinaj is de tocht het volk niet meegevallen. Als we alle gebeurtenissen nog eens in ogenschouw nemen zien we dat er veel ontberingen hebben plaatsgevonden en dat het volk veel heeft geklaagd en gejammerd en dat er veel slachtoffers zijn gevallen door rampen en tegenslagen, die de Tora vaak beschrijft als uitingen van de woede van de Eeuwige over de weerspannigheid van Zijn volk, een woede die door de volksprotesten belaagde Moshé met veel smeekbeden nog ternauwernood kon worden getemperd.
Het begon al met het vuur, dat de rand van het kampement had verwoest, het vuur van Taw'era.
Vervolgens vielen er veel slachtoffers doordat ze stierven als gevolg van hun gulzigheid bij het eten van het door Moshé in wanhoop afgesmeekte en door God met veel tegenzin gegeven kwakkelvlees; ze werden begraven in Kivrot-hata'awa.
Een grote tegenslag was het ontmoedigende verslag van de verkenners over het beloofde land.
Een deel van het volk wilde zelfs Moshé als leider afzetten.
De daarop volgende veertigjarige verbanning naar de woestijn betekende een diepgaande teleurstelling voor de uit Egypte vetrokken generatie in het licht van het in het hen in het vooruitzicht gestelde land van melk en honing.
Een ondanks dit oordeel begonnen veldslag tegen de Amalekieten leidde tot een smadelijke nederlaag bij Chorma.
Het niveau van frustratie zal onder grote delen van het volk hoog zijn gestegen.
Het is niet verwonderlijk, dat met dit alles een voedingsbodem was geschapen voor hernieuwde strubbelingen en opstandigheid tegen de leiders onder wie al die tegenslagen hadden plaatsgevonden, Moshé en Aharon.

Zo begint dan ook de parashat Korach:   De Leviet Korach, de zoon van Jishar, de zoon van Kehat, en de Rubenieten Datan en Aviram, de zonen van Eliav, en On, de zoon van Pelet, kwamen tegen Mozes in opstand. Ze werden gesteund door tweehonderdvijftig leiders van de Israëlieten, achtenswaardige mannen, de aanzienlijkste van de gemeenschap. Ze stelden zich tegenover Moshé en Aharon op en zeiden tegen hen: ‘U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig, en de Eeuwige is in hun midden. Waarom voelt u zich dan boven de gemeenschap van de Eeuwige verheven?'”

Hier gaat het om een zeer ernstige opstand tegen het leiderschap van Moshé en zijn broeder, misschien wel de meest ernstige uit de carrière van de twee mannen.
Veelbetekenend is de steun aan Korach en zijn kornuiten van 250 leiders uit de gemeenschap, ‘benoemden in de raad' vertaalt Dasberg ‘kri'ee mo'eed', ‘afgevaardigden naar de vergadering' luidt de HSV. Moshé viel neer toen hij de aantijgingen hoorde. Van schrik, van verbijstering, van woede?
Zijn volgende reactie is curieus; Moshé roept een Godsoordeel in, de Eeuwige zal beslissen, wie de zijne is, wie Hij in zijn nabijheid laat komen. Volgens Jonathan Sacks' commentaar, de enige keer dat Moshé een godswonder inroept om de authenticiteit van zijn missie te bewijzen.
Harvey Fields stelt, dat de Toratekst ons in het ongewisse laat over de werkelijke redenen voor deze rebellie. En inderdaad er is ruimte voor vele gissingen, die Fields ook ruimschoots de revue laat passeren. Ik meen dat uit de tekst van de Tora toch wel een paar hoofdmotieven zijn te halen.

Moshé spreekt Korach afzonderlijk toe. Gezien vers 9 gaat het Korach vooral om het spirituele leiderschap. Kennelijk is er een zware discussie gaande over aan wie het priesterschap toekomt. Later in deze parasha neemt Moshé daarover een definitieve beslissing, Aharon en zijn nakomelingen komt het toe. Maar Korach bestrijdt dit. Hij is als Leviet niet tevreden met de levietendienst en ambieert voor hem en zijn nakomelingen het priesterschap en misschien voor zichzelf het hogepriesterschap. De midrash levert daarvoor aanspraken op grond van zijn afkomst.

Datan en Aviram spreken zich zelf uit als ze aan Moshé berichten niet aan zijn oproep om te komen gehoor te geven. Verzen 13 en 14 geven uitsluitsel over hun motieven. Hier speelt vooral frustratie over het niet betreden van het land van melk en honing, een betiteling die het tweetal zelfs gebruikt voor het land van slavernij, dat zij betreuren op Moshé s instigatie te hebben verlaten. Hier gaat het vooral over het politieke leiderschap, de bevoegdheid van Moshé de lijnen uit te zetten.
Daarbij gaat het om de geopoltieke koers van het volk, maar wellicht ook over de rituele en ethische geboden die Moshé over hen heeft uitgestort.
Wellicht hebben de rebellen elkaar gevonden in de bestijding van zowel het spirituele als politieke gezag van Moshé in deze fase van (semi)theocratische samenleving die de Tora ons beschrijft. Misschien was er oorspronkelijk sprake van twee rebellieën, die de redacteur tot één verhaal heeft samengesmeed.

Hoe het ook zij, de aanklacht van Korach maakt toch een redelijke indruk: ‘ U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig (ki kol ha-eda koelam kedoshim), en de Eeuwige is in hun midden. Waarom voelt u zich dan boven de gemeenschap van de Eeuwige verheven?'
In moderne context overgezet lijkt hij in democratische trant te zeggen: iedereen is gelijkwaardig, niemand is de baas en bepaalt zonder meer de regels voor allen, wij hebben ook wat te zeggen.
We stuiten hier naar mijn mening op een paradox.

Korach vertegenwoordigt het leiderschap zoals dat in de wereld over het algemeen voorkomt: gedreven door vaak agressieve ambitie en met nauw verholen eigenbelangen of groepsbelangen, die vaak medebepalend zijn, zo niet overheersend. Inderdaad hebben de bené Jisrael en in feite alle mensen in principe toegang tot heiligheid, “ Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk .” (Ex 19: 6) en “Wees heilig, want ik, de Eeuwige, jullie God, ben heilig ” ( Lev. 19:1). Dat betekent wel dat heiligheid niet een cadeautje is, dat de Israëlieten per definitie is gegeven, maar dat het een weg is die te gaan is, een opdracht, waartoe de Tora richtlijnen geeft. De heiligheid waar Korach zich op beroept is een facade, waarachter materiële belangen van macht, status en prestige schuilgaan. Korach vertegenwoordigt wat in veel psychologie het ‘ego' wordt genoemd. Korach acteert voor zichzelf, ' le-atsmo' . Het lijkt er wel op of leiderschap à la Korach in deze wereld onvermijdelijk is, om de zaak draaiende te houden. Het is over de hele linie het gangbare leiderschap.

Het leiderschap van Moshé is van heel andere aard. Het is juist ontdaan van ieder eigenbelang, Moshé's leiderschap houdt zich niet bezig met macht, materieel eigenbelang, status, prestige. Hij is van dat alles als het ware ontledigt om ruimte te hebben te horen wat de situatie werkelijk vraagt om gedaan te worden; hij acteert ‘leshem shamajim' . Moshé was ‘ een zeer bescheiden man – niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij' (Num. 12:3). Het gezag van Moshé was wellicht niet eens zozeer gebaseerd op zijn persoonlijkheid of zijn charisma, maar op een daarbovenuitgaande universele herkenbaarheid voor ieder die hem ontmoette.
Dit soort leiderschap komen we eigenlijk nauwelijks meer tegen. Toch zijn we daar wel gevoelig voor, voor dit soort volstrekt belangeloze en bescheiden leiderschap en herkennen we iets van aanwezigheid daarvan in sommige leiders; en het verleidelijk daarbij de namen te noemen van Mandela of Martin Luther King.
In de verwarrende wereld van nu, waar de ontwikkelingen zo snel gaan en vaak in een onrustbarende ontwikkeling hebben we dit soort leiderschap zo hard nodig.

In de wereld van deze parasha krijgt het leiderschap van Moshé de zegen. Met de aanhangers van de beweging van Korach worden korte metten gemaakt. Ze storten met vrouw en kind in de afgrond of worden met vuur verteerd, tot ontsteltenis van de rest van het toekijkende volk.
In onze moderne wereld zijn dat wel erg rücksichtsloze maatregelen, die we misschien heimelijk alleen aan de meest extremistische wreedaards toe wensen.

RC 2014

Parasjat Sjelach lecha Bemidbar/Numeri 13:1-15:41

Een ontmoedigend verslag

Het grootste gedeelte van de parasja sjelach 1 bestaat uit het verhaal van de verkenners ( meraglim ) van het beloofde land, daarna volgen nog voorschriften over offers, een kort verslag van de man die hout sprokkelde op sjabbat en daarom gedood werd en het gebod om tsitsiet, gebedskwasten, aan het kleed te maken.

Een ontmoedigend verslag

Mozes stuurt een aantal belangrijke mannen uit om het beloofde land te verkennen ( latoer ) . Ze komen van een veertigdaagse rondreis terug met een verslag over een fantastisch land, maar de toon slaat al snel om naar grote ontmoediging. Het land is bewoond door sterke bewoners in versterkte steden en de kans op verovering is nihil. De verkenners hebben – gewend aan de primitieve leegte van de woestijn of wellicht uit angst - in dit dichtbevolkte en cultureel ontwikkelde land gewone forse mensen opgeblazen tot reuzen en versterkte steden tot onneembare vestingen. Twee van hen, Jozua en Kalev hadden een realistischer waarneming 2 . Zij zagen wel degelijk kansen en wilden het erop wagen– maar ja, als alle Israëlieten zo dapper en godsvertrouwend als deze twee mannen waren geweest dan zou dat wellicht hebben gekund. Het grote merendeel van het volk is niet zo bijzonder, ze zijn teleurgesteld als kinderen en uit het veld geslagen. Ze willen terug naar Egypte en bedreigen Mozes, Aharon, Joshua en Kalev. Mozes voorkomt een vernietigend ingrijpen van de in Zijn volk teleurgestelde Eeuwige met een beroep op Diens vergevingsgezindheid, zoals hij dat al eerder heeft gedaan bij het gouden kalf (Exodus 32, 34:6). De ontstelde leider ziet aangeslagen en tegelijk met een grote, bovenmenselijke – als u wilt met een vanwege God ingedaalde – wijsheid in, dat het volk er nog helemaal niet aan toe is om succesvol het beloofde land te veroveren. Er zullen nog bijna veertig jaren overheen moeten gaan alvorens een nieuwe generatie nieuwe kans zal krijgen. Zowel moreel als militair is de schare van slaven waarschijnlijk dan uitgegroeid tot een volwassen volk.

Angsthazen?

Alleen Jozua en Kalev bleven overeind als moedige mannen met een rotsvast godsvertrouwen. Waren de verkenners nu een stelletje angsthazen? Een uitleg van de Alter Rebbe (Rabbi Sjneoer Zalman van Liadi, 18e eeuw) geeft aan het verhaal een onverwachte draai 3. . In mijn parafrase komt het hierop neer.
De verkenners waren helemaal geen angstige of laffe mannen, het waren mannen van gewicht, prinsen van de twaalf stammen die voor geen kleintje vervaard waren. Er was wat anders aan de hand. Een psychoanalyse van de geest van de verkenners geeft de diagnose: ze wílden eigenlijk niet, dat de Benee Jisrael Kanaän binnen zouden trekken en het land zouden veroveren! Ze waren gehecht aan de tastbare spirituele aanwezigheid van God in de woestijn, de divine omhelzing, die het de Israëlieten hadden ervaren tijdens de zwerftocht door de leegte. Materieel kwam dit tot uiting kwam, dat ze iedere ochtend gevoed werden met manna en iedere avond met kwakkels. Hun kleren en schoeisel sleten niet en groeiden zelfs met hen mee voegt de midrasj daaraan toe. Er was tijd om te bidden en om te lernen.
De verkenners waren niet bang voor nederlagen, ze waren juist bang voor succes! Ze vreesden hun unieke relatie met de Eeuwige te verliezen, als ze zouden moeten gaan vechten, moeten gaan zaaien en ploegen en ze een gevestigde samenleving zouden moeten gaan zijn met al haar verleidingen en afleidingen. Kortom, als ze een natie zouden moeten worden als alle andere naties met alle ingewikkeldheden van dien. Een beertje als een kind dat de veilige omarming van zijn ouderlijk huis nog niet wil verlaten. Alsof de liefde van vader en moeder gebonden is aan verblijf bij hen in hetzelfde huis.

Niet bang om je plaats in de grote wereld in te nemen

In de redenering van de Alter Rebbe was er sprake van het spiritueel misverstand, dat de relatie met de Eeuwige zich zou beperken tot afzondering in de woestijn. Maar de relatie met de Eeuwige omvatte ook de opdracht om de mensenwereld te betreden en een natie te vormen op basis van de principes van vrede en rechtvaardigheid. In deze uitleg kunnen we de relevantie voor nu onderkennen: wil je als jood of joodse gemeenschap iets betekenen voor de wereld, wees dan niet bang om uit de afzondering te komen en le plaats in de grote wereld in te nemen.

Noten

1. In mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA, deel 2  heb ik verschillende andere aspecten van de parasja Sjelach lecha behandeld.

2. De tien verkenners hadden schrik voor de Kanaänieten, maar later blijkt dat de inwoners van Kanaän evenveel zo niet meer schrik hadden voor de Israëlieten, zie
Jozua 2: 9 waar Rachav de Jericho'se tegen de spionnen van Jozua zegt:  ‘Ik weet dat de Eeuwige u dit land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is, en dat al de inwoners van dit land weggesmolten zijn  van angst  voor u.

3 Bron: Rabbijn Jonathan Sacks  en  rabbijn Ies Vorst

RC 2022

Parasjat Sjelach Lecha
Bemidbar/Numeri 13:1-15:41

Alternatieve feiten

Na de dood van Mirjam breken de Israëlieten hun kamp op en trekken verder. Met goedkeuring van de Eeuwige gebood Mosjee het land Kenaän, aan de grens waarvan zij na twee jaren zwerftocht door de woestijn waren aangeland te verkennen. ‘Sjelach Lecha' wordt vaak letterlijk vertaald met ‘zend voor jezelf' (Dasberg, vertaling Chabad.org). Dat ‘voor jezelf' duidt erop, dat het geen oorspronkelijk idee van de Eeuwige is om te verkennen, maar meer een hemels fiat achteraf van een menselijk verlangen, aldus de midrasj (1). De versie van het verhaal in Devariem 1:22 , als Mosjee terugblikt op deze gebeurtenis, bevestigt dat: het is een idee, dat de mannen uit het volk aan Mosjee hebben opdrongen. De leidsman gaf er aan toe en wees een groep van twaalf uitgelezen mannen aan, een uit iedere stam. De rabbijnse uitleggers neigen ertoe, dat deze verkenning niet had gehoeven in de ogen van de Almachtige, die immers vooral een beroep deed op het rotsvast vertrouwen van zijn volk in Zijn bescherming. Toch is het begrijpelijk, dat op rationeel menslijk niveau men graag vooraf informatie wilde krijgen over het land; is het inderdaad mooi en vruchtbaar en wat zijn de strategische mogelijkheden voor een succesvolle invasie.

Drie fasen in wat er vervolgens gebeurt zijn te onderscheiden. De eerste is opdracht van Mosjee: rapporteer hoeveel mensen er wonen, zijn ze sterk of zwak, is het land goed of slecht, wonen de mensen in open dorpen of in versterkte steden, is de grond vet of arm, zijn er bomen, neem wat vruchten van het land mee. Wees moedig. Een duidelijk omschreven instructie. Het gezantschap vertrekt en reist van zuid tot noord veertig dagen rond.
De tweede fase speelt zich af bij de terugkomst van de twaalf mannen. Ze geven ten overstaan van Mosjee en het volk een zakelijk verslag van wat ze hebben aangetroffen. Inderdaad vloeit het land over van melk en honing, en getoond worden de meegebrachte vruchten. De steden zijn versterkt en groot. De bevolking maakt een krachtige indruk en een overzicht van de etnische groeperingen wordt gegeven. Het is duidelijk, dat een moeilijke onderneming voor de deur staat.
Een logische stap zou nu zijn om al deze gegevens op een rij te zetten en een strategie te bepalen; misschien zou een bepaalde tactiek van de militaire underdog toch succes hebben. Misschien zou enig uitstel wat adem geven voor het opschalen van de krijgskunst.
Maar dat gebeurt niet, want in het schijnbaar objectieve verslag is toch een adder verborgen. Dat zit hem in het woordje èfès-ki , dat in vers 28 ‘echter' betekent (in modern Ivrit betekent èfès ook: nul),: ‘Het volk echter … is sterk etc'. (2) Dat zet een sombere ondertoon in en de omstanders voelen dit haarfijn aan, want kennelijk ontstaat er grote onrust onder hen, wat Kalev ertoe brengt om de gemeente kalmerend toe te spreken; hij en Jehosjoea geloven er nog heilig in, maar in de menigte zakt de moed in de sandalen. De andere tien mannen van het gezantschap bekennen nu openlijk: we redden het niet, die volken in het beloofde land zijn sterker dan wij. Er zou nu nog een beraad tussen de partijen kunnen volgen over pro's en contra's, een heftig maar realistisch debat, maar zover komt het niet.
Er breekt een derde fase aan, waarin emoties van angst en woede het heldere zicht gaan verduisteren. De tien mannen gaan de tenten van het kamp rond en verspreiden laster en kletspraat. Ze stoken het vuurtje op. Rijzige bewoners van Kenaän worden reuzen, het land is opeens een land dat zijn bewoners opeet en de Israelieten zijn machteloos als sprinkhanen (13:32). De harde feiten worden verdraaid, opgeblazen, uit hun verband gerukt We zouden tegenwoordig spreken van desinformatie of ‘alternative facts' . Angst maakt alles buiten ons groter en binnen ons kleiner. De angst heeft de tien mannen te pakken en ze besmetten met hun negatieve propaganda de massa van het volk ermee als met een besmettelijke ziekte. Het leidt tot rebellie tegen Mosjee en Aharon, tot een amper door Mosjee afgewende afschrijving van Israel door de Eeuwige, tot een onbezonnen en verloren veldslag tegen de Amalekieten en tenslotte tot het achtendertigjarig uitstel van de entree in het beloofde land,
We zien hier een proces zich afspelen, dat door vele psychologen en sociologen is beschreven (3) . Het is een bekend verschijnsel: de massa is enorm suggestibel. Soms pakt dat uit in de richting van nobele doelen, waar de massa zich met het vege lijf voor inzet, maar vaker vinden alternatieve feiten en leugens een welkome voedingsbodem in de menigte, wat leidt tot opgewonden meutes, waarin ook de meer verstandige zijn kritische vermogens verliest en wordt meegesleept in een neerwaartse roes op weg naar destructie van beschaving en eliminatie van vermeende zondebokken. Verschijnselen van alle tijden, die we ook nu nog steeds in onszelf kunnen bespeuren en om ons heen zich zien afspelen. Sinds kort (historisch gezien) is daar een nieuwe speelruimte bijgekomen: het internet, waar nieuwe massavorming zich adembenemend afspeelt. .
Even terug naar de parasja. Het belangrijkste euvel, dat aan de Israëlieten wordt voorgeworpen is hun gebrek aan geloof en vertrouwen, hetgeen uiteindelijk leidt tot de achtendertigjarige verlenging van hun woestijnzwerftocht. Het valt mij op hoe in deze parasja dit verval van geloof en vertrouwen gepaard gaat met een parallel loslaten van een rationeel nadenken en het prijsgeven van een moedige analyse van de problemen en hun mogelijke oplossingen. Het lijkt er sterk op dat een stevig spiritueel geloof een kalme analyse van de contingente feiten niet uitsluit en zelfs nodig heeft en omgeleerd het effect van een kalme analyse van de feiten en hun mogelijkheden duizendvoudig wordt versterkt door een sterk geloof in idealen, zinvolheid, bestemming, het goede of God, zo je wil. Het zijn twee handen van één lichaam.

Noten
(1) Rasji ad loc.
(2) Nechama Leibowitz, Studies in Bamidbar , p. 139
(3) Bijv. Sigmund Freud, Massenpsychologie; Ortega Y Gasset, Opstand der Horden; Elias Canetti, Massa en Macht


Parashat Shelach lecha
Numeri/Bamidbar 13:1-15:41
Aan de grens van het geloof

Ruim twee jaar na de uittocht uit Egypte komen de Israelieten aan bij de grens van het beloofde land Kena'an. De Eeuwige gebood Moshé verkenners uit te zenden. Shelach lecha , zo begint de parasha. De meeste vertalingen (NBG, NBV, HSV) gaan voorbij aan de extra nadruk van het ‘lecha', letterlijk: (Zend) voor jezelf.
Dasberg vertaalt: ‘Stuur, als je dat wilt'. Dat is meer in overeenstemming met de uitleg van Rashi, die benadrukt, dat het hier gaat om een beslissing op menselijk niveau uit vrije wil genomen en niet om een goddelijk bevel. Want strikt genomen zou die verkenning niet gehoeven hebben, als het volk standvastig had blijven geloven, dat de Eeuwige hen zou leiden overeenkomstig zijn belofte in Shemot/Exodus 3:17: Ik heb besloten om jullie uit de ellende in Egypte weg te halen en je naar een land te brengen dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten . De Eeuwige schikt zich als het ware naar de wensen van het volk: Ik, Eeuwige, heb geen opdracht gegeven, strikt genomen is het niet nodig, maar als je per se wilt, ga je gang en stuur die verkenners, met alle consequenties.
Vele rabbijnse commentatoren zien hier de eerste zonde in deze parshe, gebrek aan geloof.
Nachmanides is het daar niet mee eens. Hij zegt: Moshé vond het een goed idee (het uitzenden van verkenners),want de Tora wil niet, dat mensen afhankelijk zijn van wonderen, maar verwacht dat zij die strijden zich zelf helpen door de wacht te houden en hinderlagen te leggen, zoals ook Joshoea en vele anderen later deden. God helpt wie zich zelf helpen. Dat is meer naar mijn hart! Volgens Nachmanides komt de zonde in het verkennersverhaal pas later.

Aldus werden twaalf belangrijke stamleiders gekozen met deze taak, het land verkennen en verslag uitbrengen. Van zuid tot noord trokken zij veertig dagen rond. Bij hun terugkomst waren de verslagen van tien van de twaalf uitgezonden mannen bijzonder ontmoedigend gekleurd. Ze spraken van een fantastisch land, maar wel met reusachtige bewoners en onneembare vestingen van steden. ‘ Vergeleken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen, en veel meer zullen we in hun ogen ook niet geweest zijn .'
Zoveel mismoedigheid is besmettelijk. Het volk begon te jammeren, een nacht lang. De positie van Mosjé en Aharon wankelde. Het volk wilde terug naar Egypte, ondanks de aanmaningen van Kalev en Joshoea, van de twaalf verkenners de twee die het niet zo somber inzagen.
De Eeuwige ziet deze angstige en ontmoedigende berichten van de tien verkennersop als het zoveelste gebrek aan geloof en vertrouwen. Het gejammer van het door deze rampberichten gedemoraliseerde volk vat Hij bij monde van Moshé op als verzet. Moshé weet Hem nog net af te houden van vernietiging van de Israëlieten, zoals hij dat al eerder tegenover de Eeuwige heeft gedaan bij het gouden kalf, gepleit voor het voortbestaan van zijn volk. Alleen: nog veertig jaren zal het duren, voordat het volk het land Kena'an zal binnentrekken; een hele generatie zal het beloofde land niet zien, de taak van verovering zal toevallen aan de kinderen. Beeldend schildert de Eeuwige het lot af van deze eerste generatie (14:29): Hier in de woestijn zullen jullie lijken liggen, de lijken van allen die ingeschreven zijn, allen van twintig jaar en ouder, niemand uitgezonderd, omdat jullie je tegenover mij beklaagd hebben.

Een milder oordeel over het gebeuren en een misschien zowel realistischer als dieper inzicht verwoordt Nechama Leibowitz in een van haar commentaren: ‘Je kan niet verwachten, dat mensen, die slaaf zijn geweest en hebben gezwoegd met bakstenen en stro en zo meer, hun vuile handen wassen en onmiddellijk daarna met reuzen gaan vechten. Het was een onderdeel van de Goddelijke wijsheid om hen in de woestijn te laten rondzwerven tot ze hadden geleerd om moedig te zijn. Want het is welbekend, dat een nomadisch bestaan onder spartaanse omstandigheden moed kweekt en het tegendeel, lafhartigheid. Bovendien groeide er nu een nieuwe generatie op, die geen vernedering en slavernij had gekend.'

Op deze manier wordt het gebeuren wat uit die sfeer van zonde en die boze straffende God, die ons niet meer aanspreekt, gelicht en teruggebracht tot proporties die in de moderne tijd een even wonderlijk verhaal opleveren dat toch zowel voor hart als verstand aanvaardbaar is en dat als synopsis aldus zou kunnen luiden.

Mozes stuurt een aantal belangrijke mannen uit om het land te verkennen. Ze komen terug met een verslag over een fantastisch land, maar wel bewoond door vele sterke bewoners in versterkte steden. Misschien hebben de uitgezonden hoofdmannen – gewend aan de primitieve leegte van de woestijn - gewone forse mensen in dit dichtbevolkte en cultureel ontwikkelde land opgeblazen tot reuzen en versterkte steden tot onneembare vestingen. Misschien waren Joshua en Kalev reëler in hun waarneming. Zij als minderheid willen toch aanvallen – maar ja, als alle Israëlieten zo dapper waren en godsvertrouwend waren geweest dan zou dat wellicht hebben gekund.
Maar het grote merendeel van het volk is niet zo bijzonder, ze zijn geen helden, maar teleurgesteld als kinderen en uit het veld geslagen. Mosjé ziet met een bedroefd hart en tegelijk met een grote, bovenmenselijke – als u wilt met een vanwege God ingedaalde – wijsheid in, dat het volk zo geen kans maakt om succesvol het beloofde land te veroveren en besluit, dat er een generatie overheen moet gaan alvorens een kans te maken. Zowel moreel als militair is de schare van slaven waarschijnlijk dan uitgegroeid tot een volwassen volk.
Een parallel met het heden dringt zich op. De Joden hebben zich na alle omzwervingen en catastrofes weer opgericht. De Staat Israel is weer verrezen op de oude grond. Militair is Israel meer dan volwassen geworden, gelukkig maar. Maar hoe is het met de ontwikkeling van het morele proces?


Noot
Gebruik is gemaakt van de commentaren van Nechama Leibowitz, zie o.a.
http://www.jewishagency.org/nechama-leibowitz/content/23925

RC 11062015


Parasha Shelach lecha
Numeri/Bamidbar 13:1-15:41
.
over moed, geloof, lafhartigheid en wijsheid

Het grootste gedeelte van de parasha shelach bestaat uit het verhaal van de verkenners van het beloofde land, daarna volgen nog voorschriften over offers, een kort verslag van de man die hout sprokkelde op sjabbat en daarom gedood werd en het gebod om tsitsiet, gebedskwasten, aan het kleed te maken.


de verkenners brengen druiven terug uit Kena'an

Het verhaal van de verkenners is bekend. Op gezag van de Eeuwige gebood Mozes het land Kena'an, aan de grens waarvan zij na twee jaren zwerftocht door de woestijn waren aangeland te verkennen. Hij wees twaalf mannen aan, die moesten bekijken, hoe vruchtbaar het land was en welke mensen er woonden en hoe de steden eruitzagen. Soms wordt gesproken over ‘verspieders', maar waarschijnlijker betrof het een openlijk reizende groep, misschien een gezantschap, want het waren belangrijke mannen, een uit iedere stam, die met deze taak belast werden. Van zuid tot noord trokken zij veertig dagen rond. Bij hun terugkomst waren de verslagen van de grote meerderheid van de uitgezonden mannen bijzonder ontmoedigend. Deze tien verkenners spraken van een fantastisch land, maar wel met reusachtige bewoners en onneembare vestingen van steden.
Vergeleken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen, en veel meer zullen we in hun ogen ook niet geweest zijn .'

Zoveel mismoedigheid is besmettelijk. Het volk begon te jammeren, een nacht lang. De positie van Mosjé en Aharon wankelde. Het volk wilde terug naar Egypte, ondanks de aanmaningen van de minderheid van de verkennergroep, Kalev en Joshoea, die het niet zo somber inzagen.
De Eeuwige ziet deze angstige en ontmoedigende berichten van de tien verkennersop als een gebrek aan geloof en vertrouwen. Het gejammer van het door deze rampberichten gedemoraliseerde volk vat Hij op als verzet, dit bij monde van Mosjé, die Hem nog net weet af te houden van vernietiging van de Israelieten, zoals hij dat al eerder bij het gouden kalf tegenover de Eeuwige heeft gepleit voor zijn volk.

Wat wel gebeurt is de dood van de tien pessimistische verkenners en Moshé verkondigt het vonnis, dat de Israelieten nog veertig jaren verder zullen moeten dolen in de woestijn, alvorens het beloofde land te zullen betreden.
Een wanhoopspoging om toch nog achteraf iets goed te maken door alsnog de strijd aan te gaan leidt tot een verpletterende nederlaag tegen de Amalekieten en Kena'anieten.

Een voor de hand liggende uitleg is dat hier sprake was van een stelletje angsthazen, die een ontstellend gebrek aan geloof en vertrouwen vertoonden. Niet onmogelijk, dat hun angst van mensen reuzen maakte en van stadjes onneembare vestingen. Alleen Josjoea en Kalev bleven overeind als moedige mannen met een rotsvast godsvertrouwen.

Maar we komen ook een andere uitleg tegen. Zowel eigentijdse rabbijnen als Rabbijn Jonathan Sacks en Rabbijn Ies Vorst brengen ons in kennis met de onverwachte draai, die de Alter Rebbe ofwel Rabbi Sjneoer Zalman van Liadi (18 e eeuw) in zijn uitleg aan het verhaal geeft. In mijn parafrase komt het hierop neer

De verkenners waren helemaal geen angstige of laffe mannen, het waren mannen van gewicht uit de twaalf stammen. Er was wat anders aan de hand.
In een soort psychoanalyse van de geest van de verkenners luidt de diagnose van hun geestesgesteldheid: ze wílden eigenlijk niet, dat het de kinderen Israels het land Kena'an binnen zou trekken. Ze waren gehecht aan de tasbare spirituele aanwezigheid van God in de woestijn, de divine omhelzing, die het de Israelieten hadden ervaren tijdens de zwerftocht door de leegte, hetgeen ook materieel hierin tot uiting kwam, dat ze iedere ochtend gevoed werden met manna en iedere avond met kwakkels, terwijl (volgens de midrasj) ook hun kleren en schoeisel niet sleten en zelfs met hen meegroeiden. Er was tijd om te bidden en om te lernen.
De verkenners waren niet bang voor nederlagen tegen de bewoners van Kena'an, nee, Israel zou de veldslagen met Kena'anitische legers best kunnen winnen. Ze waren niet bang voor de Ka'anitische strijders, ze waren juist bang voor succes! Ze waren bang hun unieke relatie met de Eeuwige te verliezen, als ze zouden moeten gaan vechten, moeten gaan zaaien en ploegen en zich zouden moeten begeven in de situatie van een gevestigde samenleving met al zijn verleidingen en afleidingen. Kortom, als ze een natie zouden moeten worden als alle andere naties met alle ingewikkeldheden van dien. Het had wat weg van een kind dat de veiligheid van zijn ouderlijk huis nog niet wil verlaten. Alsof de liefde van vader en moeder gebonden is aan verblijf vlakbij hen in hetzelfde huis.

Er was sprake – in de redenering van de Alter Rebbe – van een soort spiritueel misverstand, de verkenners gingen er van uit, dat de relatie met de Eeuwige zich zou beperken tot afzondering in de woestijn. Ze zagen niet in, dat die relatie met de Eeuwige ook de opdracht omvatte om de mensenwereld te betreden en een natie te vormen midden in deze wereld, een natie op basis van de principes van vrede en rechtvaardigheid, waar de Tora de basis voor heeft gelegd, een natie tot voorbeeld voor de andere naties.
In deze uitleg kunnen we de relevantie voor nu onderkennen: wil je als joodse gemeenschap iets betekenen voor de transformatie van de wereld, wees niet al te bang, kom uit de afzondering, die ook nu vaak het geval is, en treed die wereld tegemoet.

Aan het slot van dit verhaal, in vers 13 en verder van paragraaf 14, krijgt het volk – nadat ze het vonnis van Mosjé hadden aangehoord, dat ze nog veertig jaren in de woestijn zouden moeten omzwerven – spijt. Het wil nu toch optrekken tegen de bewoners van Kena'an. Ze erkennen dat ze gezondigd hebben met hun gejammer en hun rebelse plannen om Mosjé en Aharon uit hun ambt te ontzetten en terug te keren naar Egypte. We gaan er toch tegen aan, zeggen ze.
Maar het heeft niet de zegen van Mosjé. Ze trekken toch – zonder ark van het verbond - het bergland in tegen de Amalekieten en de Kena'anieten, maar worden verpletterend verslagen.

De vraag stelt zich: is dat niet onverdiend? Ze toonden toch berouw?
Maar echt berouw was dit niet, omdat er verzet was tegen de uiteindelijke beslissing, dat een veertigjarige omzwerving hun als lot was toebedeeld als gevolg van het betoon van hun vergaande demoralisatie. Van berouw zou pas sprake zijn geweest als ze hun straf geaccepteerd en gedragen zouden hebben, want die aanvullende zwerftocht was tegelijk de kuur voor hun tekortkomingen, aldus Maimonides bij monde van Nechama Leibowitz , die haar commentaar besluit in een wat aardsere toonzetting dan de spirituele sfeer van de toelichting van de Alter Rebbe:

‘Je kan niet verwachten, dat mensen, die slaaf zijn geweest en hebben gezwoegd met bakstenen en stro en zo meer, hun vuile handen wassen en onmiddellijk daarna met reuzen gaan vechten. Het was een onderdeel van de Goddelijke wijsheid om hen in de woestijn te laten rondzwerven tot ze hadden geleerd om moedig te zijn. Want het is welbekend, dat een nomadisch bestaan onder spartaanse omstandigheden moed kweekt en het tegendeel, lafhartigheid. Bovendien groeide er nu een nieuwe generatie op, die geen vernedering en slavernij had gekend.'

Op deze manier wordt het gebeuren wat uit die sfeer van zonde en die boze straffende God, die ons niet meer aanspreekt, gelicht en teruggebracht tot proporties die in de moderne tijd een even wonderlijk verhaal opleveren dat toch zowel voor hart als verstand aanvaardbaar is en dat als synopsis aldus zou kunnen luiden.

Mozes stuurt een aantal belangrijke mannen uit om het land te verkennen. Ze komen terug met een verslag over een fantastisch land, maar wel bewoond door vele sterke bewoners in versterkte steden. Misschien hebben de uitgezonden hoofdmannen – gewend aan de primitieve leegte van de woestijn - gewone forse mensen in dit dichtbevolkte en cultureel ontwikkelde land opgeblazen tot reuzen en versterkte steden tot onneembare vestingen. Misschien waren Joshua en Kalev reëler in hun waarneming.. Zij als minderheid willen toch aanvallen – maar ja, als alle Israëlieten zo dapper waren en godsvertrouwend waren geweest dan zou dat wellicht hebben gekund.
Maar het grote merendeel van het volk is niet zo bijzonder, ze zijn teleurgesteld als kinderen en uit het veld geslagen. Mosjé ziet met een bedroefd hart en tegelijk met een grote, bovenmenselijke – als u wilt met een vanwege God ingedaalde – wijsheid in, dat het volk zo geen kans maakt om succesvol het beloofde land te veroveren en besluit, dat er een generatie overheen moet gaan alvorens een kans te maken. Zowel moreel als militair is de schare van slaven waarschijnlijk dan uitgegroeid tot een volwassen volk.

RC 30 mei 2013

Parasjat Sjelach lecha Numeri/Bemidbar 13:1-15:41 rapportage propaganda, sensatiepers  

Het grootste gedeelte van de parashat Sjelach lecha bestaat uit het verhaal van de verkenners van het beloofde land, daarna volgen nog voorschriften over offers, een kort verslag van de man die hout sprokkelde op sjabbat en daarom gedood werd en het gebod om tsitsiet, gebedskwasten, aan het kleed te maken.  

Het verhaal van de verkenners is bekend. Op gezag van de Eeuwige gebood Mosjee het land Kenaän, aan de grens waarvan zij na twee jaren zwerftocht door de woestijn waren aangeland te verkennen. Hij wees twaalf mannen aan, die moesten bekijken, hoe vruchtbaar het land was en welke mensen er woonden en hoe de steden eruitzagen. Soms wordt gesproken over ‘verspieders', maar waarschijnlijker betrof het een openlijk reizende groep, misschien een gezantschap, want het waren belangrijke mannen, een uit iedere stam, die met deze taak belast werden. Van zuid tot noord trokken zij veertig dagen rond.  
Het is opmerkelijk in deze parasha hoe de verslaggeving van de verkenners bij hun terugkomst wordt beschreven. Allereerst rapporteren zij aan Mosjee en Aharon ten overstaan van het volk:  
‘Wij zijn in dat land gekomen waarheen u ons gestuurd hebt, en werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en dit is zijn vrucht. Het volk echter dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak gezien. In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten' . (Num. 13: 27 HSV)  

Zo op het oog gezien lijkt dit een objectief verslag, niks mis mee. De informatie die Mosjee heeft gevraagd wordt gegeven, de feiten op tafel gelegd. Toch is al een subjectief oordeel in negatieve zin in dit feitenverslag te bespeuren en dat zit in het woordje ‘echter' in vers 28: ‘ Het volk echter … is ster k etc.' (Hebreeuws:   èfès-ki   ) en de massa pikt dat maar al te graag op. Kalev probeert het rijzend tumult tot bedaren te brengen door zijn positieve kijk naar voren te brengen: ‘ Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.'  
Zijn medeverkenners laten in reactie daarop de objectieve schijn vallen en zeggen onomwonden: ‘Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij' .
Dit gebeurt allemaal nog ten overstaan van Mosjee. Een fase later hebben deze medeverkenners zich onder het volk gemengd en nu beschrijven ze hun ervaringen met ronduit ontmoedigende en angstwekkende beelden: ‘ En zij verspreidden allerlei lasterpraat (‘diba') onder de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: “Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte.   Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen”'. (13;32,33)  
Het volk breekt nu in gejammer en paniek uit ondanks waarschuwende en aansporende woorden van de twee helden die wel vertrouwen op de mogelijkheid op te trekken onder divine bescherming, Jehoshoea en Kalev. De menigte wil deze twee zelfs stenigen en Mosjee vervangen door een leider die ze naar Egypte terug zal brengen. De “Heerlijkheid van de Eeuwige” (   kawod Hashem   ) komt tussenbeide e nu breekt een episode aan die ons bekend voorkomt. De Eeuwige wil het ongelovige volk vernietigen en Mosjee intervenieert weer en met een beroep op de reputatie van de Beschermer van Israel (‘ de Egypenaren zullen zeggen, de God van Israel was niet bij machte zijn gelofte aan Israel na te komen' ) en op Zijn lankmoedigheid. Het zijn vrijwel dezelfde bewoordingen als in Sjemot/Exodus. 32:11-13, de smeekbede na het gouden kalf. Zo weet hij weer vergeving te bewerkstelligen; alleen, alle mannen boven de twintig zullen het beloofde land niet bereiken, nog veertig jaren woestijn staan voor de boeg. Jehosjoea en Kalev, de rechtgeaarde gelovigen, worden uitgezonderd ….  
Een spoedige dood overviel de overige 10 verkenners. Hun zonde zal niet zozeer hun verslaglegging ten overstaan van Mosjee zijn geweest. Eerder was dat hun rondgaan onder de kinderen Israëls met hun ontmoedigende verhalen, die de Tora omschrijft als lasterpraat.  
Het lijkt of hun aanvankelijk nog tamelijk feitelijke rapportage in tweede instantie is overgenomen door een de feiten uitvergrotende en verdraaiende sensatiepers, of door gewiekste partijpropaganda, die als een demoralisatievirus de volksmassa heeft aangetast. Die angstzaaiende roddel dan wel stokende partijpropaganda, dat lijken fenomenen van alle tijden. Hedendaagse voorbeelden liggen voor het oprapen.  

Met alle drama van een volk, dat een gebrek aan geloof in voortdurende goddelijke bescherming dan wel vertrouwen in eigen kunnen blijkt te vertonen, tot teleurstelling van zijn divine leiding, lijkt de uiteindelijke uitslag toch ten goede te zijn.; de onderstroom van dit hele gebeuren vat van   Nechama Leibowitz   in haar commentaar aldus samen (1):  
‘Je kan niet verwachten, dat mensen, die slaaf zijn geweest en hebben gezwoegd met bakstenen en stro en zo meer, hun vuile handen wassen en onmiddellijk daarna met reuzen gaan vechten. Het was een onderdeel van de Goddelijke wijsheid om hen in de woestijn te laten rondzwerven tot ze hadden geleerd om moedig te zijn. Want het is welbekend, dat een nomadisch bestaan onder spartaanse omstandigheden moed kweekt en het tegendeel, lafhartigheid. Bovendien groeide er nu een nieuwe generatie op, die geen vernedering en slavernij had gekend.'  


(1) Nechama Leibowitz, studies in Bemidbar, WZO

Behaälotcha Bemidbar/Numeri 8:1 – 12:16

De lichten van de Menora

De parasja Behaälotcha 1 begint met het bevel aan Aharon de hogepriester om ‘de lampen aan te steken, de zeven lampen moeten licht verspreiden in de richting van de voorzijde van de kandelaar'. Die kandelaar is beter bekend als de menora. Aldus doet Aharon en dan volgt nog een korte beschrijving van hoe de menora is gemaakt, ‘van top tot teen' gedreven uit één stuk van puur goud.

Een krachtig design

Waar hebben we dat eerder gelezen? In Exodus (25:31); daar staat, dat Mozes de opdracht krijgt een lampenstandaard te doen maken, een lampenstandaard van zuiver goud volgens een design door de Eeuwige hoogstpersoonlijk aan Mozes doorgegeven. De voet, de schacht, de kelken, knoppen en bloemen moesten uit één stuk goud worden gedreven. De schacht moest zes zijarmen hebben: drie aan de ene kant en drie aan de andere kant, versierd met amandelbloesem, op elk van de zes armen en de schacht een aantal kelken en knoppen en bloemblaadjes. Zeven lampen moesten worden gemaakt om op de armen te zetten, de snuiters en bakjes moesten ook van zuiver goud zijn.
De vorm is prachtig. De lijnvoering van de stam en zijn armen is krachtig en bevredigt ergens diep het gevoel van harmonie. De uitwaaiering vanuit één fundament naar zeven eindpunten, die met licht bekroond worden, resoneert met een archetypisch beeld van groei en bloei naar het licht. De mansgrote Menora van de tabernakel en later van de tempel riep en roept nog steeds associaties, mijmeringen en overdenkingen op.

Een allegorie van ontplooiing

Als we de zin in het tweede vers in het Hebreeuws bekijken en letterlijk vertalen dan staat er: ‘bij het omhoog brengen van de lichten, laat de zeven lichten schijnen naar tegenover ( el moel ha-penee ) de voorkant van de menora'. De bedoeling van dat el moel ha-penee is niet helemaal duidelijk maar meerderheid van de rabbijnse uitleggers zoals Rasji menen dat de zes lichten (dwz de lonten in de oliebakjes) aan weerszijden van het centrale licht op de stam van de menora naar dit middelste licht gericht zijn en het als het ware assisteren in zijn schijnen. De vorm van de menora kan doen denken aan een gestalte, een boom, stevig geworteld in de grond, de takken bekroond met bloesem strevend naar de hemel, of aan de mens die floreert op de lange weg van optimale ontplooiing tussen aarde en hemel, tussen tijd en oneindigheid. 2

Vonken van licht bevrijden

In de kabbalistische allegorische visie op de menora van de rabbi Levi Yitzchok van Berditchev (1740-1810) 3 legt deze mysticus eerst uit hoe de vonken van Gods liefde als het ware verzonken, ingekapseld, verborgen zijn in de materiele fenomenen van de wereld en hoe het de opdracht is van de mens door een heilzame levenswijze hen te bevrijden uit hun stoffelijke inkapseling ( klipot ), de vonken weer terug te brengen naar hun oorsprong. In alle materiele fenomenen zit een goddelijke vonk of wel een verborgen essentie verborgen, geen enkel fenomeen kan los van deze goddelijke oorsprong bestaan hoe ragdun of ogenschijnlijk afwezig dit verband ook lijkt. De meest hoge vorm van liefde is het ontdekken van die vonk van licht in ieder verschijnsel, mens of ding, geen enkel uitgesloten of het nu een aantrekkelijke of weerzinwekkende manifestatie is. Dat is het levenswerk van de (vrome) mens. Wie zoals Aharon de zeven lichten van de menora ‘doet omhooggaan' ( haälo t) doet allegorisch gezien een handeling, die helpt om de vonken uit hun gevangenschap te bevrijden en het spirituele licht – de liefde - in de materiele wereld tot aanschijn te brengen. 4 De zeven armen van de kandelaar met hun lichten symboliseren dan de zeven deugden die de mens daarbij helpen. Rabbi Nachman van Bratslav (plm 1800) 5 somt ze op als een bondig programma voor een Moesar leergang: jezelf onthouden van eerbewijzen, boosheid, ongeduld en arrogantie, het hooghouden van waarheid tegenover de leugen; ver blijven van somberheid en nietsdoen; ver blijven van schade toebrengen door het gesproken woord via laster en roddel en van het bezoedelen van het zien en andere zintuigen; het heiligen van de ogen, neus, oren en mond. Er valt nog veel te doen om een menora te belichamen.

Menora zijn

Een meer fysieke allegorie geeft ons Rabbi Isaiah HaLevi Horovitz (1555-1630, de Shelah) 6 . Hij vergelijkt de vorm van manshoge menora met haar drie armen aan weerszijden van de schacht met de vorm van het menselijk lichaam, dat aan iedere kant van zijn romp drie uitsteeksels heeft, oren (de korte armen), armen (de iets langere middelste armen) en benen (de langste buitenste armen). Centraal is de romp die het hart bevat (en het hoofd zou ik zeggen). Waar zit het licht dan? Daarvoor kijken we naar Spreuken 20:27: de ziel van de mens is de lamp van Hashem ( neer Hashem nisjmat adam ).

Dat brengt mij tot een uitnodiging om mee te doen met de hieruit te destilleren ‘menora-meditatie'. Kies een rustige plek in je huis of in de natuur. Ga stevig staan met beide voeten iets uit elkaar. Laat je adem rustig gaan, 1 … 2 … 3… etc. Maak dan een beeld dat je lichaam een schacht is, de schacht van de menora. Spreid dan je armen in een zijdelingse boog en laat je handen iets in de richting van je hoofd hangen, zodat drie vingers (duim, wijsvinger, middelvinger) naar een plek iets boven je hoofd wijzen. Maak dan het beeld dat diep uit de aarde een sterke lichtbundel omhoogkomt die via je benen, je geslacht, je hart door je hoofd en armen samenkomt in een helder licht boven je hoofd. Blijf een tijd zo staan en ervaar hoe het voelt. Sjabbat sjalom

Noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Naso zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2. R. Samson Raphael Hirsch werkt dit beeld verder uit in zijn Toracommentaar ad loc.

3. In zijn commentaar op de Tora ‘Kedushat Levi' ad loc zie op Sefaria org

4. De esoterische vonkenleer is de basis geworden voor het leerstuk van Tikoen Olam (herstel van de wereld) vooral in liberaaljoodse kringen

5. in Likutei Moharan 13

6. In zijn Toracommentaar Shney Luchot Habrit

RC mei 2021

Parasjat Beha'alotcha    Bemidbar / Numeri 8:1-12:15

Twee bijzondere profeten  

In deze parasja, waarin heel veel gebeurt (1), focussen we op één incident.
Niet lang nadat het volk na twee jaar bij de berg Sinaj is opgebroken en de imposante karavaan van zeshonderdduizend zielen verder de woestijn is ingetrokken bereikt gemopper en gejammer de oren van Mosjee; de eentonigheid van het manna wordt de mensen te veel en met veel misbaar uiten ze hun verlangen naar vlees, vis, augurken, watermeloenen, prei en uien (2). Dat wekt de boosheid van De Eeuwige op. Mosjee belandt in een van de grote crises in zijn leidersopdracht. Hij staat op het punt het bijltje erbij neer te gooien. De Eeuwige negeert de tot Hem gerichte luide klacht (11:11)) van de radeloze leidsman en komt met een oplossing. Mosjee moet zeventig vooraanstaande mannen (oudsten) uit het volk kiezen en voor de tabernakel verzamelen; dan zal Zijn geest neerdalen, niet alleen op Mosjee zelf, maar ook op de zeventig oudsten, zodat deze een steun voor de leider kunnen worden.

Aldus gebeurt. Mosjee houdt een vlammende en begeesterende toespraak en ‘zodra de geest op hen (de oudsten) rustte begonnen ze te profeteren'. Dat was een eenmalig gebeuren, de profetische spirit bleef niet duren (11:25 ev). Twee mannen in het kamp, E ldad en M e dad, begonnen ook te profeteren, hoewel ze niet bij de zeventig oudsten – wel het eerste Sanhedrin (religieus hooggerechtshof) genoemd - waren. Ze stonden wel op de lijst van uitverkorenen, maar waren niet naar de bijeenkomst gegaan en in het kamp gebleven. Waarom waren ze dan niet gegaan en waarom waren de twee desalniettemin met de gave van profetie bedeeld? De midrasj legt het als volgt uit (3): oorspronkelijk waren uit iedere stam 6 oudsten gekozen, dat maakt 72. Maar de Eeuwige had 70 verordonneerd. Eldad en Medad achtten zichzelf niet waardig en boden aan om niet mee te gaan naar deze belangrijke bijeenkomst. Ze offerden deze eer op om zo van de tweeënzeventig tot de vereiste zeventig te geraken. Vandaar dat ze alsnog om hun nederigheid beloond werden met een profetische gave. Omdat van de oudsten wordt gezegd, dat de profetische gave ophield, maar bij Eldad en Medad daarover niet wordt gerept, nemen de verklaarders aan, dat hun gave voortduurde tot hun dood. Jehosjoea (Jozua) vond dit ‘ongeautoriseerde' profeteren in het kamp maar niks en maande Mosjee om dit Eldad en Medad te verbieden. Maar Mosjee juichte het juist toe: hij antwoordde Jehosjoea (HSV 11:29): ‘Zet u zich voor mij in? Och, waren allen van het volk van de Eeuwige maar  ? profeten, dat de Eeuwige Zijn Geest over hen gaf!'.

Samson Raphael Hirst (19 e eeuw) (4) wijst op een onvermoede maar ingrijpende betekenis rond de uitspraak van Mosjee, dat Eldad en Medad evengoed recht hadden op hun gave en een voorbeeld waren voor de anderen. Daarmee legt Mosjee volgens de geleerde grondlegger van de moderne orthodoxie voor alle tijden vast, dat er geen monopolie bestaat op geestelijke en spirituele gaven, dat die niet afhangen van maatschappelijke positie of beroep en dat de laagste in rangorde evenveel recht heeft op Gods gaven als de allerhoogste in rang. ‘Met zijn uitspraak “zet u zich voor mij in?” – ha-mekanè ata li? – heeft Mosjee de scheidingsmuur doorbroken tussen de “intellectuelen” en de “lagere klassen”, tussen de geestelijkheid en het lekendom, voor altijd in Israel', aldus Hirsch. Daar mogen we het mee doen.

Het zal niet verrassen, dat de geleerden zich hebben afgevraagd: wat profeteerden die Eldad en Medad dan precies? De wijzen uit de Talmoed hadden ieder een eigen mening daarover. (5): ‘Rabbi Sjimon zei: Mosjee zal sterven en Jehosjoea zal Israel in het land brengen. Abba Chanin zei op gezag van Rabbi Eliezer: het ging om de kwartels, ze zeiden: ‘stijg op, kwartels, stijg op!' Rabbi Nachman zei: hun profetie ging over Gog en Magog. Gog in het land van Magog is de oppervorst, die volgens het in schrille en barokke beelden geschetste visioen van de profeet Jechezkel (Ezechiël) aan het eind der tijden Israël massaal zal aanvallen en door de Eeuwige vernietigend zal worden verslagen. (6)

Hirsch typeert de onheilspellende figuur van Gog als de extreme vorm van dictatuur die de eindtijd zal kenmerken, een eenhoofdig gezag, waarin alle macht is verenigd. Is deze absolute onderdrukker eenmaal verslagen, dan zal het tegenovergestelde principe van de democratie zegevieren (in het visioen van Jechezkel vertegenwoordigd in de stad Hamona , ‘menigte' (7)). Een mooie gedachte, aldus Hirsch, dat Eldad en Medad, de bescheiden en nederige mannen die de officiële posities van macht afwezen, juist de voorspellers zouden zijn geweest van een ideale democratische verre toekomst, waar het centrum van welzijn niet zou berusten in een tent van de samenkomst (tabernakel) of in een legerkamp, niet in een absolute heerschappij à la Gog, maar bij de mensen zelf, bij de massa, de menigte, hamon.

Noten

(1) In mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 2 , heb ik in drie commentaren andere aspecten van de parasja Beha'alotcha behandeld.
(2) In het commentaar van Nechama Leibowitz – Studies in Bamidbar, p.94 ev – wordt ingegaan op dat verlangen naar vlees, vis, augurken etc. en beschrijft ze de bijna Freudiaanse opvatting, dat het hier voedselbeelden betreft, die een verlangen van de nu door de Tora gebonden Israëlieten dekken naar de seksuele losbandigheid, die onverantwoordelijke slaven in Egypte zich konden veroorloven.
Zie ook een heel andere meer kabbalistische uitleg van Rabbi Simon Jacobson
(3) Sifrei Bamidbar 95:2, Rabbeinu Bahya ad Bamidbar 11:25:2
(4) Samson Raphael Hirsch, The Pentateuch, vol IV, Numbers, ad 11:29, p. 184 ev
(5) Talmoed Sanhedrin 17a
(6) Hoe komt Rabbi Nachman daarbij? R. Nachman haalt als ‘bewijs' voor zijn stelling over de profetie van Eldad en Medad een passage uit de profeet Jechezkel aan (Jechezkel 38:17): “Dit zegt God, de Eeuwige: Ben jij de man (Gog) van wie ik in het verleden, vele jaren ( sjaniem ), bij monde van de ? profeten ? van   I sraël, mijn dienaren, gezegd heb dat ik hem (Gog)zou sturen om de Israël ie ten aan te vallen?” Maar waar zit dat bewijs dan? Dan zegt de talmoedgeleerde via een wat geforceerd talmoedische speling met de Hebreeuwse woorden: ‘je moet niet lezen sjaniem - ‘jaren' - , maar sjnajiem – ‘twee' – ‘. Welke twee profeten waren dat? Natuurlijk Eldad en Medad!.
(7) Jechezkel 39:16: En Hamona is ook de naam van een stad. Zo zullen zij het land ? reinigen.

Parasjat Beha'alotcha  Numeri/Bamidbar 8:1-12:15 

Levieten

In de parasja Beha'alotcha nadert de vorming van de pas een jaar geleden uit Egypte weggetrokken volksmassa de voltooiing tot een goed georganiseerde en reisvaardige gemeenschap. Het weerbare manvolk is geteld, het kampement georganiseerd, de marsorde bepaald en last but not least, de levietendienst nauw omschreven. De laatste van de vele bepalingen omtrent de Levieten staan in deze parasja, die over hoe besprenkelde en kaalgeschoren mannen met een offer officieel worden gewijd en aan het verzamelde volk getoond.

De Levieten zijn een bijzondere groep in de gemeenschap van Israel. Letterlijk waren ze centraal in het kampement (rondom de tabernakel) gelegerd en figuurlijk hadden ze een centrale positie onder de Israëlieten. Als enige hadden zij later in het beloofde land geen eigen gebied en waren afhankelijk van speciaal voor hen geheven belastingen. De Eeuwige, zo meldt de tekst, heeft hen voor zichzelf uitgekozen ‘in de plaats van alle eerstgeborenen onder de Israël ie ten, allen die als eerste de moederschoot verlaten. Alle eerstgeborenen van  I sraël, zowel van de mensen als van de dieren, behoren mij immers toe: op de dag dat ik de eerstgeborenen in Eg y pte doodde, heb ik hen voor mijzelf bestemd, en in de plaats van de ? eerstgeboren ? Israëlieten heb ik de ? Lev ie ten ? uitgekozen. (8:15 ev)
Het lijkt wel of de Eeuwige het niet erg op eerstgeborenen heeft. Al vanaf Kajin zijn zij niet de gekozenen voor de voorstuwing van het lot van de geschiedenis en Israël. Ook Jisjmael en Esav zijn niet gekozen (maar ook niet afgewezen) en van de twee zonen van Joseef krijgt de jongere Efrajiem de eerdere zegen van Ja'akov op zijn sterfbed. De eerstgeboren zonen worden tijdens de tiende plaag voor het zwaard van de doodsengel gespaard, maar wel tegen een prijs: alle eerstgeboren zonen zijn het bezit van de Eeuwige geworden. Of dit een doem is of een zegen is de vraag.(1) In ieder geval wordt, zo lezen we in deze en vorige parasjot, dit lot afgekocht, doordat de nakomelingen van Levi hun plaats innemen; aan hen, de levieten, worden de daarmee samenhangende religieuze taken toebedeeld, de leviet Aharon en zijn afstammelingen krijgen priesterplichten en de overige nakomelingen werk als tabernakeldienaren.
In dit spanningsveld rond oudste zonen klinkt misschien nog door de mythische haat-liefde tussen de archetypische oervader en zijn oudste zoon, de eerste vrucht van zijn mannelijkheid, maar tevens als in leeftijd het dichtst bij hem staande kind een bedreiging voor zijn almachtige autoriteit, en misschien hebben wensen om elkaar uit de weg te ruimen de liefde vaak overtroffen, hetgeen heel wel geleid kan hebben tot rituelen in de taboesfeer om deze demonen in toom te houden. Het klinkt nog door in de mythe van Oedipus en andere mythen. Een verdere uitwerking hiervan is te lezen in mijn gebundelde commentaren. (2)

Overigens werd deze taakverdeling tussen Levieten en de andere stammen (zoals die van de eerstgeboren Reoeven) later betwist, gezien de machtsstrijd, die even later tussen Korach en de tweehonderwijftig vooraanstaande Israëlieten losbrak over aan wie het priesterschap toekwam en aan wie het voorrecht om wierook te branden (daar gaat de parasja Korach over, Bamidbar/Numeri 16 ev). Andermaal werd toen ten koste van vele doden de positie van Mosjee, Aharon en de Levieten als dienaren van de ene godheid en zijn heilige tent bevestigd.

Vanuit het oogpunt van de bijbelwetenschap, waarin de historische feitelijkheid van de Exodus vaak is betwijfeld, is wel gesteld, dat van de Levieten het meest aannemelijk is, dat zij als stam werkelijk in Egypte zijn geweest en daaruit zijn weggetrokken, als was het alleen al dat vele namen uit de stam van Levi een Egyptische herkomst verraden, zoals Hofni, Choer, Merari, Moesji, Pinchas en last but not least Mosjee (Mozes). Ook andere argumenten worden aangehaald: in het lied van Mirjam, aangemerkt als het oudste deel van de Tora, komt de term Israël nog niet voor; de ark is gebouwd naar de vorm van een Egyptische bark en de tabernakel naar de vorm van de krijgstent van Ramses II tijdens de slag van Kadesj. (3) Zijn de Levieten, als gastarbeiders uit Kena'an gerekruteerd of als stam afgedwaald, in Egypte tewerkgesteld geweest? Waren ze van Egyptische afkomst of Hebreeën? Zijn vooral zij misschien de stam waarop later het narratief van de Exodus is gebouwd? Hebben zij de enorme theologische progressie van de ene godheid van het monotheïsme overgebracht aan een aantal andere Kena'anitische stammen en zijn zij verder daarom als bewakers van de morele leer en rituele praktijk opgetreden? (4) Interessante vragen, waarop een definitief antwoord wel nooit zal worden vastgesteld.

De parasja Beha'alotcha vertelt verder over hoe de uittocht voor de e e rste keer is herdacht en hoe het volk klaar is om verder te trekken.  De zilveren trompetten klinken en de imposante karavaan begint zijn lange reis. Maar al spoedig vinden er een aantal incidenten plaats en blijkt de tocht niet zonder ontberingen. Een eerste ernstige oproer over het voedsel wordt door Mozes amper afgewend. Hoe Mosjee met deze gezagscrisis is omgegaan is te lezen in mijn boek (5)

De laatste episode in deze parasja beschrijft de aantijgingen van Mosjee's zuster en broer, Mirjam en Aharon, tegen de grote profeet. Over deze duistere verzen zijn vele theorieën ontwikkeld; ze hebben mij aanleiding gegeven voor een uitgebreide verhandeling over de ‘vrouw uit Koesj' en over ‘God en Eros', te lezen in mijn boek Reizen door de Tora en op deze website (en mijn eigen website ).(6)

Noten
(1) In de christelijke dogmatiek van Paulus wordt zelfs Jezus die wordt gezien als Gods eerst- en eniggeboren zoon geofferd.
(2) In Reizen door de Tora, deel 2 , ‘Oudste zonen', ad Parasja Bamidbar, p. 97
(3) Ontleend aan prof. Richard Elliott Friedman, schrijver van ‘Who wrote the Bible?' op https://thetorah.com/the-historical-exodus/
Zie ook commentaar hierop http://pmrb.net/blog/tag/levites/
Maar waar halen de Levieten (en leviet nummer één Mosjee) hun revolutionaire kennis vandaan? Is er ruimte voor een authentieke openbaring?
Volgens Sigmund Freud in zijn boek De man Mozes en het Monotheïsme was Mozes een priester van Achnaton en waren de Levieten zijn volgelingen. Daarover publiceer ik binnenkort een essay.
(4) Nog steeds worden afstammelingen van Levi in de eredienst als eerste lezers van de Tora opgeroepen, als ze aanwezig zijn; eerst de kohen en dan de levi. In vele families is van generatie dit afstammingsgegeven doorgegeven.
(4) In Reizen door de Tora, deel 2, ‘Leiderschap in crisis', p. 105 ev
(5) In Reizen door de Tora, deel 2, ‘Op zoek naar de vrouw uit Koesj, p. 114 ev

Parasjat Behaälotcha Bemidbar/Numeri 8:1 – 12:16
Eros en God

In de Tora is seksualiteit een niet bestaand begrip en spelen romantiek en sensuele genieting geen of een ondergeschikte rol. De oerkracht van eros is wel een onderliggende laag en wordt door regels en geboden onder het patronaat van de Eeuwige in geordende banen geleid (vooral in het boek Wajikra). Seksuele gemeenschap en procreatie zijn wel belangrijke onderwerpen; het samenleven van man en vrouw wordt door een flink aantal geboden gereguleerd. In latere tijden geven vele geboden en gebeurtenissen in de Tora wel aanleiding tot een voortdurend rabbijns discours over de rol van eros, dat tot in onze tijden resoneert. Heel pregnant gecomprimeerd gaat het om: eros en/of God (1)
In deze parasja zien we een goed voorbeeld van hoe de rabbijnen een passage in dat verband uitleggen.

De laatste episode in deze parasja beschrijft de aantijgingen van Mosjee's zuster en broer, Mirjam en Aharon, tegen Mosjee: Bemidbar 12:1   Mirjam nu sprak, en Aharon, tegen Mosjee, naar aanleiding van de vrouw, de Koesjitische, die hij genomen had; want hij had een Koesjietische tot vrouw genomen. 2 En zij zeiden: Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de Eeuwige hoorde het!  
Een gangbare rabbijnse verklaring van deze duistere passage is, dat de vrouw uit Koesj niemand minder is dan Tsipora, die dochter van Jitro, de Midjanitische priester, die Mosjee gastvrij opnam in zijn familie, toen laatstgenoemde van Farao's hof was weggevlucht. Als we de uitleg van de midrasj en Rasji (2) volgen dan betekende ‘vrouw uit Koesj' in het toenmalig taalgebruikgewoon ‘heel speciaal, schoon in uiterlijk en deugd' en dat wijst dus op Tsipora.
Het merkwaardige is, dat de mededeling, dat Mosjee een vrouw uit Koesj (volgens de rabbijnen dus Tsipora) had genomen niet betekent, dat er een nieuwe vrouw in het leven van de man is gekomen, maar geduid moet worden in de voltooid verleden tijd: hij was gehuwd en nu is hij van zijn gangbare vrouw gescheiden. De leidsman van Israel is blijkbaar overgegaan tot het celibaat! Het was Mirjam opgevallen – zo zegt de midrasj - , dat Tsipora zich niet meer opmaakte zoals de andere gehuwde vrouwen en toen ze haar schoonzuster vroeg waarom antwoordde deze: ‘je broer doet er niet meer aan' (bedoelend: aan seksuele gemeenschap). Een latere midrasj (Tanchoema) verhaalt in nog meer detail: Miriam stond naast Tsipora, toen ze hoorde hoe Eldad en Medad als profeten het kamp rondgingen (eerder in deze pararasja verhaald Bemidbar 11:26 ev). Tsipora zei toen: “Wee hun vrouwen, als ze de taak krijgen profeet te zijn, want ze zullen scheiden van hun vrouwen, net zoals mijn echtgenoot (Mosjee) van mij scheidde”. Profeet zijn is niet te combineren met seksuele omgang is de implicatie. Voortdurende communicatie met God en echtelijke vereniging met de vrouw gaat niet samen.

De rabbijnse uitleg uit de vroege middeleeuwen projecteert een belangrijke problematiek in deze scene, een problematiek omtrent de relatie tussen de ervaring van Gods nabijheid en seksualiteit. Sluiten die elkaar uit?
Staat seksuele activiteit spirituele ontwikkeling in de weg of is een combinatie mogelijk? Daarmee hebben de rabbijnen uit alle eeuwen zich intensief bezig gehouden. Het vermeende celibaat van Mosjee staat daarmee aan het ene extreem. Een man die constant in verbinding staat met de Eeuwige is boven de wereld van seks en gemeenschap uitgestegen. Dit ideaal is echter uniek en vrijwel voor niemand weggelegd. Bovendien is daar de onverbiddelijke mitswa om kinderen te krijgen en wel binnen het huwelijk. Het procreatie-gebod eist van de man om periodiek tot zijn vrouw te komen. Celibaat is in het Jodendom van alle tijden geen optie.
Even terug naar de Tora-tekst en Rasji. Volgens Mosjee's zuster Mirjam is die extreme abstinentie van haar broer ook niet nodig. Mirjam komt op voor de opvatting, dat om profeet te zijn je geen celibaat hoeft te beoefenen. Zij en Aharon zijn wel getrouwd en net zoals Mosjee zijn ook zij profeten met zienersgaven! Dat verklaart volgens Rasji hun uitroep in het tweede vers van hoofdstuk 12:  ‘ Heeft dan de Eeuwige maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? ' Waaraan Rasjii toevoegt:  ‘ En wij hebben ons toch niet onthouden van echtelijke gemeenschap!'.
Tegelijk komt Mirjam daarmee op voor haar seksegenoot Tsipora en haar recht op echtelijke aandacht (later geformaliseerd in de mannelijke plicht periodiek tot zijn vrouw te komen, de mitswa ona )

In het rabbijnse discours door alle eeuwen blijft het spanningsveld van de kwestie ronddwalen; als een paal staat boven water, dat echtelijke gemeenschapp een plicht is, tegelijk komt daarmee de vraag:in hoeverre mag die gemeenschap gepaard gaan met genot. Mag je de lust ten volle ondergaan of moet eros binnen de perken gehouden worden, zo niet geheel onderdrukt worden om het contact me de hemel open te houden.
In talmoedische tijden zijn op dit gebied tamelijk milde geluiden te horen.
Zo onderwees Rabbi Josef (3): ‘haar lichaam vraagt direct lichamelijk contact, dwz dat hij haar niet zoals de Perzen behandelt, die hun echtelijke plichten gekleed verrichten. Dit bevestigt een regel van Rabbi Hoena, die verordende, dat een echtgenoot, die zei: “ik doe het niet tenzij zij haar kleren draagt en ik de mijne”, haar echtscheiding moet verlenen'.
In de middeleeuwen komen we een scala aan opvattingen tegen (deels ook door het christendom beïnvloed). Aan de ene kant ontmoeten we enige tamelijk ‘plezier-tolerante' geleerden als Inb-Ezra en Rabbi Abraham ben Yosef (Rabad) (4), welke laatste vier aspecten aan de echtelijke samenleving onderscheidt, die in de komende wereld worden beloond: de procreatie, het welzijn van de foetus, het tegemoet komen aan het genot van de echtgenote en het tegengaan van overspel. Het is zelfs de plicht van de man om zijn vrouw haar genot te bezorgen.
Daarentegen ontpopt Maimonides (5) zich als een strenge meester ten aanzien van lichamelijke genietingen. Deze kampioen van de geestelijke discipline ziet de erotische prikkelingen en sensuele ervaring als afleidend van het doel van het superieure geestelijk genot van het intellect, dat naar eenheid met het goddelijke streeft. Een sterke preoccupatie met zaadlozing buiten de geslachtsgemeenschap
kenmerkt vele middeleeuwse geleerden en ook deze middeleeuwse meester, die lof spreekt van de profeet Elisja, die volgens de Oude Wijzen nooit aan seks dacht en nooit werd betrapt op een nodeloze zaadlozing, terwijl aartsvader Jaäkov pas zijn eerste zaad stortte ter verwekking van zijn eerstgeboren zoon Reoeven.
De lijn van Maimonides heeft zich in de volgende eeuwen in diverse vormen doorgezet. Vele mystieke stromingen gingen behoorlijk tot sterk genotsvijandige tendenzen aanhangen. In de sfeer van de kabbala leek het wel of de eenwording met het goddelijke gelijkwaardig, zo niet superieur te achten was aan de seksuele gemeenschap. De echtelijke vereniging met de vrouw is weliswaar een mitswe – de ona , bij voorkeur te verrichten op sjabbat – maar dat moet dan maar snel en met zo weinig mogelijk lust worden volbracht. Opvallend is, dat het mannelijk spiritueel heil vooropstaat.
In het in de 18 e eeuw ontstane chassidisme heeft deze tendens zich in sterke mate voortgezet en in verschillende ultravrome stromingen die heden ten dage nog te vinden zijn zien we dat nog terug. Bij de gelijktijdige niet-chassidische meer op Tora-Tamoed studie gefocuste richtingen ( mitnagdiem ) in de 19 e eeuw zien we een gelijkvormige erotisering van de Tora, waarvan de bestudering verre superieur is aan de huwelijkse genietingen. Het sensuele Hooglied gaat niet over de aardse devotie van het minnespel, maar over de intellectuele vereniging met de goddelijke dimensie.
Grotendeels is het bovenstaande natuurlijk vooral een (wel heel ruwe) schets van de rabbijnse en geleerdenelite van het Joodse volk, dat over het algemeen wat betreft de seksuele mores een lossere mainstream praktijk volgde. Toch mogen we wel stellen, dat het chassidisme in het Oost-Europa van de 18 e , 19 e en een deel van de 20-ste eeuw een grote invloed had op de bevolking.

Natuurlijk opende voor velen de Verlichting de deuren naar een bevrijding uit de ook op seksueel gebied benauwende traditie. De vraag is of de vrijkomende eros rond de overgang van 19 e en 20 ste eeuw niet ongemerkt in de knellende banden kwam van het van de gojiem overgenomen bekrompen bourgeois-ideaal dan wel werd gesublimeerd in het ideaal van de fysiek competente ascetisch-zionistische landbouwpioneer (waarmee ik wel heel kort door de bocht een hoofdstuk uit David Biales boek (1) comprimeer). De angst voor een vrije seksualiteit bleef eigenlijk daarmee ook buiten de traditioneel religieuze grenzen gehandhaafd.
Tegelijk heeft Sigmund Freud, de Mozes van de psychoanalyse, de oerkracht van de seksualiteit in onze psyche in het licht gezet en tegelijk de onontkoombaarheid deze oerkracht in het leven zijn plaats te geven.
Intussen mag je zeggen, dat in tweede helft van de 20 ste eeuw de westerse wereld het grotendeels seculiere of liberale dan wel traditionele Jodendom terecht is gekomen in de mainstream van het burgerlijk huwelijk met een redelijk verlichte seksuele moraal.
De ambivalente relatie tussen de krachtige aandrift tot een vervullende ongebonden genieting van het lichamelijke en de nog steeds geldende dringende noodzaak deze te begrenzen, welke noodzaak vroeger op sacraal niveau tot uiting kwam in (vaak zeer benauwend uitgelegde) religieuze geboden, is van alle tijden.
In iedere generatie uit dit zich in nieuwe vormen.
Ook nu zijn mensen druk bezig met het zoeken naar seksuele vervulling en genieting van wat het aardse te bieden heeft. Het lijkt of – tenminste in het westen –na het verbreken van knellende banden in de 60-er jaren van de vorige eeuw - seksuele en materiële genieting het summum is. Maar evenzeer blijft hardnekkig – misschien vaak ondergronds, ongeweten – zich een behoefte voelen naar begrenzing en containment, niet uit angst voor de zonde, maar uit gepassioneerd verlangen naar overstijging van het eigen ik met zijn privé-belangen, begeerten en bezit naar een hoger niveau van beleving en zingeving (God, zo je wil).

In Israel hebben we enerzijds Tel Aviv, de “poel der zonden”, de samenballing van uitbundige vrijheid; daar wordt het leven in al zijn bonte uitersten gevierd, eros kent daar geen grenzen, anderzijds hebben we Jeroesjalajiem, het centrum van religieuze observantie, van vrome kuisheid, waar oude zeden nog opgeld doen. Mischien moeten we tussen Tel Aviv en Jeroesjalajiem een nieuw gouden midden vinden ergens in de buurt van Modi'ien, waar eros en God (6) zich eindelijk verzoenen.

Noten
(1) Dankbaar is gebruik gemaakt van Biale, David: Eros and the Jews : from Biblical Israel to contemporary America , Basic Books, Harper Collins, 1992. Passim
(2) Rasji ad loc, Sifrei Bamidbar 99 en 100
(3) Talmoed Ketoebot 48a
(4) Zie David Biale op cit, p. 95ev
(5 Maimonides, Moses: The Guide of the Perplexed (Moreh Nevuchim) , translated by M. Friedländer, New York, Dover Publications, deel III, hfst VIII
(6) Natuurlijk: God, zoals wij hem naar ons toe interpreteren

RC juni 2017

Parashat Beha'alotcha Numeri/Bamidbar 8:1-12:15
Op zoek naar de vrouw uit Koesh

In de parasha Beha'alotcha nadert de vorming van de uit Egypte weggetrokken volksmassa van een jaar geleden de voltooiing tot een goed georganiseerde en reisvaardige gemeenschap. 
Het weerbare manvolk is geteld, het kampement georganiseerd, de marsorde bepaald en last but not least, de levietendienst nauw omschreven. De laatste bepalingen omtrent de Levieten staan in deze parasha. Nadat de uittocht voor de eerste keer is herdacht is het volk klaar om verder te trekken. 
De zilveren trompetten klinken en de imposante karavaan begint zijn lange reis. Maar al spoedig vinden er een aantal incidenten plaats en blijkt de tocht niet zonder ontberingen. In een ander commentaar ga ik verder op deze gebeurtenissen in.

De laatste episode in deze parasha beschrijft de aantijgingen van Moshé's zuster en broer, Mirjam en Aharon, tegen Moshé: 1 Mirjam nu sprak, en Aharon, tegen Moshé, naar aanleiding van de vrouw, de Koeshitische, die hij genomen had; want hij had een Koeshietische tot vrouw genomen. 2 En zij zeiden: Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de Eeuwige hoorde het! ''
Het is een duistere passage, want wat was nu het verwijt van Mirjam en Aharon. En wie is nu die vrouw uit Koesh, de oude naam van Ethiopië in die tijd. Laten we dat eerst bekijken.

Twee beroemde rabbijnen uit de middeleeuwen hadden twee totaal verschillende antwoorden.
Eén van die rabbijnen is Rabbi Shlomo ben Jitschak – acroniem Rashi - , de beroemde commentator uit het elfde-eeuwse Troyes. Hij gaat er zonder meer vanuit, dat de vrouw uit Kush identiek is met Tsipora, al vele jaren de echtgenote van Moshé en de dochter van de priester Jitro uit de landstreek Midjan. Het verwijt van Mirjam is dus niet, dat hij een nieuwe vrouw heeft genomen, maar dat hij van Tsipora gescheiden is. Moshé is dus weer single. Hoe is Mirjam dit aan de weet gekomen? Rashi haalt een verhaal uit de midrash aan (uit de verzameling Tanchoema): Miriam stond naast Tsipora , toen ze hoorde hoe Eldad en Medad als profeten het kamp rondgingen, eerder in deze parshe verhaald (11:26 ev). Tsipora zei toen: “Wee hun vrouwen, als ze de taak krijgen profeet te zijn, want ze zullen scheiden van hun vrouwen, net zoals mijn echtgenoot (Moshé) van mij scheidde” Mirjam ving dat op en vertelde het door aan Aharon.
Maar er staat toch Koeshitische ( Koeshiet ) en niet Midjanitische, immers Tsipora komt uit Midjan? Rashi zegt dan zoiets als: vroeger gebruikt men Koesjitisch ook als ‘mooi, schoon', zo mooi als de zwartheid van een vrouw uit Koesh. Kennelijk was er toen veel waardering voor een donkere huidskleur!
Wanneer Tsipora de vrouw uit Koesh is, dan zou de scheiding van Moshé de consequentie zijn van diens opvatting , dat hij als profeet zijn zienersgave alleen kan uitoefenen bij de gratie van seksuele abstinentie. Dat is Rashi's gevolgtrekking. Mirjam en Aharon zijn het daar niet mee eens. Mirjam komt op voor haar seksegenoot, maar zeker ook voor de opvatting, dat om profeet te zijn je geen celibaat hoeft te beoefenen! Zij en Aharon zijn wel getrouwd en net zoals Moshé zijn ook zij profeten met zienersgaven! Dat verklaart hun uitroep in het tweede vers van hoofdstuk 12: Heeft dan de Eeuwige maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? W aaraan Rashi toevoegt: En wij hebben ons toch niet onthouden van echtelijke gemeenschap! Geforceerd klinkt het allemaal wel.

Rashi had een kleinzoon, ook een beroemde geleerde, die een hele andere opvatting had. Dat was Samuel ben Meir (Troyes, 1085 – c. 1158), met als acroniem Rashbam. Rashbam zei: de vrouw uit Koesh was de eerste vrouw van Moshé! Het was de dochter van de koning van Koesh en ze had een naam: Tharbis. Hoe komt de Rashbam aan dit verhaal? Het is een midrash, een van de vele legenden, die de periode invullen van het leven van Moshé als adoptief-prins van Egypte; Moshé was immers als tachtig jaar ten tijde van de Exodus. Vóór zijn vlucht naar Midjan had hij al een heel leven achter zich. De legenden schilderen hem af als held en veldheer voor de Farao, iets waar de Hollywood-films over de Exodus van Cecil B. DeMille tot Ridley Scott dankbaar gebruik maken. Rashbam heeft zijn versie kennelijk uit Josephus' boek over de Joodse geschiedenis (1). Daarin staat het verhaal over de veldtocht van Moshé tegen de Koeshieten (Ethiopiërs). Toen hij de Koeshieten had verslagen en hun hoofdstad Saba in de tang had, zag prinses Tharbis, de dochter van de koning, de stoere held, werd verliefd op deze kundige generaal en bood hem aan de stad over te leveren, als Moshé haar wilde trouwen en zo geschiedde.
Het motief van Mirjam en Aharon om Moshé dit kwalijk te nemen berust dan op het feit, dat hij een niet- Joodse vrouw heeft getrouwd. Dat het tweetal dit nu pas doet maakt de case van de Rashbam niet sterker. Ook nergens is in Exodus deze vrouw en dit huwelijk verder vermeld. De Rashbam brengt het verwijt rond de vrouw uit Koesh niet in verband met de woede van de Eeuwige, die op het tweetal neerdaalt.

De twintigste-eeuwse filosoof Martin Buber gaat er evenals vele andere commentatoren van uit, dat Moshé na Tsipora eenvoudigweg een tweede vrouw heeft genomen, een vrouw uit Koesh. In zijn boek over Moshé (2) ziet hij de twist tussen Mirjam en Aharon en Moshé als een familiekwestie rond het zienerschap. Van celibataire neigingen is bij de oude leidsman geen sprake. De familie van Moshé is traditioneel een familie met zienersgaven en Moshé zou de overerving van deze gave in gevaar brengen door een buitenlandse Ethiopische vrouw te nemen.

Even verderop in deze parshe (12:5 ev) komt de Eeuwige als woedende wolk tussenbeide en stelt het verwijt van Mirjam en Aharon als hoogmoed aan de kaak. Want hoogmoed is de pretentie dat de twee als zieners en profeten op dezelfde hoogte staan als hun broer Moshé; hen wordt klip en klaar te verstaan gegeven, dat Moshé "een klasse apart" is. De leidsman heeft niet de bemiddeling nodig van droom of visioen, met hem heeft de Eeuwige rechtstreeks contact, "van mond tot mond, peh el peh ". Op de vrouw uit Koesh wordt helemaal niet teruggekomen. Dit punt was niet de hoofdzaak, maar alleen maar een aanleiding voor het opduiken van al lang bestaande spanningen in de familie omtrent het leiderschap. Wie de vrouw uit Koesh was laten we maar in het midden, maar misschien heeft u als lezer wel een idee.

Mirjam wordt als initiatiefneemster van deze kwaadspraak met melaatsheid gestraft.
Maar voor Moshé is dit al te gortig en hij smeekt om haar genezing: ‘ El na refa na la ' (God als 't U belieft, genees haar toch!). Ik heb er een melodie op gemaakt en een paar akkoorden eronder gezet en ik zing het als mantra voor genezing.

noten
(1) Flavius Josephus , Antiquities of the Jews - Book II, chapter 10
(2) Martin Buber, Mozes , Servire, 1970; oorspr.: Moses, 1965; meer dan een biografie ook een beknopt commentaar op de Tora

parsjat BEHA'ALOT'CHA: tussen haakjes
Twee esoterische uitleggingen,         
voor de andere uitleg klik hier

In de parasja Beha'alot'cha nadert de vorming van de uit Egypte weggetrokken volksmassa van een jaar geleden de voltooiing tot een goed georganiseerde en geïnspireerde gemeenschap. 
De openbaring van de Ene op de Sinai heeft plaatsgevonden, de belangrijkste geboden zijn gegeven, het weerbare manvolk is geteld, het kampement georganiseerd, de marsorde bepaald en last but not least, de Tabernakel is gemaakt en de levietendienst nauw omschreven. De laatste bepalingen omtrent de Levieten staan in deze parasja. Nadat de uittocht voor de eerste keer is herdacht is het volk klaar om verder te trekken. 

Bij lezing van een aantal commentaren ontdekte ik dat hier in de Tora een cruciaal wendingspunt is genaderd. Wat is er aan de hand? 
Het gaat om de verzen 10, 35 en 36. 

vers 35  "Wanneer de ark op het punt stond op te trekken zei Mosjé: ‘Eeuwige, laat uw vijanden verstrooid worden en die U haten voor U op de vlucht slaan.' (ook gezongen tijdens de Toradienst)  vers 36  “En als hij op een rustpunt kwam zei hij: ‘Keer terug, Eeuwige, temidden van de tienduizenden van Jisraël. ‘"  

In de Tora-rol (de 'seifer Tora'), maar ook in de hebreeuwse boektekst van de Tora (de z.g. Choemasj) staan deze woorden apart gesteld, als het ware omhaakt door de hebreeuwse letters "noen' met omgekeerde vlaggetjes. Dat is nooit zomaar. Waarom is dat?

Verklaringen in de Talmoed bereiden ons een verrassing: de twee verzen staan eigenlijk nog niet op de juiste plaats, sterker nog ze vormen samen een apart boek! Goed beschouwd bestaat de Tora dan uit 7 boeken, waarbij Bemidbar gezien kan worden als uitgesplitst in 3 boeken, deel 1, deze verzen en dan wat daar verder nog op volgt als deel 3. 
Bekomen van de schok vragen we ons af: een apart boek, goed, dat nemen we maar even aan in het besef dat het niet gaat om een definitieve herindeling, maar om de betekenis die het wil uitdragen, waarom een apart boek?
Rav Yosef Soloveitchik reconstrueerde een verrassende verklaring, waar ik in de weergave van R. Ari Kahn  uit put. 

Als het volk voor de eerste keer na de Sinai gaat optrekken zegt Mosjé (tegen de zoon van zijn schoonvader): "We staan op het punt te vertrekken naar de plaats waarvan de Ene heeft gezegd: ‘die wil Ik jullie geven'" (10, 29). Mosjé verkeert in de veronderstelling dat de kinderen van Jisraël op het punt staan het beloofde land binnen te trekken en in bezit te nemen. 

Maar dat zal niet gebeuren. 
Eigenlijk is het eerste vers, (10, 35), de oproep die Mosjé zou hebben uitgesproken bij het voorgenomen binnentrekken van het land en het tweede vers, (10, 36), de oproep aan het slot van de vreedzame inbezitneming, die daarop zou zijn gevolgd. 
Maar deze zegevierende opmars, die op het punt stond te gebeuren gaat niet door. 
Want wat gebeurt er niet lang na het moment van dit vers? De geschiedenis met de verspieders (verhaald in de volgende parasja Sjelach). Vele jaren van omzwervingen en afdwalingen volgen. 
Als merkteken van deze noodlottige wending heeft de goddelijke inspiratie de schrijver deze verzen binnen de haken doen plaatsen, als reminder voor wat had kúnnen gebeuren.

Maar waarom dit dan een apart boek genoemd? De Talmoed zegt:  Dit stuk plaatste G-d tussen symbolen boven en beneden ... want het telt als een belangrijk boek op zichzelf  (Talmud, Shabbat 115b). Het is een onvoltooid boek. Het Boek van de Bestemming van het Joodse Volk. Het boek dat nog steeds wacht om tussen begin- en eindzin geschreven en voltooid te worden. De omgekeerde noens herinneren ons er aan dat temidden van verwarrende omzwervingen en ondanks alle afdwalingen die bestemming nog op vervulling wacht. 

Ik voeg er nog dit aan toe: voor mij wekt deze passage met zijn uitleg een groot besef van de complexiteit van het historisch proces, waarin ik zo vaak, ieder zo vaak, wij als volk Israëls al zo lang en soms schijnbaar hopeloos in verwikkeld zijn, maar toch: een proces waarin we steeds de oren willen spitsen om iets op te vangen van de grote ademtocht van een bestemming en een opdracht. 
Een Messiaanse roep, waarzonder we toch eigenlijk niet willen en kunnen.

Parasjat Behaälotcha  
Numeri/Bemidbar 8:1-12:15  
Tussen haakjes

In de parasja Behaälotcha nadert de vorming van de uit Egypte weggetrokken volksmassa van een jaar geleden de voltooiing tot een goed georganiseerde en geïnspireerde gemeenschap.  
De openbaring van de Ene op de Sinai heeft plaatsgevonden, de belangrijkste geboden zijn gegeven, het weerbare manvolk is geteld, het kampement georganiseerd, de marsorde bepaald en last but not least, de Tabernakel is gemaakt en de levietendienst nauw omschreven. De laatste bepalingen omtrent de Levieten staan in deze parasja. Nadat de uittocht voor de eerste keer is herdacht is het volk klaar om verder te trekken.  
Bij lezing van een aantal commentaren ontdekte ik dat hier in de Tora een cruciaal wendingspunt is genaderd. Wat is er aan de hand?  Het gaat om de verzen 10, 35 en 36.  

vers 35   "Wanneer de ark op het punt stond op te trekken zei Mosjé: ‘Eeuwige, laat uw vijanden verstrooid worden en die U haten voor U op de vlucht slaan.' (ook gezongen tijdens de Toradienst)   vers 36   “En als hij op een rustpunt kwam zei hij: ‘Keer terug, Eeuwige, temidden van de tienduizenden van Jisraël. ‘"    

In de Tora-rol (de ' sefer Tora '), maar ook in de hebreeuwse boektekst van de Tora (de z.g. Choemasj ) staan deze woorden apart gesteld, als het ware omhaakt door de hebreeuwse letters "noen' met omgekeerde vlaggetjes. Zoiets als [ … ]. Verklaarders hebben wel gezegd dat dit een hint is naar een apart boek over de uiteindelijke bestemming van van he Joodse volk, een boek dat nog moet worden geschreven. Zie een eerder commentaar .

De haken van de omgekeerde noens hebben ook aanleiding gegeven tot een esoterische uitleg, die ik aantrof bij  R. Simon Jacobson en die ik voorzover mogelijk kort zal proberen weer te geven. In feite is die uitleg een verdere verdieping van het voorgaande.
De twee haken vormen wanneer men ze samenvoegt het beeld van een vierkant. Dat vierkant symboliseert het 'vierkante kleed' van het mysterie van het bestaan. In de woorden van het kabbalistische werk  'Emek Hamelech'   (1):

'Dit kleed bergt het geheim van het vierkant en de sluit-mem  [ ] , omdat het kleed vierkant is en zich dan deelt in twee en twee noens wordt, en dit zijn de twee noens, die geschreven zijn in het stuk  "Wanneer de ark op het punt stond op te trekken",  welke noens gevormd zijn als een open omgekeerde noen ... Dit betekent een groot geheim: ieder die dit stuk dagelijks met de gepaste wijdng leest, zal niet gekwetst worden, zelfs als hij een reis onderneemt naar een plaats van dieven, op zee reist of naar een andere gevaarlijke plaats gaat. Zolang hij de twee bovenvermelde noens, die verwijzen naar de twee helften van het kleed, voor ogen houdt. Dat is het geheim van Mosjee's gebed  "Op, Eeuwige, laat uw vijanden verstrooid worden en die U haten voor U op de vlucht slaan.'  en ook de Rabbi Shimon bar Jochaj zei dat "het uitnemen van de Sefer Tora in het openbaar de poorten van de compassie opent, reden waarom we deze bede uitspreken als de Heilige Arke wordt geopend."'

Het bedoelde kleed kan je je voorstellen als een prachtig tapijt, dat zowel verbergt als onthult. Een kleed dat iets zeer diepgaands en intiems zowel verbergt als openbaart. Dit kleed is gemaakt van twee helften, de ene helft heel doorschijnend, de andere ondoorzichtig. De kabbalisten gebruiken dit beeld om de overgang begrijpelijk te maken tussen onze dagelijkse realiteit en de diepere of hogere realiteit die achter het kleed of gordijn of sluier ligt.

Het kleed beschermt ons als het ware. Zouden we aan de stralende licht en de onbegrensde energie worden blootgesteld van deze hogere werkelijkheid dan zouden we niet kunnen bestaan, zouden we weggevaagd worden. In feite is ons bewustzijn een staat van verberging. Ons besef van 'ik ben' is alleen mogelijk dank zij de verhulling van energie. De paradox is dat werkelijke gewaarheid niet betrekking heeft op datgene is wat we kunnen vatten, maar op 
datgene wat we niet kunnen vatten; wakker zijn betekent beseffen dat we in slaap zijn. Werkelijk gewaar zijn is dat we gewaar zijn van iets voorbij aan onze gewaarheid!

Het kleed sluit ons niet in een gevangenis. Als je goed kijkt zie je delicate patronen en subtiele figuren in het kleed. Die doen ons iets vermoeden van de ontzagwekkende processen achter dat schitterende doek. Het lokt ons om steeds naderbij te komen en het houdt ons ook op een afstand. Het werk van ons leven is om als het ware het licht van achter dat reuzengordijn in ons leven te krijgen, om de twee kanten met elkaar in verbinding te brengen. 
In termen van dat levenslange proces rond het kleed, dat openbaart en verbergt, is de ruimte tussen de twee omgekeerde noens, zoals de Talmoed oppert, op te vatten als een apart boek, in deze uitleg het boek waarin het verhaal van ons eigen leven bezig is zich te schrijven.

Ook de Tora kan opgevat worden als een kleed, dat zowel een uiterlijke, geopenbaarde, exoterische dimensie heeft met zijn do's en don'ts, als ook een innerlijke verborgen dimensie, het licht. Het onmetelijke divine licht kan neerdalen omdat het zich hult, zich verpakt zou je bijna zeggen, in een kleed, de uiterlijke Tora en ruimer gezegd, de materiele schepping. Zoals de midrasj zegt, de Eeuwige hulde zich in een witte talliet, en men verwijst dan naar psalm 4 vers 2,   in een mantel van licht bent U gehuld .
De exoterische kant is de manifeste wereld met al zijn valkuilen, ontberingen, verleidingen, lusten en lasten. Die wereld is eindig. De buitenkant van de Tora voorziet ons van richtlijnen en mitswot om de woestijn door te trekken. De esoterische dimensie, de binnenkant reflecteert het oneindige licht, dat zonder omvatting van een kleed ons zou verpletteren. De witte talliet schijnt in zijn witheid stralend op en vertaalt als het ware voor beperkte schepselen die wij mensen zijn iets van het oneindige licht door. De uitdaging is niet te vluchten uit de manifeste wereld en zijn moeilijkheden van alledag, maar de woestijn binnen te gaan, te temmen en vruchtbaar te maken, contact zoekend en houdend met de bron van licht.
De twee omgekeerde noens vertellen eigenlijk dit verhaal: de reis van het licht naar en door onze wereld en de oproep om die wereld aan te gaan met een gezonde slagvaardigheid in de overtuiging dan gedragen te worden door een kracht die groter is dan en voorbij aan de eigen vermogens. De ene noen representeert de kant van het oneindige licht, de andere kant representeert deze manifeste materiele wereld. Samen omsluiten zij het boek van onze eigen reis waarin wij aan alle kanten geinvolveerd zijn in die manifeste wereld, maar niet in de macht zijn van die wereld


(1) Emek Hamelech , kabbalistisch werk uit de 17 e eeuw met mystieke verhalen van Naftali Hertz ben Yaakov

RC 13 juni 2009 herzien 23 juni 2016

parashat BEHA'ALOTECHA Numeri/Bamidbar 8:1-12:15
Leiderschap in crisis

In de parasja Beha'alotecha nadert de vorming van de uit Egypte weggetrokken volksmassa van twee jaar geleden de voltooiing tot een goed georganiseerde en geïnspireerde gemeenschap. 
De openbaring van de Ene op de Sinai heeft plaatsgevonden, de belangrijkste geboden zijn gegeven, het weerbare manvolk is geteld, het kampement georganiseerd, de marsorde bepaald en last but not least, de Tabernakel is gemaakt en de levietendienst nauw omschreven. De laatste bepalingen omtrent de Levieten staan in deze parasha. De uittocht uit Egypte is nu een jaar geleden begonnen en Pesach wordt gevierd; nog enkele voorschriften daarvoor worden gegeven. Niet lang daarna trekt de wolk op van de tabernakel en het kamp wordt opgebroken. De voorgeschreven zilveren trompetten schallen en geven hun signalen. En dan zet een imposante karavaan zich in beweging, de twaalf stammen, ieder met hun legergroepen, en te midden van hen de levieten, die de ontmantelde tabernakel dragen en de daarbij behorende heilige voorwerpen, een onafzienbare processie van honderdduizenden voortrekkers.
De parasha beschrijft de trek van Sinaj tot aan de aankomst in de woestijn Paran. Tijdens die tocht passeren een aantal opmerkelijke incidenten, waarvan we er een wat nader beschouwen .

Het duurt niet lang, of de ontberingen van zo'n tocht doen zich gelden en het volk begint te klagen. Het vuur van de boos geworden Eeuwige vernietigt de randen van het kamp (kitsee ha-mechane ) en dank zij gebed van Moshé dooft het uit. Maar het geklaag dooft niet uit. Het begint bij het gepeupel (zoals Dasberg ‘ha-amsfoet' vertaalt), waarmee volgens Rashi de met Israel meetrekkende massa wordt bedoeld ( Ex. 12: 37,  De Israëlieten trokken te voet van Rameses naar Sukkot; hun aantal bedroeg ongeveer zeshonderdduizend, vrouwen en kinderen niet meegerekend,   terwijl er bovendien een grote groep mensen van allerlei herkomst met hen meetrok ). Die massa steekt de ‘Bené Jisrael' aan en zo begint er een groot gejammer; de eentonigheid van het manna wordt de mensen te veel en een grote begeerte naar vlees, vis, augurken, watermeloenen, prei en uien overvalt hen. Zo klagen de families, ‘ieder aan de ingang van zijn tent' en weer ontsteekt een goddelijke toorn.
Dat veroorzaakt bij Moshé misschien wel de grootste crisis in de uitvoering van zijn leidersopdracht. Hij staat op het punt het bijltje erbij neer te gooien: Num. 11. 14 ‘ Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. 15 En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien! '

Al eerder heeft Moshé vele crises doorstaan. Al eerder heeft het volk gemord bij om water en even daarna terugverlangd naar de vleespotten van Egypte en steeds werden oplossingen in de vorm van bronnen en manna gevonden door positieve tussenkomst van de leider. (Ex. 15 en 16). Al eerder wist Moshé de goddelijke woede te transformeren in de grote crisis van het gouden kalf. Ook toen bracht Moshé zijn leven in het geding toen hij smeekte (Ex. 32:30): ‘ Nu dan, of U toch hun zonden wilde vergeven! Maar indien niet, schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt. '

Hoe verschillend van de huidige woorden klinkt daar de moedige inzet van Moshé. Nu voelt de leider zich in de steek gelaten; hij twijfelt aan zijn eigen capaciteiten en in zijn samenspraak met de Eeuwige klinken bittere woorden: (HSV) Ex. 12: 11: ‘ Waarom hebt U Uw dienaar kwaad gedaan en waarom heb ik geen genade gevonden in Uw ogen, dat U de last van heel dit volk op mij legt? 12 Ben ík soms zwanger geweest van heel dit volk? Of heb ík het gebaard, zodat U tegen mij zou kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een verzorger een zuigeling draagt, naar het land dat U hun vaderen gezworen hebt? 13 Waar zou ik vlees vandaan moeten halen om al dit volk te geven? Want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees, zodat wij kunnen eten! 14 Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. 15 En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien! '

Mijn eerste reactie op deze woorden van wanhoop is begrip voor de onmogelijke taken van leiderschap. Ze brengen de figuur van Moshé zo veel meer dichtbij brengt als allerlei andere helden uit sagen en mythologie, we zien een menselijk ontwikkelingproces, dat al begint bij de brandende doornstruik en zich - telkens in een nieuwe ontwikkelingsfase - hier voort zet.
De woede van de Eeuwige en de wanhoop van Moshé is des te begrijpelijker, omdat het gejammer en gemor van het volk nu plaatsvindt in een veel verdere ontwikkelingsfase dan het geklaag net na het vertrek uit Egypte; nu heeft al zoveel plaatsgevonden aan spirituele manifesatie, ordening, organisatie en heiliging. Er is zoveel goeds gebeurd en nauwelijks zijn ze op weg, de ‘bné Jisrael', of het lijkt of er in hun mentaliteit niets is veranderd.
De Eeuwige blijkt helemaal geen acht te slaan op de klagende demoraliserende toon van de radeloze leidsman. Hij reageert vooral op het inhoudelijk probleem: ‘(HSV) Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie u weet dat zij de oudsten van het volk zijn en de beambten ervan. U moet hen bij de tent van ontmoeting brengen en zij moeten daar bij u gaan staan. 17 Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken. En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet zelf alleen hoeft te dragen . ‘
Deze ingeving van de Eeuwige doet denken aan het advies van twee jaar eerder van Moshé's schoonvader Jitro aan zijn tot solisme neigende schoonzoon: (Ex. 18:19): ‘ Wat je doet, is niet goed.

18 Je zult er zeker aan bezwijken, zowel jij als dit volk dat bij je is, want dit is te zwaar voor je. Je kunt dit niet alleen doen. ' Dat leidde destijds tot een vruchtbare delegatie van taken.
Nu gaat het er vooral om een radicale mentaliteitsomslag en een geheel nieuw elan te wekken bij de zeventig gekozen leiders van het volk. De toespraak, die de tot dan uit het veld geslagen voorman tot de zeventig oudsten heeft gehouden moet van een duizelingwekkende kracht en indringendheid zijn geweest. Be-ezrat Hashem wist Moshé een nieuwe bezieling in zich aan te boren en aan zijn toehoorders over te brengen. Moet ik denken aan historische toespraken zoals die van Churchill in 1940 (‘bloed zweet en tranen') of die van Martin Luther King in 1963 (‘I have a dream')? In ieder geval wist Moshé aan zijn toehoorders in die mate een nieuwe geest – een ‘enthousiasme' - over te brengen, dat zij zelfs een korte tijd ‘als profeten optraden' en daarna niet meer; maar men mag verwachten, dat ze iets van die nieuwe bezieling ook weer aan anderen konden overbrengen.

Misschien is dat wel een van de meest typerende kenmerken van leiderschap: dat je in het meest uitzichtloze moment van verlorenheid de opening kan vinden, waarin nieuwe moed en enthousiasme kan instromen en uitgedeeld kan worden aan wie daarin afhankelijk van je zijn.

Eldad en Medad profeteerden ook (11:26) , hoewel ze niet aanwezig waren in de bijeenkomst van de zeventig oudsten en Joshua waarschuwde Moshé tegen deze ‘ongeautoriseerde' profeten, die achtergebleven waren in het kamp. Maar Moshé keurde hen alsnog goed. Waarom? De midrash zegt: oorspronkelijk waren uit iedere stam 6 oudsten gekozen, dat maakt 72. Maar de Eeuwige had 70 verordonneerd. Eldad en Medad boden aan om daarom niet mee te gaan naar deze belangrijke bijeenkomst. Ze offerden deze eer op in het algemeen belang.
Vandaar dat ze alsnog beloond werden met een profetische gave, maar dan niet voor een kort tijdje, maar zoals de Talmoed verondersteld duurzaam.

Bij dit commentaar heb ik mij mede losjes laten inspireren door lezing van de commentaren van Nechama Leibowitz en R. Jonathan Sacks op deze parasha.

Parasjat Naso    Bamidbar/Numeri 4:21–7:89 

Sjalom

De eerste drie parsjiot in Bemidbar behandelen alle toebereidselen die moeten gebeuren om na twee jaar bivakkeren in de nabijheid van de berg Sinaj de grote trek door de woestijn naar de grenzen van het beloofde land te hervatten. Er moest veel geregeld en geordend worden: de weerbare mannen geteld, het kampement goed ingedeeld waarbij iedere stam kreeg zijn plek rond de tabernakel kreeg, de taken moesten goed georganiseerd voor de hogepriester en de levieten.

Ieder zijn taak, ieder zijn plek

Gezien het komend vertrek moest het inpakken van de tabernakel en het vervoer tijdens de reis goed geregeld zijn; ieder van de drie huizen van de levieten kreeg zijn eigen taak daarin zodat ieder wist waar hij aan toe is. De parasja Naso 1 gaat daarmee voort en voegt nog een aantal speciale bepalingen daaraan toe; de lepralijders moeten buiten het kamp blijven, vergoeding na daden van beroving wordt geregeld, het godsoordeel over de vrouw in geval van een jaloerse echt genoot en de mogelijkheid voor eenieder die een speciaal gewijd leven wil lijden door de nazireeër gelofte af te leggen. Al deze bepalingen en verordeningen leggen de grondslag voor een harmonisch samenleven, waarin ieder onderdeel zijn gewaardeerde plaats heeft en afgunst wordt voorkomen, zodat er vrede ‘sjalom' kan heersen 2 . Niet voor niets staat aan het eind van deze verordeningen de priesterzegen die afsluit met de bede dat ‘de Eeuwige vrede mag geven' en vrede ‘gaat boven alles', zoals de Oude Wijzen zeggen 3 . De parasja Naso besluit met vele lange bladzijde met de opsomming van de offers die de leiders van de twaalf stammen brengen bij de inwijding van de tabernakel, het is een bonte stoet van offerdieren en blinkende zilveren en gouden voorwerpen voor de tabernakel die iedere stam aanbiedt, twaalf keer wordt praktisch dezelfde opsomming in detail herhaald, waarom dat niet efficiënter in een keer afgehandeld? Om dat ieder stamhoofd en iedere stam als gelijkwaardig erkenning krijgt en zo de onderlinge vrede bewaard blijft. Er was toen even een grote harmonie.

Als we het zo bekijken dan zien we dat eigenlijk het principe van ordening de hele Tora doordesemt. Het begint al in Genesis, waarin de schepping eigenlijk niets anders is dan ordening uit chaos. En als die voltooid is zag ‘God dat alles wat hij gemaakt had heel goed was' (Gen 1:31). Wanneer alles goed geordend is en ieder onderdeel op zijn plaats is en in goede verhouding tot elkaar is er vrede. Als er harmonie is kan de schepping van start gaan, kan de geschiedenis van de mensen beginnen, kunnen de Israëlieten verder trekken van de Sinai naar het beloofde land. Telkens wanneer een rustpunt van harmonie is bereikt, wanneer er sjalom is, is de balans delicaat en er is niet veel nodig om die naar chaos te laten doorslaan. De geschiedenis van Israël die we in Tanach lezen is een voortdurende terugval van vrede naar strijd en tenslotte ballingschap.

Een delicate balans

Als er geen vrede is zijn de dingen niet goed op hun plaats, zijn er onderdelen die niet goed geordend zijn, zijn er aspecten die geen erkenning krijgen, die niet goed met elkaar in verbinding staan. Dat geldt in ons persoonlijk leven en dan komt er een crisis, een burn-out of zelfs een ziekte. Het geldt ook voor een land en dan ontstaat er onrust en komen er gewelddadige protesten, waar dubieuze leiders graag gebruik van maken en burgeroorlog ligt dan op de loer. Het geldt zelfs ook voor werelddelen, waar vaak het evenwicht tussen landen en volken fragiel is. Het Europa van de eerste helft van de twintigste eeuw beleefde de heftige gruwelen van een door fascisme verstoorde balans en de met hoge prijs betaalde correctie naar een nieuw evenwicht van vrede die nu kleine tachtig jaar duurt. Vele leden van mijn Joodse familie hebben dat niet mogen meemaken. Ik mocht nog de ontberingen meemaken in Japanse kampen maar ook het herstel en de opbouw van een Nederland, waar een zekere ordening is bereikt, die altijd toch weer voorlopig is en kwetsbaar.
De pijlers van sjalom zijn rechtvaardigheid – het erkennen van het recht op bestaan van de ander – en compassie – het begrip voor de pijn van de ander 4 . Terecht eisen steeds meer lang onderdrukte en genegeerde groepen erkenning en gelijkwaardigheid op, die tot nu in de geschiedenis van het Westen niet is gegeven. Een herschikking van de wereldorde is onvermijdelijk en we mogen bidden dat die met enige geleidelijkheid en zonder grote en gewelddadige ellende gaat plaatsvinden, op weg naar een nieuw plateau van durende vrede, sjalom.

Een gekweld gebied

Dit commentaar is geen politieke column, maar laat ik dit zeggen over het Midden-Oosten. We zien we daar de complexiteit en de pijn van het proces van ordening en onderlinge erkenning, het proces, waarin zowel de Joden als de Palestijnse Arabieren terecht een plek onder de zon van het voormalige Palestina opeisen. Hoe verdrietig is het dat burgers van Israël het slachtoffer worden van een wilde stormloop van raketten uit Gaza, dat burgers van Gaza en helaas zoveel kinderen slachtoffer worden van met beweerde maar onmogelijk waar te maken precisie uitgevoerde Israëlische vergeldingsbombardementen. De Palestijnse Arabieren zullen moeten accepteren dat er een natie Israël in hun midden is die recht heeft op een veilig bestaan; nu blijven ze volharden in haat en hun leiders maken gebruik van de verbittering om aan de macht te komen of te blijven. De Joden zullen de Palestijnse Arabieren als gelijkwaardige rechthebbenden op een waardig leven moeten erkennen en moeten ophouden met het beperken van het Arabisch levensgebied; niet langer moeten ze toegeven aan nationalistische aspiraties van sommige extreme groepen. Dan is er misschien kans dat er ooit sjalom op dit gekwelde gebied kan neerdalen.

Noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Naso zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 

2. Voor deze passages heb ik me laten inspireren door rabbijn Jonathan Sacks in zijn commentaar op Naso van 5777

3. Sifra Bechukotai, Chapter 1 8

4. Vgl het leiderschap van Israel in de woestijn: Mozes wordt geassocieerd met rechtvaardigheid, Aharon met compassie en vrede; beiden kunnen niet zonder elkaar

Parasjat Naso   Bamidbar/Numeri 4:21–7:89 

Een bonte reeks bepalingen

De parasja Naso vervolgt de uitgebreide beschrijving van de taken van de drie huizen van de Levieten bij het vervoer van de tabernakel. De vorige parasja Bamidbar besloot met de taak van de levitische groep van Kehatieten te beschrijven. Zij moesten met grote omzichtigheid het allerheiligste van de tabernakel inpakken en vervoeren. De voorliggende parasja gaat verder met de taak van de Gersjonieten. Zij moesten de dekkleden, tapijten, tentdoeken en touwen transporteren. De Merarieten tenslotte waren verantwoordelijk voor het dragen van de planken van de ? tabernakel, de dwarsbalken, de palen en voetstukken, en de palen van de omheining, met de pinnen en de touwen en wat er verder bij hoort. 8580 levitische mannen tussen de twintig en de vijftig jaar waren bij het transport betrokken, met ieder een eigen taak, dit alles onder scherp toezicht van Mosjee, Aharon en zijn zonen Elazar en Itamar.

De parasja vervolgt met een aantal bepalingen, die er wat willekeurig tussendoor lijken gemixed. Ze hebben allen wel iets te maken met reinheid of zuivering. Zo wordt verordend (5:1 ev) om lepralijders of wie ? onrein ? vocht verliest en iedereen die ? onrein ? is door contact met een lijk het kamp uit te sturen, kennelijk omdat hun aanwezigheid in het kamp niet verenigbaar is met de heiligheid van de goddelijke inwoning. Wie een rabbijnse discussie hierover wil raadplegen verwijs ik naar het Talmoed traktaat Pesachiem 67a.

Dan volgt een bepaling (5:5 ev), die door de commentatoren wordt uitgelegd als betreffende vergoeding van schade veroorzaakt door iemand die een ander van geld of goed heeft beroofd; als hij zijn misstap bekent moet hij die mondeling belijden en het geld of de waarde van het goed plus 1/5 ervan terugbetalen. Het valt op, dat hier mannen en vrouwen gelijkelijk worden genoemd.

De volgende bepalingen hebben ook betrekking op zowel man als vrouw, maar zij dienen om aan een jaloerse of achterdochtige echtgenoot tegemoet te komen. Het betreft het ons tegenwoordig barbaars aandoende ritueel ingeval een man zijn vrouw van overspel op een verborgen plek verdenkt en zij ontkent. Of dat terecht is of onterecht moet worden uitgemaakt bij de priester in een soort ‘waterproef' gecombineerd met een ‘jaloezie-( mincha )offer' van gerstemeel, hetgeen benadrukt dat het een godsoordeel betreft. Het water met stof van de tempelvloer gemengd – het bitter water – wordt door de priester in de verdachte vrouw ingebracht en gaat gepaard met een sacrale formule. Zwelt de buik van de vrouw dan na een tijdje niet op en vallen haar heupen niet in – dwz wordt ze niet ziek en onvruchtbaar – dan is ze kennelijk onschuldig aan het overspel. We moeten wel bedenken, dat de praktische uitvoering hiervan niet vaak zal hebben plaatsgevonden onder invloed van de condities die aan het ritueel werden gesteld. De Rabbijnen bepaalden, dat de vrouw eerst gewaarschuwd had moeten zijn door de man, die al door haar buitensporig gedrag was gealarmeerd. Bovendien moest die waarschuwing door twee getuigen bevestigd zijn. Was werkelijk overspel daarna (bij uitzondering) door één getuige ondanks de verborgenheid geconstateerd dan was ontbinding van het huwelijk al mogelijk en was geen waterproef vereist. Bleef er echter twijfel, dan kon de waterproef plaatsvinden, echter alleen als beide partijen ermee instemden. Dan moest het proces plaatsvinden voor de hoogste rechter, in Jeruzalem dus. Uit Bamidbar 5:31 valt af te leiden, dat de man alleen de waterproef mocht eisen, als hij zelf van onbesproken gedrag was en niet van zijn kant seksueel over de schreef was gegaan. (1) In het Talmoed traktaat Sota wordt geconstateerd, dat er zoveel overspelplegers waren, dat Jochanan ben Zakkai (eerste eeuw) de waterproof maar heeft afgeschaft (2), zoals dat wel vaker bij barbaarse bepalingen is gebeurd.
Overigens kon de man al zonder waterproef bij buitensporig of verdacht gedrag van zijn vrouw het huwelijk ontbinden. Bij geconstateerd overspel van de vrouw was het zelfs verplicht. De zeer losse mogelijkheid voor echtscheiding, die de Tora (Devariem 24:1 (3)) en de Talmoedgeleerden (4) met name aan de man bieden zijn in de volgende eeuwen ingeperkt door exacte regels omtrent de scheidbrief ( get ) en verfijnende omschrijving van echtscheidingsgronden en ook kwam er een formulering van de mogelijkheden die ook de vrouw heeft om scheiding aan te vragen en de verplichting van de man die in een aantal gevallen ook toe te staan. Niettemin klinken in de orthodoxe regels omtrent de scheiding nog duidelijk de patriarchale grondtoon van de Tora door.(5)
In de orthodoxe wereld, met name in Israël, betalen vooral de agoenot (‘geketenden') een hoge prijs; wanneer de man onwillig is een scheidingsbrief te geven blijven de vrouwen geketend aan het huwelijk en kunnen niet hertrouwen. In de diaspora is het Joodse religieuze huwelijk – tenminste in reform kringen – vaak de bekroning van het burgerlijk huwelijk, soms pas jaren later. Daar hebben de regels van het burgerlijk familierecht prioriteit.

We hebben in ons commentaar het accent laten vallen op het begin van de parasja. Maar er staat nog veel meer in. Paragraaf 6 beval de voorschriften over de nazireeër ( nazir ). De nazireeër doet de gelofte geen alcohol of welk druivenproduct ook tot zich te nemen; ook zal hij zijn hoofdhaar niet afscheren en niet in de nabijheid van een dode komen. Ze wijden zich (hun leven of een deel ervan) aan God. Uitgebreider ben ik hierop elders ingegaan. (6)
Opeens treffen we dan de schone woorden van de priesterzegen aan (6:22 ev): “De Eeuwige zei tegen ? M o zes: ‘Zeg tegen ? A ä ron ? en zijn zonen dat zij de Israël ie ten met deze woorden moeten ? zegenen “Moge de Eeuwige u ? zegenen ? en u beschermen, moge de Eeuwige het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u ? genadig ? zijn, moge de Eeuwige u zijn gelaat toewenden en u ? vrede ? geven.” Ook hierover elders meer. (7)
Tenslotte volgen vele lange bladzijde met de opsomming van de offers van de leiders bij de inwijding van de tabernakel, het is een bonte stoet van offerdieren en blinkende zilveren en gouden voorwerpen die iedere stam aanbiedt. Het vertrek van de Sinaj is nabij. In de parasja Beha'alotecha zal de wolk van de Eeuwige zich verheffen van de tabernakel en zullen de zilveren trompetten schallen als signaal voor het vertrek. 


Noten
(1) Zie het commentaar op deze passages 5:13 ev van Samson Raphael Hirsch: The Pentateuch, Vol IV, Numbers, Judaica Press, 1973. P. 61 ev

(2) Misjna Sota 9:9 met een beroep op Hosjea 4:14

(3) Dev. 24 : 1: Het volgende kan zich voordoen: Iemand heeft een vrouw getrouwd, maar om een of andere reden is hij ontevreden over haar. Hij schrijft een ? scheidingsbrief, die hij bij haar vertrek aan haar meegeeft.

(4) Misjna Gittin 9:!0 Bet Shammai says: a man should not divorce his wife unless he has found her guilty of some unseemly conduct, as it says, “Because he has found some unseemly thing in her.” Bet Hillel says [that he may divorce her] even if she has merely burnt his dish, since it says, “Because he has found some unseemly thing in her.” Rabbi Akiva says, [he may divorce her] even if he finds another woman more beautiful than she is, as it says, “it cometh to pass, if she find no favour in his eyes. (sic!)

(5) Een heel gedetailleerde weergave van de halacha in dezen geeft mr. JC Al,
te vinden op
http://www.henkrijstenberg.com/wp-content/uploads/2017/01/JODENDOM-JOODS-HUWELIJKS-EN-E(CHTSCHEIDINGSRECHT.pdf

(6) Op mijn website http://www.robcassuto.com/parasjot2.html#naso

(7) In mijn boek Reizen door de Tora, deel 2, p. 100 ev

parashat Naso Numeri/Bamidbar 4:21–7:89
de priesterzegen

birkat kohaniem synagoge EnschedeAls jongetje van zo'n jaar of twaalf ging ik naar de kerk, de protestante kerk, waarbij mijn vader zich had aangesloten. Ik herinner mij van die diensten vooral hoe lang ze duurden.  
Het eerste dat ik deed bij binnenkomst van de hoge bakstenen ruimte was kijken naar het psalmen- en gezangenbord, hoeveel stond erop, hoeveel lange verzen moesten wij doorwerken. Vervolgens schaamde ik mij altijd een beetje over mijn vader, over hoe hard hij meezong met het traag zich voortslepend gezang van de gemeente. En dan de langdurige preek van de dominee; naarmate hij vorderde met zijn preek probeerde ik verlangend aan de intonatie van zijn zinnen af te leiden of hij aan het eind van zijn betoog was gekomen.  
De dominee zond zijn kudde tenslotte naar huis met een zegenspreuk die hij met geheven handen uitsprak. Die maakte toen op een of andere manier enige indruk, ik was toch gevoelig voor de schoonheid en verhevenheid van die woorden.  
Het was de priesterzegen uit de parasha Naso, die ook in de protestante kerk door de voorgangers wordt gebruikt.
Nu ik sinds jaren teruggekeerd ben naar mijn jodendom hoor ik hem weer in de synagogedienst en lees ik hem weer in deze parasha.

Hij staat daar wat plotseling tussen allerlei ingewikkelde voorschriften over het test van de al dan niet overspelige vrouw (de z.g. Sota ), middeleeuws aandoende bepalingen, waar wel mystieke uitleggingen voor zijn gegeven, de regels over het nazireërschap, een soort monnikengelofte, die ook wel associaties oproept met een kuur tegen alcoholverslaving, en die lange opsomming van de door Israels stammen gebrachte inwijdingsoffers voor het tabernakel.

Opeens staan daar die schone woorden, die al duizenden jaren worden uitgesproken en vast wel nog duizenden jaren zullen meegaan:  

'Zo moeten jullie (Aharon en zijn zonen) de kinderen van Israël zegenen door te zeggen': "De Eeuwige zal u zegenen en u behoeden. De Eeuwige moge Zijn gelaat over u doen lichten en u Zijn gunst verlenen. De Eeuwige moge Zijn gelaat naar u opgeheven houden en u vrede geven". Zij zullen Mijn naam op de kinderen van Israël leggen en Ik zal hen zegenen.' (Bemidbar 6, 23-27).  

Oude wijzen vroegen zich af wie er nu zegent: zijn het de priesters of is het de Eeuwige zelf?  
De meeste commentatoren komen tot de logisch aandoende conclusie, dat het de Eeuwige is die zegent, maar Hij gebruikt de priesters als medium. De gemeente roept de zegen van de Eeuwige af door middel van het vocale instrument van de priesters (zo ongeveer Hirsch, geciteerd door Nechama Leibowitz ).  
Net zoals in het algemeen de Eeuwige de samenwerking met de mens nodig heeft.

De commentatoren geven ook betekenis aan de volgorde van de respectievelijke ‘zegenzinnen'. Nechama Leibowitz noemt er een paar (heel kort samengevat):  

•  De Eeuwige zal u zegenen: slaat op (materieel) succes

•  en u behoeden: om gespaard te blijven voor rovers, diefstal e.d. en niet af te dwalen van het juiste pad b.v. in zaken en Tora-studie.

•  Zijn gunst verlenen: meer in spiritueel opzicht.  

•  Zijn gelaat naar u opgeheven houden en u vrede geven: dit is de climax, vrede is een preconditie voor alles.  

Nechama Leibowitz signaleert een opklimmende orde en toenemende stuwing in de reeks zegeningen: materieel, dan spiritueel en de combinatie van deze twee elementen in de vrede. Dat komt tot uiting in taal en ritme. De eerste zin (in het Hebreeuws) bestaat uit drie woorden, de tweede uit vijf en de derde uit zeven.  

Voor mij hebben alle drie zinnen zowel een individuele als een gemeenschapskant en zowel een materiële ‘buitenkant' als een spirituele ‘binnenkant'.  
Ze hebben een onvergelijkelijke en onvergankelijke poëzie en kracht.  
Het is in mijn beleving het hoogtepunt van de dienst, als ze worden ze uitgesproken.  
"Ja-eer Adonaj panav eleicha", korter en intenser kan het niet. Je kan het eigenlijk niet goed vertalen. De dominee zei altijd, conform de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap van 1951: "De HERE doe zijn aangezicht over u lichten". In de recente nieuwe bijbelvertaling staat: "moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen". Dat vind ik toch minder. "De Eeuwige zal u Zijn stralend gelaat toewenden" uit de in liberaaljoodse kring gebruikte vertaling van Jitschak Dasberg haalt het ook niet echt.  
Laat de echte dichter-vertaler opstaan!  

De bijbehorende haftara uit Richteren 13:2-25 gaat over de geboorte van de Nazireeër Shimshon.

Geraadpleegd:
het commentaar van Nechama Leibowitz op de parashat Naso, Studies in Bemidbar/Numeri, WZO.

Rob Cassuto juni 10 '05 / herzien mei 2013

Parashat Naso 2 Bemidbar/Numeri 4:21–7:89
De nazireeër en het ascetisme

De eerste drie parshiot in Bemidbar behandelen alle toebereidselen die moeten gebeuren om de grote trek door de woestijn naar de grenzen van het beloofde land te beginnen. Al twee jaar bivakkeren de stammen van Issrael in de nabijheid van de berg Sinaj. De parasha Naso is de tweede parasha van het het bijbelboek Bemidbar ‘in de woestijn'.
Het boek Bemidbar is begonnen met het gelijknamige hoofdstuk, parasha Bemidbar, waarin als eerste maatregel het leger werd georganiseerd, waartoe alle mannen boven de twintig per hoofd werden geteld, een gigantisch operatie. Legering en marsorde werden vastgesteld. De bediening van de Mishkan moest geregeld worden en werd toebedeeld aan de Levieten, die geen legerdienst hoeven te doen; zij zijn aan de Eeuwige gewijd en moeten de eredienst gaan verzorgen, de Mishkan bewaken, voor haar heilige voorwerpen zorg dragen en haar bij vertrek met het grootste respect uit elkaar nemen en bij aankomst weer opzetten. De taken worden over de drie familiehuizen van de stam Levi verdeeld.
De parasha Naso vervolgt de uitgebreide beschrijving van de taken van de drie huizen van de Levieten, die wordt afgesloten door de woorden waarmee Aharon en zijn zonen Israel moeten zegenen, de beroemde prieserzegen (6;24-26). Nu is alles klaar om de Mishkan in te wijden, zodat daarna het sein tot opbreken kan worden gegeven. Die inwijding zal gepaard gaan met een reeks offergaven (vooral dieren) en inwijdingsgeschenken, die de tent der samenkomsten zullen voorzien van het nodige gerei. Vele lange bladzijden zijn aan de beschrijving van de bonte stoet aan offerdieren en blinkende zilveren en gouden voorwerpen die iedere stam heeft gebracht. Het vertrek is nabij.
In de parasha Beha'alotecha zal de wolk van de Eeuwige zich verheffen van de tabernakel en zullen de zilveren trompetten schallen als signaal voor het vertrek.

Tussen al die regelingen en feestelijkheden rond de Mishkan staan in de parasha Naso nog een aantal opmerkelijke aparte bepalingen, misschien juist hier ingesteld om net voor het vertrek het corps aan voorschriften nog af te ronden.
Een van die voorschriften is het ‘middeleeuwse' ritueel ingeval de jaloerse man zijn vrouw van overspel verdenkt. Dat laat ik even terzijde.
Een ander betreft de voorschriften over de nazireeër (nazir), waarover wat meer.

De nazireeër doet de gelofte geen alcohol of welk druivenproduct ook tot zich te nemen; ook zal hij zijn hoofdhaar niet afscheren en niet in de nabijheid van een dode komen. Ze wijden zich (hun leven of een deel ervan) aan God. Gaat het om een zuivere behoefte om een tijd ‘heilig' te leven? Gaat het misschien om een heel privaat schuldgevoel omtrent een of ander of dient het om een goed resultaat of de realisatie van een lang gekoesterde wens (bijv. een kind) af te dwingen of een gevreesd gebeuren te voorkomen? Of misschien om de drankzucht een halt toe te roepen, een heilige ontwenningskuur?

Dat er mogelijk toch wel een begane misstap achter de gelofte van nazireeërschap kan schuilen zou afgeleid kunnen worden uit het feit dat er sprake is van zondeoffers (6:11 en 6:14) bij herinwijding na onderbreking van de gelofte en bij de beëindiging van de nazir-tijd.
De rabbijnen hebben door de eeuwen heen het ‘neziroet' ambivalent beoordeeld.
Deels schuilt er blijkbaar vanwege dat zondeoffer een zondaarschap achter de nazireeër. Anderszijds oogst de motivatie om een zuiver en heilig leven te leiden waardering (zoals bij Nachmanides). De adder in het gras is het gevaar dat de naar verzoening of verheffing strevende observant de ontkenning van de fysieke verlangens doortrekt naar een extreem ascetisme. Het christendom heeft dit kenmerk van de nazir om aardse genoegens af te zweren overgenomen en daar is die neiging flink uitgeleefd. Typisch is dat ‘nazir' in het modern Hebreeuws de term voor monnik is geworden.
Al in de Talmoed wordt de reserve ten opzichte van het neziroet geuit, o.a. op basis van Bemidbar 6:11. Maimonides die extremen in het menselijk gedrag afwijst vermeldt dat in zijn inleiding in de Pirké Avot (Shewa Perakim); in Bemidbar 6:11 staat onder andere een zondeoffer voorgeschreven, omdat hij “ in overtreding kwam door een lijk” ; in het Hebreeuws staat: me'asher chata al-hanefesh, wat ook vertaald kan worden als “omdat hij zonde bedreef tegen zijn ziel”. Wat is die zonde dan? Wel juist die onthouding van de wijn! Als iemand die zich het genot van de wijn ontzegt al een zondaar wordt genoemd, hoeveel te meer dan niet iemand die zich nog veel meer genoegens van het leven ontzegt, zo verklaart ook Maimonides, die ten behoeve van zowel een lichamelijk als spiritueel gezond leven met klem het juiste midden verkondigt.

Het nazireeërschap is een enkele uitzondering daargelaten uitgestorven. De mainstream opvattingen in het Jodendom keren zich tegen ascetische neigingen, die ontkenning van het lichaam en zijn behoeften en genietingen nodig achten voor spirituele verheffing.


Parashat Wa'etchanan  
Devariem / Deuteronomium 3:23-7:11

Vergezicht vanaf de berg Pisga opTsion

In zijn laatste dagen smeekt Mozes om het beloofde land Kenaän te mogen betreden, maar de Eeuwige staat hem dat niet toe. Wel mag hij op de top van de berg Pisga de zo lang verbeide contreien van grote hoogte overzien: ‘Beklim de Pisga en kijk vanaf de top uit naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk goed om je heen, want je zult de ?Jordaan? niet oversteken' (Devariem/Deuteronomium 3:23). Wat zag de oude profeet aan zijn geestesoog voorbij komen?

Het was afgelopen dinsdag Tisja be'Av. Een goede aanleiding om mij voor te stellen, dat de blik van de bejaarde leider viel op de berg – in feite een fors geheuvelte - in Judea, waar ooit Avraham zijn zoon op het altaar legde voor het offer aan de Eeuwige, dat de Eeuwige op het laatste moment verhinderde, wantHij wilde – zeker op deze plaats - absoluut geen vergieten van mensenbloed. De berg, die voortaan een heilige plek zou zijn, heette Moria. In de tijd, dat Mozes op de Pisga over Abrahams offerplaats uitkeek, bevond zich daar een sterke vesting, bewoond door de Kenaänitische stam van de Jebusieten.
Maar in mijn verbeelding ziet de hoogbejaarde leider ook in de toekomst van de berg, die later Tsion genoemd zou worden. Misschien ging er een rilling door hem heen toen hij de sublieme gloriemomenten van zijn volk voor zich zag opdoemen en verzinken in een afwisseling met de afgrijselijkste dieptepunten. Een aantal flitsen daarvan zag hij passeren.

Daar komt koning David op, die eindelijk de Jebusietische vesting had ingenomen. Hij heeft er zijn hoofdstad Jeruzalem gemaakt. Hij koopt de dorsvloer, die een Jebusietische hoofdman op Tsion had, om er een altaar te maken, de kiem van de glorieuze tempel die zijn zoon Salomo zou bouwen.
Mozes' verziende blik rust even op een prachtgebouw, een wereldwonder van architectuur, waaruit he gezang van de levieten opklinkt. Vierhonderd jaar zou de tempel het toneel van eredienst, rechtvaardigheid en integriteit zijn, maar geleidelijk gaan verwaarlozing, corruptie, machtstrijd en en hypocrisie de boventoon voeren.. Profeten staan op, Micha, Jesaja, Jeremia en anderen , die net zoals hij, Mozes, waarschuwen om de kern van de boodschap van compassie en rechtvaardigheid hoog te blijven houden tegen de machten van corruptie en moreel verval.
Maar dan. In een volgend beeld ziet hij die prachtige tempel branden en zijn volk met alle kostbare parafernalia van de tempel weggevoerd naar het verre Babel. De bejaarde visionair zucht, hij zag het aankomen (1).

Maar kijk, op Tsion verheft zich na vele jaren van ballingschap op het puin weer een nieuw heiligdom, een tweede tempel. Opnieuw wordt de boodschap van compassie en rechtvaardigheid belichaamt in een prachtig heiligdom. Er rust weer zegen op de gewijde plaats.
Maar ook de eeuwen die volgen tonen aan de oude leider corruptie en bloedige machtstrijd tussen priesters, koningen, scherpslijpers en vrijdenkers . Dan opnieuw ruim vier eeuwen later, na bloedige veldslagen tegen bezettende legers , Romeinen, maar ook na onderlinge slachtingen tussen drie partijen, die in Jeruzalem elkaar naar het leven staan, slaan weer de vlammen hoog uit het enorme gebouw. Ook deze tempel wordt door brand verwoest. (2)
De oude profeet kan het beeld van rook en stromen bloed nauwelijks verdragen, het voorbijkomend geschreeuw pijnigt zijn oren.

Het profetisch oog van Mozes reist een paar eeuwen verder. Een treurig tafereel op de berg Tsion komt hem tegemoet, twee beelden van een keizer, genaamd Hadrianus, en vlak daarbij een grote steen met een holte daarin en een groep Joden, die de steen zalven en klagen en die hun kleren verscheuren, ieder jaar doen ze dat op de negende van de maand Av, de fatale datum van de ondergang van de heiligdommen op de berg.(3) .

Een volgend beeld komt de oude leider voor ogen. Drie eeuwen later, wordt er op de berg Tsion een nieuw gebouw opgetrokken op de puinhopen, die daar liggen, een voorlopig heiligdom, dat later zal worden verfraaid en uitgebouwd tot een moskee, met de naam El Aqsa (4). Het is niet Mozes' volk, de bouw uitvoert, maar de bejaarde leider herkent de bouwers, het zijn afstammelingen van een andere zoon van Abraham, Ismael, uit hem is kennelijk ook een profeet voortgekomen.

Mozes ziet ook af en toe stoeten geleerde mannen druk met elkaar in gesprek, mannen, die zich rabbijnen noemen en die zich bezig houden met de uitleg en uitwerking van de boodschap, die hij als profeet heeft ontvangen van de Eeuwige. Dat doet hem veel plezier en hij hoort in zijn verhorende oren het geruis van eeuwenlange, intense, geanimeerde gesprekken van deze rabbijnen passeren.
Hij begrijpt er vaak niet veel van, maar soms vangt hij iets op. Zo hoorde hij de geleerden zich afvragen, waarom de Tweede Tempel werd verwoest; daar werd toch Tora werd geleerd, mitzwot werden gedaan en goede daden? De ene rabbijn zegt: omdat er binnen en rondom die tweede tempel haat zonder enige rede heerste, sinat chinam (5). Een andere zei:   omdat de Joden obsessief precies alles deden. zoals de letter van de regels het zeiden, zelfs als ze in strijd de bedoeling van de regels kwamen (6).
Het deed de oude leider plezier, dat de oude wijzen van zoveel eeuwen na hem toch steeds weer probeerden terug te keren tot de essentie van zijn boodschap, zeker toen hij nog veel verder in de toekomst luisterend een rabbijn hoorde zeggen (7) dat de haat zonder rede (sinat chinam ) vooral slaat op zogenaamd ‘rechtschapenen', die anderen, die zich niet precies gedragen volgens hun geloof behandelen als ketters ( apikosim ). Met name die misplaatste vervolging leidde tot de verwoesting, want God, zo hoorde Mozes hen tot zijn genoegen zeggen, wil dit soort buitensporige rechtschapenheid niet, maar wel moreel gedrag in alledaagse zaken.

Misschien deed Mozes nog een uiterste visionaire inspanning en kon hij zijn verreikende blik tot in de eenentwintigste eeuw doen reiken. Wat zou hij gezien hebben..,,
Waarschijnlijk kan hij zijn visionaire ogen niet geloven. Wat een prachtig welvaren land, gevuld met heel veel Joden en ook veel afstammelingen van Ismael. Daar blinkt Jeruzalem, groter en rijker dan enige stad, die de grijsaard ooit heeft gezien, zelfs niet in Egypte. Dan zoomt hij in op die gepijnigde berg Tsion, in de hoop, dat er vrede rondom de gewijde plek zou zijn, dat de giftige sfeer van sinat chinam eindelijk verdwenen zou zijn.

Boven op de berg Tsion ziet hij afstammelingen van Ismael bidden, in en rond hun heiligdom, want hun profeet was daar ten hemel gevaren. Dat hadden de Joden, die weer na heel veel bloed, zweet en tranen weer een staat hebben kunnen stichten in het beloofde land en die zo weer de baas waren in Jeruzalem, goed gevonden. Maar de spanning is om te snijden. Vanaf het grote plein bij de berg stijgen gebeden, maar vooral ook verhit ruziënde stemmen ten hemel. De rechtschapen Joodse mannen hebben hun plek om te bidden geclaimd bij het stukje westelijke muur van de tweede tempel, dat de eeuwen heeft getrotseerd en dat heilig is verklaard. Er zijn ook andere Joodse mannen en vrouwen, die de rechtschapenen niet rechtschapen genoeg vinden om met hen hun gebedsplek bij de muur te delen; die Joden zouden graag in een hoek van het plein van de muur ook willen bidden, maar dat vinden de rechtschapen mannen niet goed. (8)
De berg Tsion is eens te meer het middelpunt van eindeloze ruzies tussen partijen, die menen dat zij de heiligheid van de plek in pacht hebben, en dreigen met geweld om dat kracht bij te zetten.
Het schaamrood zal Mozes naar de kaken zijn gestegen. Hij zal gezucht hebben. Hij zal een vreemd verlangen hebben gehad, dat alles en iedereen even helemaal weg zou zijn van de omstreden berg en dat er een leegte en een stilte zou heersen op de berg, waarin opnieuw de heiligheid zou neerdalen, gelijkelijk beschikbaar voor een ieder, die daarvoor open wilde staan.

Toen daalde de leider af van de Pisga om zich voor zijn laatste rede bij zijn volk te voegen. Want een profeet geeft de hoop nooit op. Zijn hoop is altijd net iets groter dan zijn teleurstelling. Zijn compassie is altijd net iets groter dan zijn boosheid. Toen begon hij met zijn laatste woorden.
(Devariem/Deuteronomium 4:1).

noten .

(1) 2 Koningen 25
(2) Flavius Josephus, De oorlog van de Joden, boek VI
(3) Ontleend aan het reisboek van de ‘pelgrim van Bordeaux', die in 333 AD Jeruzalem bezocht
(4) Ontleend aan ‘ The pelgrimage of Arculfus' , die in 670 AD Jeruzalem bezocht
(5) Talmoed Joma 9b
(6) Talmoed Bava Metzia 30b. Letterlijk: Rabbi Jochanan zei, dat Jeruzalem alleen maar verwoest was, ‘  omdat de joden (strikt) handelden volgens de letter van het recht (Tora) en niet voorbij wilden gaan aan de maat van het recht'  
(7) Aldus de Netziv , Naftali Zvi Yehuda Berlin, 19 e eeuw in zijn commentaar ‘Ha-emek Davar'
(8) Lees bijv. Ha'aretz Feb 26, 2016: http://www.haaretz.com/.premium-1.706640

Parasjat Wa-etchanan
Devariem / Deuteronomium 3:23-7:11

Hebben religies ons nog iets te bieden? 

Wat langzaam tot ons doordringt is hoe de wereld is veranderd. Communicatie reikt tot de verte uithoeken en is razend goedkoop. De media brengen de wereld bij de zitbank thuis. Reizen is gedemocratiseerd. De productie is geoutsourcet. De digitale informatierevolutie woedt in al zijn overstelpende dynamiek. Welvaart is in het westen alom. Maar tegenstellingen verscherpen zich. De kloof tussen arm en rijk wordt alarmerend groter. De armoede in vele delen van de wereld komt iedere dag in onze huiskamer. Aanstormende economieën eisen hun gigantisch deel in welvaart. Hulpbronnen worden zwaar belast en raken op. De hittegolf van dit moment brengt ons nog eens aan het verstand: de planeet blijkt een subtiel en kwetsbaar systemisch geheel. De aarde is het grote schip van ons allen, dat met ons door de eindeloze ruimte tolt. Spasmen voor de grote ramp of barensweeën van een nieuwe tijd? We hebben een nieuwe visie nodig, want de oude religies spreken niet meer al zijn we ons soms wel bewust, dat we daarmee iets onmetelijks hebben verloren.

Wat nu? Biedt nieuwe spiritualiteit, die op seculaire grond ontluikt misschien een oplossing? 
Een kwart van de Nederlanders is 'ongebonden spiritueel' stelde een  rapport  van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid van zo'n tien jaar geleden vast. De gangbare theorie dat spirituele mensen vooral oude hippies zijn –de flowerpower- adepten van weleer– en dat ze vanzelf wel uitsterven, klopt volgens het rapport niet. „Ons onderzoek laat zien dat spirituele mensen ook onder jongeren goed vertegenwoordigd zijn. Gemiddeld zijn ze 42 jaar en bovendien zijn het blijvertjes." Uit het onderzoek blijkt eveneens dat de 'ongebonden spirituelen' (mensen die naar eigen zeggen spiritueel zijn, maar zichzelf tot geen enkele groepering rekenen) niet alleen maar met hun eigen spirituele verrijking bezig zijn. Spirituelen zijn juist betrokken bij milieubescherming, mensenrechten en vluchtelingen, en ze geven gul aan goede doelen.

We kunnen best wel zonder al die oude godsdiensten, zou je kunnen denken. Laat iedereen zijn eigen zingeving of wereld- en levensbeschouwing bij elkaar sprokkelen. Wat verlies je als je bijvoorbeeld jodendom en christendom zou afschaffen. Toch wel wat belangrijks. Ik zet het even op een rij voor jodendom - en het geldt mutatis mutandis ook wel voor andere godsdiensten - : ethiek, gemeenschap en geschiedenis 

ethische essentie 
De essentie van de jodendom is naast het numineuze (en wellicht daarmee verbonden) de ethische richtlijn. In het Boeddhisme is dat bijv. opgenomen in het achtvoudige pad. In het jodendom is dat te vinden in de Tien Geboden – Uitspraken zegt men in het jodendom – , zoals ze geschreven staan in Sjemot/Exodus hoofdstuk 20 en in de onderhavige parasja Wa-etchanan, hoofdstuk 5, en in vele andere voorschriften in de Tora zoals die te vinden zijn in bijv. Leviticus 19, waarvan de bekendste is: ‘Heb je naaste lief als jezelf, Ik ben de Eeuwige'. Deze richtlijnen voor omgang tussen de mensen en met de Schepper, deze geboden van rechtvaardigheid en compassie, zijn een ooit een vrucht van diep inzicht geweest van de joden in oerverbinding met wat hun als God werd geopenbaard. Deze ethische essenties zijn verder opgenomen door Jezus in zijn verkondiging en zo ook een wezensbestanddeel van het christendom geworden, al heeft deze religie de Joodse schenkers van deze schat nooit liefgehad als haar naaste, integendeel.
Eigenlijk hebben deze ooit aan de joden gegeven geboden uiteindelijk doorgewerkt in een door de meerderheid van de mensheid aanvaard humanisme met name in westerse samenlevingen, al is het bewustzijn hierover amper aanwezig; dankzij deze principes is onze maatschappij met een aantal rechtsregels van menselijkheid en omgangsafspraken van fatsoen en respect onderbouwd en mogelijk gemaakt. Het is evident dat het wegvallen van een religieus draagvlak voor deze regels ondermijnend werkt en vereenzaming, decadentie, versplintering, egocentrisme en uitbuiting in de hand werkt.

gemeenschap 
Religie en dus ook jodendom is gemeenschap. Religie verbindt mensen met elkaar rond het centrum van de primordiale vraag naar hun bestemming. Dit maakt de existentiële eenzaamheid draagbaar en levert de context voor de oervraag naar zin, die soms met stille fluisterstem spreekt. Het is de niet op nut of productie of materieel doel gerichte gemeenschap, die mensen wezenlijk zoeken. In het jodendom wordt die gemeenschap uitgewerkt in het Verbond, dat is gesloten tussen God en het volk van Israël, dat concreet wordt beleefd in de synagogale gemeente. Daar worden ook de grote levensmomenten rond geboorte, huwelijk, verlies en dood samen gedeeld. 

geschiedenis 
Religie – en jodendom bij uitstek - is geschiedenis. Religie verbindt de generaties met elkaar in een gemeenschappelijk verhaal en een gedeeld lot. Van vader en moeder op zoon en dochter wordt het familieverhaal, het gedachtegoed en een context om het te begrijpen doorgegeven. Geschiedenis geeft een verleden en plaatst het eigen levenslot in het perspectief van een verleden en een toekomst. Daarin heeft het individu deel aan het drama van de wereld- en volksgeschiedenis. 
Bij de joden is het evident dat deze geschiedenis een complexe is met vele vragen. De zogenoemde uitverkorenheid is bij vele niet-joden verkeerd begrepen als kwalitatieve superioriteit. Het gaat in feite om de opdracht tot een bepaalde bestemming in de reis van mensheid, die voor het ene volk een andere is dan het andere. Dat het Joodse volk drieduizend jaar heeft overleefd ondanks diepe dalen wijst wel op een bijzonder karakter van die bestemming.


Parasjat Wa-etchanan
Devariem/Deuteronomium 3:23-7:11 

Waarom mag Mosjee het beloofde land niet betreden?

De parasha Wa-etchanan balt met dramatische woorden een aantal essentiele elementen van Israëls opdracht samen, in de vorm van een toespraak van Mosjee, mogelijk in een aantal zittingen gehouden voor het volk, dat immers uit een tweede generatie bestond, die nooit aan de voet van de Sinaj had gestaan. Die eerste culmineerde in de herhaling van de Tien Uitspraken (Geboden, deut/Dev ) en ging gepaard met herhaaldelijke waarschuwingen tegen afgodendienst. (1)

Maar voordat Mosjee de cathedra van het leraarschap besteeg krijgen we eerst blik op een heel menselijk gebeuren voorgeschoteld: Mosjé wil zo graag de Jordaan oversteken en het beloofde land betreden. Hij smeekt de Eeuwige hem dat toe te staan. Maar hij mag niet. Aan zijn gebed wordt geen gehoor gegeven, zo deelt hij het volk mee. Deut/Dev 3:26: ‘Maar de Eeuwige was boos op mij, vanwege jullie ( lema'anchem ), en Hij luisterde niet naar mij. En de Eeuwige zei tegen mij: Laat het u genoeg zijn; spreek niet meer tot Mij over deze zaak.' In Dev 4: 21,22 herhaalt Mosjee het nog eens, de Eeuwige is vanwege jullie boos op mij geworden.

Boos vanwege jullie? Schuift Mosjee nu de schuld van Gods strenge sanctie in de schoenen van het volk? Is immers niet de standaardverklaring, dat Mosjee deze straf te danken had aan zijn arrogante en onheilige optreden bij het slaan op de rots bij Meriva (Bam/Num 20) ?

We moeten voor een bevredigende verklaring verder kijken en bladeren terug naar Deut/Dev 1:34-37, waar Mosjee het mismoedig verslag van de verkenners en de daaropvolgende rebellie van de Israëlieten memoreert. Het volk werd veroordeeld tot een zouden zwerftocht van zo'n veertig jaar; Niemand behalve Kalev en Jehosjoea het beloofde land mogen betreden, ook Mosjee niet , want ook toen, naar aanleiding van de jammerlijke uitslag van de verkennerstocht, zo vernemen we nu van Mosjee (1:37), was de Eeuwige al ‘boos op mij, vanwege u, en Hij zei: Ook u zult er niet in komen.' Omdat het gebeuren rond de verkenners achtendertig jaar eerder plaats vond dan de terugblikkende herinneringen hier in Devariem, moet Mosjee dus achtendertig jaar terug al hebben geweten, dat hij het hij het beloofde land niet zou binnengaan. Hoewel hij zelf als persoon geen schuld had, schoof hij de schuld ook niet op het volk, maar aanvaardde hij door hun lot te delen de politieke medeverantwoordelijkheid voor het feit, dat het volk moreel en psychisch nog lang niet klaar was en het de spirituele kwaliteiten miste om bewoners van het heilige land te zijn.(2)

Waarom dan toch nu pas, achtendertig jaar later, deze smeekbeden om toch - al is het maar even - de Jordaan over te mogen gaan om voet op het beloofde land te mogen zetten? Smeekbeden, die als we de vele midrasjiem mogen geloven, intens en langdurig zijn geweest.(3) Dat hij er zo lang mee gewacht heeft zou kunnen samenhangen met een stille hoop in de bejaarde leidsman. Na veertig jaar zou een nieuwe generatie misschien wel rijp zijn geworden om het beloofde land te bewonen; dan zou het vonnis over Mosjee wellicht kunnen worden herzien. Maar tijdens de recente rebellie bij het water van Meriwa (parasja Choekat) toen ook die nieuwe generatie weer dezelfde jammerklachten als de vorige generatie aanhieven en ook weer terug naar Egypte wilden, is Mosjee's hoop op herroeping van zijn aanstaande sterfdatum definitief de bodem ingeslagen. Het is dan te begrijpen, dat hij toen met korzelige woorden het volk afsnauwde en woedend met zijn staf op de rots sloeg. Tegelijk bezegelde hij daarmee zijn lot om als het ware als een voortijdige balling achter te blijven aan deze kant van de Jordaan.(4)

Wat zou er gebeurd kunnen zijn, als het volk wel in geestelijk opzicht gegroeid zou zijn en Mosjee dispensatie zou hebben gekregen, hebben sommige commentatoren zich afgevraagd.(5) Dan zou onder zijn leiding het land Kena'an zonder slag of stoot zijn veroverd, de tempel gebouwd en zou de Messiaanse tijd niet lang op zich hebben laten wachten. Een permanent verblijf in het land – ba-arets – zou dan zijn gegarandeerd geweest. Nu zou dat bepaald niet het geval gaan zijn, zoals de geschiedenis heeft getoond. Mosjee wist dat allang, het moet een tragisch besef zijn geweest. Weliswaar schetst hij in de de verzen 4:6-7 even een rijk toekomstperspectief: wijs en verstandig zal het volk beschouwd worden in het oog van andere volken. Maar dan tekent de oude profeet in een paar forse pennenstreken een somber toekomstperspectief: de verdwijning uit het land en de verstrooiing onder de volken (maar ook een uiteindelijke terugkeer), zie 4:25-31. (6) Was deze lotsbestemming al na de ellende rond de verkenners bezegeld? De Oude Wijzen van de Talmoed hebben eens flink gerekend en kwamen tot de conclusie, dat het op de 9 e van de maand Av was, dat de Eeuwige had besloten, dat de Israëlieten het beloofde land niet mochten betreden en een additionele veertig jaar zouden moeten zwerven in de woestijn. (7) Die negende Av ( Tisja be-Av , vorige zondag) zou een doemdag worden in de Joodse geschiedenis, de dag waarop zowel de eerste tempel als de tweede tempel verwoest zouden worden, de dag van de fatale slag bij Betar tijdens de Joodse opstandd in 135 CE, die de verwoesting van Jeruzalem zou inluiden, de dag van de verbanning van de Joden uit Spanje in 1492 en de dag van het begin van de Eerste Wereldoorlog, die de eeuw van de sjoa zou inluiden.

Geloof ik in deze gedoemdheid? Ik weet het niet. Al wat gebeurd is ligt voor de eeuwigheid vast (alleen ons verhaal erover kan veranderen), de toekomst ligt open voor de keuzes die we nog zullen maken. En wat Israël betreft, het land waar de Joden weer als natie mogen en kunnen wonen, zullen ze nu wel permanent in het land mogen blijven?
Het land is welvarend als nooit tevoren, het is omringd door haat, maar het leger is sterk, politiek gaat het er heftig aan toe en moraliteit is discutabel, maar het is een democratie. Toch, nu ik deze parasja heb gelezen en dit stuk heb geschreven, houd ik weer even mijn hart vast.

noten

(1) Ik heb passim dankbaar gebruik gemaakt van het commentaar van Rabbi Ari Kahn van 2010 op Aish.com

(2) Zie Ovadia Sforno ad Deut/Dev 1:37 op Sefaria.org

(3) ze worden in vele bladzijden samengevat in ‘The Legends of the Jews' , Louis Ginzburg, Legends of the Jews, 1909, vol. 3,6 op Sefaria.org

(4) (5) Zo ongeveer Malbim (19 e eeuw)

(6) Deut/Dev 4:25 (NBV) Als u eenmaal in dat land geworteld bent en er ? kinderen ? en kleinkinderen hebt gekregen, en u gaat u misdragen door een ? godenbeeld ? te maken, een afbeelding van wat dan ook, en u tergt de  Eeuwige , uw God, door te doen wat slecht is in zijn ogen –  26 ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de ? Jord aa n , dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd.  27 De  Eeuwige zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven.

(7) Talmoed Ta'aniet 29a

Rc aug 2019

parasjat Bamidbar   Bamidbar/Numeri 1:1-4:20  

Geteld worden

Het bijbelboek Bamidbar ‘in de woestijn' - in de latijnse benaming Numeri - begint met de gelijknamige parasja Bamidbar. Die latijnse benaming Numeri – ‘getallen' - wordt meteen duidelijk: het boek begint met het gebod aan Mosjé een volkstelling uit te voeren. 
Hoe die volkstelling moet plaats vinden wordt uitgebreid beschreven. Ieder stamhoofd of vorst, bij name genoemd, moet de leden van zijn stam tellen, hij geeft dan door aan Mosjé hoeveel mannen van boven de twintig er in zijn stam zijn.
De middeleeuwse bijbelcommentator Rasji ziet deze telling als een uiting van de liefde voor de Eeuwige voor het volk Israëls. Tellen als een uiting van liefde is wel een heel antropmorf beeld van de divine genegenheid. Het doet mij een beetje denken aan toen ik als jongen trots mijn verzameling kleurige stuiters telde. Letterlijk staat er in in Bemibar 1:2 niet: ‘tel de mannen van de gemeenschap', maar ‘hef het hoofd (het totaal aantal) van heel de gemeenschap' – se'oe et-rosj kol edat benee Jisrael' - . Een rabbijnse uitleg behelst, dat het hier niet om een anoniem inventariseren van een massa gaat, maar dat vooral de uniciteit van ieder individu en zijn onmisbaarheid wordt benadrukt. De Isbitzer rebbe (19e eeuw) drukt dit zo uit: ‘Dit is de betekenis van “het aantal van de kinderen Israëls”: dat ieder absoluut nodig is. De grootheid van de Ene, gezegend zij Hij, wordt gezien in de hele gemeenschap van Israël en als er ook maar één lid van die gemeenschap mist dan mankeert er iets aan de compositie. Het is alsof het beeld van de koning is samengesteld uit een mozaïek van vele deeltjes en als er ook maar één deeltje zou ontbreken, dan klopt het beeld van de koning niet”. (1) Het wordt nog verder geaccentueerd door de woorden ‘Tel hen hoofdelijk en schrijf hen met naam en toenaam in, geordend naar geslacht en familie'.

Wel tekenen we aan, dat het hier gaat om het tellen van de weerbare mannen boven de twintig. Het doel is mede het inventariseren vanuit een militair oogpunt. Vrouwen en kinderen blijven buiten spel, maar we mogen de spirituele betekenis van de uitleg van de Isbitzer rebbe met zijn mozaïek toch ook naar de vrouwen en kinderen van het volk van Israël, ja van iedere gemeenschap, extrapoleren.

Hoe voltrok zich, dat tellen? Behalve de registratie van de namen gebeurde dat door het inleveren van een halve sjekel per man. Aldus heeft de Tora dit in Sjemot 30:12 al voorgeschreven: ‘Als je onder de Israëlieten een telling houdt, moeten allen die geregistreerd worden de Eeuwige losgeld betalen voor hun leven, om te voorkomen dat de telling hun noodlottig wordt', ‘een halve ? sjekel ? , volgens het ? ijkgewicht van het ? heiligdom'.
Die halve sjekel had een praktisch nut, zoals Rasji opmerkt – door de sjekels te tellen kwam je tot het juiste aantal. Bovendien werden met die vele sjekaliem ook nuttige dingen gedaan: ‘voor de dienst in de ? ontmoetingstent' (…)'zodat de Eeuwige hen niet vergeet' (Sjemot 30:16). Sjemot38:25 veronderstelt, dat er al vóór de inwijding van de tabernakel (misjkan) een volkstelling is gehouden door inzameling van de halve sjekel: ‘Het zilver dat de geregistreerde Israëlieten hadden afgedragen, bedroeg honderd talent en zeventienhonderdvijfenzeventig ? sjekel, volgens het ? ijkgewicht van het ? heiligdom: 26 één beka per persoon, dat is een halve ? sjekel ? volgens het ? ijkgewicht van het ? heiligdom, van alle geregistreerde personen van twintig jaar en ouder, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.' Met honderd talenten hiervan werden de voetstukken van de tabernakel gegoten. Een mooie symboliek, want iedere ziel – of hij nu huist in een rijke of een arme - is evenveel waard en juist die bijdragen vormen het fundament van het heiligdom en daarmee ook van de natie.

Wat opvalt is, dat de uitkomst van die telling - zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man – precies dezelfde uitkomst is van de telling in onze parasja Bamidbar, die plaats vond vlak voor het opbreken van de tabernakel voor de voortzetting van de reis, Bamidbar 1:46: 603.550 mannen van twintig jaar en ouder. Zou het toch gaan om dezelfde telling, die de redacteur van Bamidbar in de tijd heeft vooruitgeschoven?

Maar de betaling van die halve sjekel diende ook een ander doel, zoals we in Sjemot lezen. Het was ook ‘een losgeld voor hun leven, om te voorkomen dat de telling hun noodlottig wordt'. Door de telling kon je blootgesteld worden aan het ‘kwade oog' ( ajin hara )'- verklaart Rasji – ‘wat ziekte tot gevolg kon hebben. Misschien kan je het bijgeloof noemen, maar er zit toch een kiem in van begrijpelijke menselijke angst. We moeten ons voorstellen, dat het geteld worden is ervaren als opeens in de schijnwerper staan, zodat je als mens in al je tekortkoming zichtbaar werd voor de godheid; een zoengeld a priori zou preventief tegen eventuele kwade gevolgen werken. De angst om geteld te worden en zichtbaar te zijn voor de overheid of andere machthebbers is misschien een seculier-psychologisch residu van dit oude taboe. Waar de volkstelling natuurlijk praktische doeleinden heeft als inventarisatie van militaire weerbaarheid en efficiënte belastingheffing ligt de mogelijkheid van misbruik niet ver weg. Ook hebben we onze grenzen in hoeverre we willen dat ons leven publiek zichtbaar is en onze eigenaardigheden geregistreerd.
Ik herinner mij nog de heftige protestacties tegen de veertiende Algemene Volkstelling in 1971, waarbij de naweeën van de Tweede Wereldoorlog nog een rol speelden. Een interessant artikel in het Historisch Nieuwsblad (2) vermeldt, hoe ‘levensgevaarlijk' de journalist Martin Van Amerongen (in 1970) vooral de gegarandeerde, 'absolute waterdichtheid' vond van het systeem van gegevensverwerking, 'gezien onze recente ervaringen met de - dankzij het goed geoliede mechaniek van onze bevolkingsadministratie foutloos uitgevoerde - arbeidsinzet en de vakbekwame oplossing van het joodse vraagstuk'. De volkstelling werd een halve mislukking maar leidde wel op termijn tot de eerste privacywetgeving, die steeds overigens weer vraagt om aanpassing aan nieuwe technische ontwikkelingen, die bedrijven graag gebruiken om begerig te grijpen naar de data rond onze persoon.
Het maakt heel veel uit of je geteld en geregistreerd wordt door rechtvaardige en eerlijke bestuurders, door winstbeluste commerciële giganten of door de beul.

noten

(1) Living Waters, The Mei HaShiloach, a Commentary on the Torah by Rabbi Menachem Yosef of Isbitza, p. 268, mijn vertaling uit het Engels

(2) Maurice Blessing: Het verzet tegen de Volkstelling van 1971, Historisch Nieuwsblad 8/2005
https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6697/het-verzet-tegen-de-volkstelling-van-1971.html

Parashat Bemidbar   Bemidbar/Numeri 1:1-4:20  

Een vooraanstaand man

Het bijbelboek Bemidbar ‘in de woestijn' - in de latijnse benaming Numeri - begint met het gelijknamige hoofdstuk, parasja Bemidbar. Die latijnse benaming Numeri, wat betekent getallen, wordt meteen duidelijk: het boek begint met het gebod aan Mosjé een volkstelling uit te voeren.  
Hoe die volkstelling moet plaats vinden wordt uitgebreid beschreven. Ieder stamhoofd of vorst, bij name genoemd, moet de leden van zijn stam tellen. In de verzen van hoofdstuk 1 vier tot 7 wordt verordend: ‘En dit zijn de namen der mannen die u ter zijde zullen staan: van de stam van Reöeven Elisoer (…)  van de stam van Jehoeda Nachsjon, de zoon van Aminadav.

Nachsjon ben Aminadav


We zijn de naam Nachsjon al eerder tegengekomen. Hij is de zuster van Elisjeva, de vrouw van Aharon, broer van Mosjee (Shem/Ex 6:27). Laten we deze figuur Nachsjon eens wat vanuit de schaduw in het licht stellen.
De grote volkstelling, die in deze parasja wordt opgedragen aan Mosjee is een grote ordening van de volksmassa in geregistreerde groepen en tegelijk een inventarisatie van het militaire potentieel aan weerbare mannen. Nachsjon, de zoon van Aminadav, is het hoofd, prins (‘ rosj ') van de stam van Jehoeda. Hij moet de telling in zijn stam leiden. Later zal hij de eerste zijn die zijn offers voor de inwijding van de tabernakel zal aanbieden (Bem/Num 7:17). Als de stammen na een jaar gaan vertrekken vanaf de Sinaj zal hij als hoofd van de stam Jehoeda als eerste het kamp opbreken (Bem/Num 10:14) en de grote stoet van voorttrekkers aanvoeren.
Er kleeft aan de man iets van een scenario van de eerste zijn.
De Oude Wijzen signaleren, dat Nachsjon, toen hij als eerste zijn offeranden ter inwijding van de tabernakel aanbood, er zes zaken waren die toen voor het eerst plaatsvonden. (1)
1) Het was de eerste dag, dat de priesters als zodanig dienst deden. 2). Nachsjon was de eerste die in de functie van stamhoofd optrad. 3) Hij was van alle Israelieten de eerste die zijn offers naast de tabernakel bracht. 4) Het was de eerste dag van de (toenmalig) eerste maand (Niesan) van de Joodse kalender. 5) Het was precies een jaar na de uittocht uit Egypte. 6) Voortaan was het verboden een offer aan de Eeuwige te brengen op een andere plaats dan naast de tabernakel.
Te verklaren, waarom aan hem zoveel primeurs toekomen, daarvoor is meer speurwerk nodig.
Om meer te weten te komen gaan we terug naar de spannende momenten, dat het gehaast uit Egypte wegtrekkend volk van Israel gevangen staat tussen het aankomende leger van de farao en de zee, between the devil and the deep blue sea. We volgen bijna letterlijk de weergave van het gebeuren in de midrasj (2):
‘De stammen maakten ruzie met elkaar over wie het eerst in de Rietzee zou stappen. Nachsjon maakt er eind aan en stapte resoluut het water in. Zoals de profeer Hosjea (12:1) zegt: ‘'Efraïm (is Israel) heeft mij omsingeld met leugens, het volk van Israël heeft mij ingesloten met bedrog. Maar Jehoeda heeft nog een band met God en blijft de Heilige nog trouw''. De geschriften citeren hem als het ware in de uitroep van Psalm 69:2 ‘'Red mij, God, het water staat aan mijn lippen, ik zink weg in bodemloos slijk en vind geen grond voor mijn voeten, ik ben in diep water geraakt, de stroom sleurt mij mee''. Op het moment, dat Nachsjon al in het water was gestapt was Mosjee nog verwikkeld in een lang gebed, waarop Kodesjborchoe tot hem zei: ‘'mijn geliefden zijn in de zee en jij staat hier nog voor mij!'' Mosjee zei:''Meester van het universum, wat moet ik doen?'' Hij zei tot hem: ‘'Spreek tot de Israëlieten, dat zij voorwaarts gaan en hef je staf en strek uit je hand over de zee en verdeel haar, etc.'' Terwijl Mosjee nog om goddelijke interventie bad wachtte Nachsjon niet op het wonder, maar anticipeerde het in rotsvast vertrouwen. Daarom werd Jehoeda beloond, zodat hij de heerser werd over Israel, zoals de psalm (ps. 114:2) luidt: ‘'Toen Israël wegtrok uit Egypte, het volk van Jaäkov dat vreemdtalige land verliet,  werd Jehoeda zijn heiligdom,Israël zijn koninkrijk. De zee zag en vluchtte.”'
We zien hier al een voortzetting van de uitspraak van Jaäkov op zijn sterfbed over Jehoeda als leider van het volk. (Beresjiet/Genesis 49:8). In het boek Bemidbar is Nachsjon als vertegenwoorfiger en leider van de stam van Jehoeda steeds letterlijk een ‘vooraanstaand man'. Via Nachsjon loopt de rode draad verder over zijn nakomelingen naar koning David.

noten
(1) Daät Zekeniem (een verzameling rabbijnse uitspraken uit de dertiende eeuw) op Bemidbar/Numeri 7:17:4
(2) Talmoed Sota 37a

Sjawoeot


Zondag is het Sjawoeot, het Wekenfeest. We staan weer aan de voet van de Sinaj berg en luisteren naar de Tien Uitspraken. Sjema! Luister!
Wat is dat luisteren? Het heeft te maken met een zo'n plek van ruimte en stilte. De natuur om ons heen kan ons helpen, maar uiteindelijk is het een plek in onszelf, in ons binnenste, een plek buiten al onze oordelen, vooroordelen, buiten angsten voor straf en veroordeling en hoop op beloning; Een innerlijke plek, waar we luisteren.
Ik geloof dat je niet goed kan luisteren als je gemotiveerd bent door hoop op beloning of angst voor straf of door allerlei andere motieven van vermeend eigenbelang.
Echt luisteren kan toch alleen als we zijn op een innerlijke plek, waarin we vrij zijn en in onze kracht, nieuwsgierig en levend . Als we daar zijn – of het nu lernend is, in het bos, in meditatie, tijdens het bidden, of voor mijn part midden in wetenschappelijk onderzoek, of in een goed gesprek - op die plek kunnen we luisterend contact krijgen met wat werkelijk essentieel is in onszelf, kunnen we vanuit die essentie misschien verbinding krijgen met de essentie van alle essentie, kan een opening zich voordoen en ik denk aan het woord van onze rabbi van Kotsk, God woont waar men hem binnenlaat.
Chag Sjawoeot sameach!


Bemidbar   Bemidbar/Numeri 1:1-4:20

Oudste zonen

Het bijbelboek Bemidbar/Numeri beschrijft die tocht, die na het verblijf bij de berg Sinaj wordt voortgezet en bijna veertig jaren zal beslaan. Het boek begint met voor te schrijven wat er allemaal moet gebeuren om ordelijk en goed toegerust op te breken. Daarbij is het onontbeerlijk om een goede verdedigingsmacht te organiseren. Daarom begint het bijbelboek Bemidbar in de gelijknamige eerste parasja met het gebod aan Mozes een volkstelling uit te voeren, althans een telling van de mannen boven de twintig, die in aanmerking komen als soldaat 1 .

De levieten

Niet geteld worden de Levitische mannen, zij zijn uitgezonderd van legerdienst: de Levieten zijn voortaan belast met onderhoud en vervoer van de tabernakel en de verrichting van de eredienst. Uitvoerig worden de taken van de verschillende levietengroepen beschreven. In de volgende parasja, Naso, gaat dat door.
De Levieten hebben een bijzondere positie. Die komt voort uit het feit dat zij worden bestempeld als lossing van de oudste zonen van het hele volk, de oudste zonen, die immers gespaard bleven voor het zwaard van de doodsengel tijdens de tiende plaag, toen in de Pesachnacht alle oudste zonen van de Egyptenaren en de eerstgeborenen onder het vee omkwamen: Numerir 3:11:  De Eeuwige zei tegen Mozes: ‘Ik maak de Levieten tot mijn eigendom. Zij zullen mij toebehoren in plaats van alle eerstgeboren Israëlieten, allen die als eerste de moederschoot verlaten. Elke eerstgeborene komt mij immers toe: op de dag dat ik de eerstgeborenen in Egypte doodde, heb ik alle eerstgeborenen van Israël, zowel van de mensen als van de dieren, voor mijzelf bestemd. Mij behoren ze toe.  '  De levieten betalen met hun lijf en leven als het ware de losprijs voor het sparen van de levens van de eerstgeborenen en nemen tegelijk daarmee hun taak – dwz de priesterlijke diensten, die op de schouders van de oudste zonen zouden rusten - van hen over. Iedere Leviet staat borg voor een eerstgeborene. Vandaar dat hun telling een aparte is: de mannelijke Levieten worden geteld vanaf baby's van één maand (die dus levenskrachtig zijn gebleken). Daarnaast worden ook alle mannelijke eerstgeborenen van de overige Israëlieten geteld en de aantallen worden vergeleken, er blijken 22000 Levieten te zijn tegen 22273 overige eerstgeboren Israëlieten. Voor de overschietende 273 moet er 5 sjekel per hoofd een losprijs worden betaald aan Aharon en de zijnen. Nog steeds wordt in de orthodoxe rite de oudste zoon ritueel losgekocht voor 5 sjekel in een ritueel, dat  pidjon ha-ben  wordt genoemd.

Archaische lagen

Wat mij al lange tijd heeft geïntrigeerd is de positie van de oudste zoon in Tora. Ik kies even een aparte optiek om dit onderwerp uit te diepen. Het is mijn overtuiging, dat onder de verhalen van de Tora - en van vele verhalen uit de mythologie van de Grieken en andere volken – een archaïsche laag zit die verband houdt met de menselijke – fysieke en spirituele – evolutie. Het gaat om een soort primordiale dispositie, die is verankerd in het grensgebied tussen lichaam en psyche.
Bij dieren, m.n. bij de primaten is deze aanleg in gedrag al waarneembaar. Sporen van herinnering aan ooit gangbaar gedrag en magische denk- en belevingsvormen uit primordiale tijden zijn als onderlaag te bespeuren in vele oude en uiteenlopende narratieven, o.a. in de joodse verhalen en instituties van de Tora. Dat alles staat los van en doen niets af aan de zeggingskracht en ethische waarden van de Tora en haar gangbare hermeneutiek en midrasj.

Oudste zonen; een antropologische speculatie

Aan de ene kant is de oudste zoon in de oude patriarchale samenleving de erfgenaam van zijn vader en voortdrager van de eer van de familieclan, voorman in religieuze plichten. Op dieper nineaau kan de vader hem als een bedreiging ervaren voor zijn macht als patriarch van de clan. De oudste zoon scheelt het minst in leeftijd en als jonge man kan zijn ambitie zich al vurig ontwikkelen in de richting van de macht van zijn vader en diens beschikking over de vrouwen. Bij mij komt opdoemen het beeld, dat Freud in zijn boek ‘Totem en Taboe' introduceert: de oerhorde waarin de machtige vader over de zonen heerst en hen uitsluit van de vrouwen. De broeders zweren in dit archetypisch beeld samen onder leiding van de oudste zoon om de vader te vermoorden, wat zij wellicht ooit gedaan hebben. Maar later besluiten zij uit angst voor zijn macht (om hen te castreren) om dat plan op te geven. De wrok en de schuld om hun euvele plan duiken onder, maar blijven daar wel smeulen. In de psyché van het jonge (mannelijke) kind zijn de sporen van dit oerverhaal nog te vinden en Freud noemt dit het Oedipuscomplex. Dit beeld, dat Freud als hypothese opdiste, is wetenschappelijk niet houdbaar, maar blijft voor mij wel een mythisch metafoor, dat volgens mijn intuïtie ergens in onze collectieve ziel nog naresoneert. In veel verhalen dynamiseert het beeld onderhuids de vertelling, ook in de Tora. Het beeld van de patriarchale vader, die zich door zijn zoon bedreigd voelt en de wens koestert hem – soms een baby nog - uit de weg te ruimen (en vaak dit ook tracht uit te voeren, meestal echter zonder succes), zou je als een soort pendant van het Oedipuscomplex kunnen betitelen, het Laioscomplex naar de naam van de biologische vader van Oedipous, Laios. We zien het thema herhaaldelijk terug in verschillende gedaanten 2 .
Het begint al in Genesis; God, schepper en ‘vader' van de mens, is bevreesd is dat zijn creatie even machtig als hijzelf zal worden, wat zal gebeuren als deze met de pas verworven kennis ook de vruchten van de levensboom gaat plukken en het eeuwig leven zal verkrijgen (Genesis 3:22). Mede daarom kan de mens niet in het paradijs blijven en zal hij zijn moeizame gang door de ondermaanse materiële wereld moet maken.
De eerste oudste zoon, Kain, wordt van huis en haard verbannen en trekt nog verder met zijn Kains-teken op het hoofd, ‘dood mij niet'.
In een bekende legende over Avraham ziet Nimrod de koning van Babylon in de hemel de voortekenen van de geboorte van Awraham en hij gebied hij de vroedvrouwen iedere pasgeboren zoon te doden. Dat lukt niet want Awrahams moeder bracht haar kind in het geheim ter wereld, in een grot, waar hij wonderlijk snel opgroeide. Het verhaal spiegelt zich waarschijnlijk niet toevallig in de legende over koning Herodes en zijn bevel om alle kinderen van Betlehem te doden om de gevreesde voorspelling rondom het komende koningschap van kind Jezus de pas af te snijden (Matheus 2).
Misschien ligt onder Avrahams offer van Jitschak ook onder meer dit thema verborgen. Het is een belangwekkende vraag of het aan Avraham gevraagde offer van Jitschak niet de sporen draagt van een ooit gebruikelijke offering van de oudste zoon als een ‘preventief' ritueel ter voorkoming van de vadermoord. Het lemmet flitste boven de jongeman Jitschak maar Avraham in een divine ingeving de primitieve en perverse magie van dit gebruik doorzag.
Ruben, de oudste zoon van Jacob, heeft zelfs het Freudiaans beeld van de zoon die met de vrouw van zijn vader slaapt werkelijk uitgevoerd. Jacob is op zijn sterfbed nog woedend – ‘Hij heeft mijn bed beslapen!' – en voorspelt hem zijn degradatie (Exodus 49: 3 3 .
Het verhaal van de Egyptische farao, die zich door het ooit gastvrij binnengehaalde Israëlitische volk levensgevaarlijk bedreigd voelde en daarom opdracht gaf de mannelijke baby's van de Israëlieten ter dood te brengen, draagt de sporen van dit thema, denk ook aan de wonderlijke uitredding van de 'zoon', belichaamd Mozes en zijn rieten kistje . De tiende plaag, de dood van alle eerstgeborenen van de Egyptenaren, ook de oudste zoon van de farao, lijkt bezwangerd met de doem, die steeds boven de oudste zoon hangt als een zwaard van Damocles. In antropologisch freudiaanse redenering is de geboorte van de oudste zoon is voor de vader (en natuurlijk ook voor de moeder) een zegen maar tegelijk onderhuids een potentiële bedreiging. De dankbaarheid voor zijn aankomst in het leven gaat gepaard met een in de allermeeste gevallen diep onder de oppervlakte in archaïsche lagen plaats vindende opwelling bij de vader om de oudste zoon te doden. Daarom moet de gunst om te leven hem expliciet worden verleend en die ooit geëiste dood worden afgekocht met offers. Avraham doet dat met een ram. In Exodus en Numeri zijn de oudste zonen voor het offer door de almachtige vader (de doodsengel van de Eeuwige) gespaard.
Maar dat is niet allemaal gratis. Daarom zijn deze zonen gewijd aan de Eeuwige met de daarbij behorende godsdienstige taken en plichten. Maar waarom worden die taken en plichten in deze parasja allemaal overgeheveld naar de mannen van de stam Levi? Omdat de eerstgeborenen van alle Israelieten gezondigd hebben door mee te doen aan de aanbidding van het gouden stierkalf, terwijl de Levieten trouw bleven aan de zijde van Mozes zo zegt de midrash bij monde van Rasji.

Generaties

Het spanningsveld van Vaders en (oudste) zonen weerspiegelt zich iedere keer weer in de strijd tussen de oude en de jonge generatie. Aan de ene kant verwelkomen de senioren van de samenleving als goede vaders de jongere generatie die hen gaan aflossen op de posities van macht en cultuur. Maar vaak is er tegenzin en weerstand bij machtige senioren, die de nieuwe generatie als bedreiging zien en koppig hun plaats vaak met psychisch en fysiek geweld verdedigen tegen de opkomende ambitieuze nieuwelingen. Niet zelden heeft dat in de geschiedenis bloedige fasen te zien gegeven. Toch is het steeds weer een wonder hoe de cultuur en structuur van de samenleving met veel barensweeën van de oude generatie overgaat op de jongere.

noten

1. In een  ander commentaar  ga ik in op de volkstelling. Voor meer commentaren zie mijn boek   REIZEN DOOR DE TORA   , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium.

2. Freud heeft laat in zijn leven ook zijn theorieën losgelaten op het leven van Mozes, wat een speculatief, controversieel, maar wel interessant boekje opleverde,  De man Mozes en de monothei¨stische religie  (Boom). Een uittreksel is op mijn website te lezen, zie bv  deze pagina

3. Vergelijkbaar met de verhalen van Lajos-Oedipous en (in Herodotus) de Medenkoning Astyages en zijn kleinzoon Cyrus. Zie ook het nog altijd voor de geïnteresseerde leesbaar boek van Otto Rank,  The Myth of the Birth of the Hero  ,(Vintage Books, New Tork), waarin ook ingegaan wordt op de geboorte van Mozes en Jezus.


RC mei 2015

parashat Bemidbar Bemidbar/Numeri 1:1-4:20

De volkstelling

Het bijbelboek Bemidbar ‘in de woestijn' - in de latijnse benaming Numeri - begint met het gelijknamige hoofdstuk, parasja Bemidbar. Die latijnse benaming Numeri, wat betekent getallen, wordt meteen duidelijk: het boek begint met het gebod aan Mosjé een volkstelling uit te voeren.

Hoe die volkstelling moet plaats vinden wordt uitgebreid beschreven. Ieder stamhoofd of vorst, bij name genoemd, moet de leden van zijn stam tellen, hij geeft dan door aan Mosjé hoeveel mannen van boven de twintig er in zijn stam zijn. In totaal zijn er meer dan zeshonderdduizend volwassen mannen.

 

Vervolgens worden de legergroepen bestaande uit verschillende stammen behandeld en hoe zij om de tent der samenkomsten zullen zijn gelegerd. Voor het eerst wordt de stam van Levi genoemd als uitgezonderd van legerdienst: de Levieten zijn voortaan belast met onderhoud en vervoer van de tabernakel en de eredienst. Uitvoerig worden de taken van de verschillende levietengroepen beschreven. In de volgende parasja, Naso, gaat dat door.  

Het is nog relatief in het begin van de grote woestijntocht, de tweede maand Iyar van het tweede jaar na de uittocht uit Egypte. Totaal zijn er dan 603.550 mannen. Veel later, jaren later, wordt in Bemidbar nog een keer een volkstelling vermeld, in de parasja Pinchas, dan zijn het er 601.730. De beschreven ontberingen hebben blijkbaar hun tol geëist.

Het is duidelijk dat er sprake is van een grote logistieke operatie. Er is nog geen veertigjarige opschorting van de intocht in het beloofde land aan de orde en de militaire noodzaak doet zich voelen om de beschikbare soldaten te inventariseren en het legerkamp te organiseren voor de aanstaande eerste veroveringen.

Waarom is deze volkstelling zo uitgebreid beschreven en opgenomen in het verhaal van de Tora?  
Met een beetje voorstellingsvermogen kom je al snel tot een historisch-psychologische reden: de telling moet een ingrijpende gebeurtenis zijn geweest, die een onuitwisbare indruk moet hebben gemaakt. Het moet een onvergetelijk ritueel zijn geweest, dat een mijlpaal markeerde in het proces van volkwording, in het door Mosjé bekwaam gestuurde proces van omvorming van een semi-anarchistische volkszwerm tot een georganiseerde en gestructureerde gemeenschap.

Stel je voor: die enorme massa mensen, stamsgewijs opgesteld in een indrukwekkende slagorde, en de vorsten die bezig waren met het tellingsritueel, misschien door middel van inzameling van fiches of munten of gebruikmakend van al bestaande lijsten. En de vorsten die dan daarna centraal bijeenkwamen rond Mosjé en Aharon. Misschien werden de namen, of in ieder geval de resultaten van de telling, plechtig genoteerd op papyrusrollen of kleitabletten en werden die dan door de Levieten bewaard en meegevoerd en doorgegeven van generatie op generatie als kostbare getuigenissen.  

ieder geeft zijn unieke bijdrage

Maar in de Tora is een historische en psychologische reden nooit voldoende verklaring.  
De telling en het uitgebreide verslag ervan heeft een diepere bedoeling.

Bijna alle commentatoren zoeken die vooral in de nadruk, die het verslag van de telling wil vestigen op het wonder van het bestaan van Israël, gegroeid van ooit 70 immigranten in Egypte tot dit omvangrijke volk.  
Tegelijk wordt niet voorbijgegaan aan de individualiteit van ieder en ieders unieke en onmisbare bijdrage; dit ligt besloten in de formulering "naar het aantal ingeschreven namen, alle mannen, hoofd voor hoofd" (Bemidbar 1, 2).  
Dit wordt nog verder uitgewerkt, "je kan zelfs zeggen: opgeheven", door de Isbitzer Rebbe in zijn Tora commentaar "Living waters” ( The Mei ha-sjiloach ) dat ik af en toe ter hand waag te nemen: deze neemt de vertaling " se'oe et rosj kol edat benee Jisraël " (meestal vertaald in de trant van "verricht een telling onder het volk Israël”) letterlijk als: "richt óp het hoofd van de gemeenschap van de kinderen Israëls" en hij zegt dan:

"Dit is de betekenis van ‘het aantal van de kinderen Israëls': dat ieder absoluut nodig is.   De grootheid van de Ene, gezegend zij Hij, wordt gezien in de hele gemeenschap van Israël en als er ook maar één lid van die gemeenschap mist dan mankeert er iets aan de samengesteldheid. Het is alsof het beeld van de koning is samengesteld uit een mozaiek van vele deeltjes en als er ook maar één deeltje zou ontbreken, dan klopt het beeld van de koning niet. Op het moment dat elk lid van Israël wordt geteld, dan is de Ene in al zijn grootheid in hem, want iedere persoon van Israël is een deel van de Ene, Hij zij gezegend. Dit is zoals geschreven staat ‘want het deel van de Ene is zijn volk' (Dewariem 32, 9). Ieder individu bezit een van de attributen van de Ene, gezegend zij Hij, en op het moment dat hij wordt geteld is de Ene, Hij zij gezegend, zelf aanwezig in dat attribuut dat hij bezit en duidelijk is wat dan wordt geteld in de allerhoogste staat. Op deze wijze heeft ieder lid van Israël een bijzondere staat van verheven zijn." (Living Waters, The Mei HaShiloach, a Commentary on the Torah by Rabbi Menachem Yosef of Isbitza)

Zo wordt het tellen tot een totale erkenning van ieder mens en van zijn onmisbaarheid, en tot een opwekking om naar zijn beste mogelijkheden bij te dragen aan het geheel. Iedereen telt mee.  

Even terug naar de geschiedenis: de telling staat ook voor organisatie. De bende wordt een gemeenschap. Je buigen voor de grotere organisatie, die zich om je heen sluit. Voor de semi-anarchistische woestijn-nomaden zal dat niet zo gemakkelijk zijn geweest. Misschien zijn tijdens die Mozaïsche telling ook al tegenkrachten gewekt, die tot uiting kwamen in de latere opstand van Korach en de zijnen tegen de autoriteit van Mosjé en zijn verordeningen.

Kent u ook iets van die rebelse kant: geteld worden is ook zichtbaar zijn, je privacy bloot geven, de druk van autoriteit voelen? Als achter die autoriteit niet een hoger geïnspireerd gezag en een ethische gronding herkenbaar is kan geteld worden ook betekenen: gemanipuleerd worden, overheerst worden, uitgebuit worden.
We kunnen niet zonder geteld te zijn door de Schepper, gezien te zijn door het oog van de medemens die naar Zijn beeld is geschapen. Maar we willen niet geteld zijn door de onderdrukker of de beul.

Behar-Bechoekotai   Wajikra/Leviticus 25:1-27:34

Een heftige waarschuwing

De parasja Bechoekotai 1 is de laatste parasja van het boek Leviticus / Wajikra. Het is het forse slotakkoord van dit boek met zijn vele mitswot, waaronder belangrijke ethische regels, zoals voorschriften om voor de armen, de weduwen en de wezen te zorgen, de vreemde ander niet te onderdrukken, arbeiders tijdig hun loon te betalen, niet te doen aan omkoping en corruptie, partijdigheid te betrachten in de rechtspraak, geen wrok te koesteren, je naaste te confronteren wanneer hij in de fout gaat, en hem of haar lief te hebben als jezelf. Elementen voor een moreel ontwikkelde samenleving. Allerlei hier in de parasja Bechoekotai genoemde positieve effecten op het welzijn van de samenleving zal de Eeuwige teweegbrengen als dat alles ook wordt opgevolgd, dwz ‘ als jullie (Israël) wandelen in mijn wetten en voorschriften en ze houden en ze doen'. Maar ‘ als jullie niet naar mij luisteren en jullie al deze voorschriften niet doen' dan zal de Eeuwige vele rampen op het volk afsturen.

Een heftige waarschuwing

Het hieruit afgeleid paradigma van (Gods) beloning voor goed gedrag en straf voor slecht gedrag is door vele denkers, theologen en wetenschappers verlaten. Een subtielere benadering van Gods werking in de gang van de natuur en in de wegen der mensheid doen deze woorden meer recht. Het idee van God als de schenker van regen, vruchtbaarheid en welvaart en de bezorger van ziekte, dood en verderf hebben we losgelaten. We ontkomen er niet aan onze eigen verantwoordelijkheid onder ogen te zien. Wel is ons geschonken het intelligent vermogen het verband te zien tussen verwaarlozing in de gemeenschap van de regels van gerechtigheid en de schending van principes van solidariteit en compassie enerzijds en anderzijds de rampzalige ontwikkelingen, waarvan in deze parasja zulke plastische voorbeelden worden beschreven.

De passages lopen op in een crescendo waarin toenemende hardnekkige ongehoorzaamheid aan de geboden van de Eeuwige parallel oploopt met toenemende ellende en niet de minste ellende is de verdrijving van het joodse volk in vreemde landen en hun vernedering aldaar. Het valt op met hoe vaardige pen de rampen zijn geschreven. De opsomming van catastrofes– die wel de Tochacha, de berisping wordt genoemd 2 – is ongetwijfeld de neerslag van een lange reeks bittere ervaringen in het verleden. Een vastbesloten wil om de mensen met huiveringwekkende voorstellingen af te schrikken van mogelijke dwaalwegen heeft de redacteur van deze passages gebracht tot het uiterste van zijn literaire kunnen. Hoever moet het gekomen, dat mensen het vlees van hun zonen en dochters eten (35:29). Alles bij elkaar een heftige waarschuwing die zich richt tot het volk van Israël, maar die eigenlijk geldt voor ieder volk of natie.

Slechtheid en goedheid

In de afgelopen week van de 4 mei herdenking kon ik aan het verontrustend en smartelijk besef niet ontkomen over hoe vaak de beschreven afschuwelijkheden inderdaad hebben plaatsgevonden of zelfs nog zijn overtroffen, nog niet lang geleden, pas een kleine tachtig jaar terug, en niet in de laatste plaats zijn ondervonden door de Joden, waaronder vele leden van mijn joodse familie, maar ook door Roma, Sinti, homo's, gehandicapten en zovele anderen. Het voorspiegelen van mogelijke rampen of catastrofes doorbreekt niet of te laat de onverschilligheid van de massa voor het geleidelijk verval van de normen en waarden van integriteit, rechtvaardigheid en compassie, zoals profeten al vroeger en moderne visionairen nu hebben ervaren, de gevaarlijke onverschilligheid die de voedingsbodem kan worden voor grootschalige misdaden tegen bevolkingsgroepen of zelfs tot oorlog.

Effectiever dan schrikbeelden om ons alert te houden lijken persoonlijke verslagen en getuigenissen van levende mensen die beproevingen aan den lijve hebben meegemaakt die ook deze dagen weer in druk en beeld verschijnen. Dat helpt om je los te maken van de waarneming van de ander als object of als instrumenteel voor het eigen belang, als hinderpaal voor het eigen welzijn of als bliksemafleider van de eigen onlust maar als rechthebbend op zijn of haar eigen ruimte van waardigheid als uniek persoon. Dat betekent hard werken aan de basis, in eigen kring, om ons te bevrijden uit het web van stereotypen, ideologieën en identiteiten, waarin we gevangen zitten en vanwaaruit we onze medemens benaderen. Of zoals de Frans-Joodse filosoof Emmanul Levinas het uitdrukt: Het beroep dat mijn medemens op mij doet spreekt tot mij als een inbreuk op mijn natuurlijke neiging om alles om mij heen uitsluitend te zien, te duiden en te organiseren in het licht van mijn eigen lust of belang. De potentiële goedheid, die in de mens geraakt wordt door de unieke ander (door het gelaat van de ander zoals Levinas zegt) is eerder de weg naar het goddelijke dan het omgekeerde: dat de mens tot het goede komt, uitgaande van een God 3 .

Noten

1. Verschillende andere commentaren op de parasja Behar-Bechoekotai zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn  website 
2 . Deze Tochaha in Bechoekotai is uitgesproken bij de berg Sinai. Een kleine veertig jaar later wordt in Deuteronomium/Devariem, in de parasja Ki Tavo, een tweede Tochacha uitgesproken door Mozes/Mosjee, die twee keer zo lag is en extremer dan de eerste Tochacha, die aan de Eeuwige is toegeschreven. Was Mosjee als ik het zo mag zeggen ‘Roomser dan de paus'?
3. Levinas in een beluisterenswaardige interview op  Youtube

Parasjat Behar-Bechoekotai Wajikra/Leviticus 25:1-27:34
Een rouwperiode

In deze twee parasjot, in de meeste jaren samen gelezen, worden – heel kort samengevat - het sjabbat jaar en het Jowel jaar geïntroduceerd en verordend. Daarop volgen de zegen en de vloek: als de geboden worden nagekomen zal het het volk en zijn land goed gaan, maar als ze in de wind worden geslagen zullen de meest verschrikkelijke rampen plaatsvinden, van welke een flink aantal schrikwekkende voorbeelden beeldend worden geschilderd. Elders (1) ben ik daarop ingegaan.

Deze week wil ik terugblikken op een stukje rampgeschiedenis, dat in deze dagen wordt herdacht, ten minste in de meer orthodoxe kringen. De parasjot Behar en Bechoekotai worden gelezen middenin de periode van de zogenaamde Omertelling, die eigenlijk een tijd is van lichte rouw, alleen doorbroken door het zg Lag BaOmer feest op de 33 ste dag van de telling. Waarom die lichte rouw en waarom het feest?
Interessant om eens na te gaan.

Lag baOmer en Sjimon bar Jochai
 

Op Lag BaOmer, 18 Ijar (afgelopen zondag 14 mei), vond een positieve keer plaats in de Bar Kochwa opstand tegen de Romeinen (maar niet voor lange duur). Tegelijk is die datum de sterfdag van een van de grootste oude wijzen uit die eerste eeuwen van de gewone jaartelling Sjimon bar Jochaj.

Eigenlijk zijn de 49 dagen Omer-telling – oorspronkelijk een vreugdevolle periode op weg naar de graanoogst – een periode van lichte rouw geworden, die gedenkt, dat een vreselijke pestepidemie de 24 000 leerlingen van Rabbi Akiva wegvaagde in de tweede eeuw van de gewone jaartelling. De legende (in de Talmoed (2)) zegt, dat deze epidemie het gevolg was van hun gebrek aan respect voor en jaloersheid op elkaar. De leerlingen van Akiva, allen hoogbegaafd en fanatiek, verloren de grenzen van hun taak uit het oog, gingen vurig op in hun eigen brille en verdroegen de mening van hun collega's niet meer. Sommige oude wijzen hebben begrip voor de passie van de leerlingen, die alle grenzen uit het oog verloren in hun streven naar de opperste nabijheid bij God. Tegelijk destilleren uitleggers de les, dat fervente passie de kunst van de terughoudendheid broodnodig heeft.

Op historisch niveau bekeken lijkt me de veronderstelling niet ongerechtvaardigd, dat de dood van deze menigte studenten geplaatst moet worden in de oorlog tegen de Romeinen, die de Joden, geprest door de onbarmhartige verboden van keizer Hadrianus – o.a. om te besnijden - en zijn plan om een Romeinse tempel op de plaats van de in 70 verwoeste tempel te bouwen, in 132 waren begonnen onder militaire leiding van Sjimon bar Kochwa en onder spirituele leiding van Rabbi Akiva, die overtuigd was, dat Bar Kochwa de vurig verhoopte Masjieach was. Aanvankelijk boekten de opstandelingen successen. Aangenomen werd, dat het keerpunt in de opstand ten gunste van de Joden plaats vond op de achttiende van de maand Ijar, de dag die nu de rouwperiode even onderbreekt, de dag die we nu Lag baOmer noemen. Later zou men aannemen, dat op die datum het sterven van de Akiva-studenten gestopt zou zijn. Ruim twee jaar was er even weer een Joods Rijk, van 133 tot 135. Sjimon bar Kochwa werd door velen als Masjieach gezien en hij kreeg de titel ‘nassi', vorst. Maar de Romeinen rukten ten slotte met overmacht op en in de slag bij Betar, 135, werden de Joden verslagen. Rabbi Akiva werd gekruisigd.

De vele leerlingen van Rabbi Akiva, zouden die niet als toegewijde soldaten zich bij het leger van Sjimon bar Kochwa hebben aangesloten en zouden ze niet met passie hebben gestreden voor hun leraar en de Masjieach en tegen de Romeinen? Waarschijnlijk zijn ze dan als krijgers op het slagveld gesneuveld of door de Romeinen na de capitulatie geëxecuteerd, net zoals hun leraar. In de Talmoed is dan dit gebeuren, zou men kunnen zeggen, getransformeerd tot een verhaal in religieuze en morele sfeer. Dat de Omer-periode een rouwperiode is geworden is vermoedelijk door de Middeleeuwse rabbijnen bevorderd (3).

In ieder geval is één leerling van Rabbi Akiva aan de dood ontsnapt door zich voor de Romeinen verborgen te houden: Sjimon bar Jochaj. Rabbi Sjimon bar Jochaj was een van de belangrijkste leerlingen van de wijze Rabbi Akiva, die een van de grondleggers was van de Misjna. Sjimon bar Jochai bleef ook na de opstand onverzoenlijk en was wars van ieder compromis met de weer toenadering zoekende Romeinse autoriteiten. Bang voor verraad vluchtte hij met zijn zoon Elazar en zocht toevlucht in een grot, 13 jaar lang.  
De legende (4) verhaalt dat zij dronken uit een riviertje dat plotseling vlakbij ontsprong, aten van een carobeboom die vlakbij ontsproot en dat zij in de grot alleen kleding droegen bij het bidden en zich tussendoor met zand bedekten om hun kleding te sparen. Dertien jaren verdiepten zij zich in de geheimen van de Tora. Hier werden de kiemen gelegd voor de esoterische wijsheid van de ‘Zohar', die later in de dertiende eeuw werden opgeschreven door R. Moses de Léon. Na twaalf jaar stierf keizer Hadrianus en werd er een amnestie afgekondigd. Rabbi Sjimon en zijn zoon verlieten de grot. De eerste man die zij zagen was een boer die zijn koren maaide. Rabbi Sjimon kon na twaalf jaren diepgaande verzinking in de Tora niet begrijpen dat iemand zich met dergelijke wereldse zaken bezig hield. Zijn borende ogen verzengde de eenvoudige boer die in een hoop as en beenderen veranderde. De vertoornde stem van de Eeuwige, hij zij geprezen, riep: “Wil jij mijn wereld vernietigen? Ga terug naar je grot!”.   Weer een jaar van intense verdieping volgde. Nu konden zij zich wel verzoenen met de wereldse gang van zaken en het alledaagse gedoe van hun medemensen. Voor Tikoen Olam moet je echt de wereld in is de moraal.
Met grote blijdschap werden Rabbi Sjimon en zijn zoon verwelkomd. Vele wonderen zijn aan hem toegeschreven en vele anekdotes over wijze uitspraken zijn overgeleverd.   Verhaald wordt dat hij zo intensief Tora studeerde dat hij het bidden mocht overslaan.  
Op 18 Ijar stierf Sjimon bar Jochaj, op de 33ste dag van de Omer telling, dus Lag baOmer gedenkt ook vooral dat; de Hebreeuwse letters l en g vormen samen het getal 33. Omdat de Joodse wijze bepaald had, dat die gedenkdag een feestdag moest zijn, is er op die dag een onderbreking van de rouwperiode met allerlei vieringen. Gedurende de laatste eeuwen is de gewoonte ontstaan om de sterfdag van Rabbi Sjimon te gedenken door zijn graf te bezoeken. Vele duizenden met name chassidische joden bezoeken op deze dag zijn tombe op Mount Meron in het noorden van Israël, bij Tsfat. Grote vreugdevuren worden ontstoken, en driejarige jongetjes worden voor het eerst van hun leven geknipt, de zg ‘opsheren' ceremonie. In de Omer periode worden geen huwelijken gesloten behalve op deze dag.  
In de kabbala wordt aan deze dag een grote lichtkracht toegeschreven.

Noten

(1) Bijv. in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 2 , Van de Berg naar de Rivier,  Leviticus, Numeri en Deuteronomiu, p. 80 ev  
(2) Talmoed Jevamot 62b, waarin de ziekte overigens vertaald wordt als kroep (difterie). Het aantal van 24.000 doet denken aan Bamidbar/Numeri 25:9, waarin 24.000 slachtoffers worden vermeld van de epidemie, die de Israelieten trof n.a.v. de omgang met de meisjes van Moäv en Midjan. De Talmoed vermeldt overigens 12.000 en de legende geeft dit aantal later verdubbeld.
(3) Zie ook het verhaal op Aish.com
(4) Talmoed Sjabbat 33b -34a

parashat Bechoekotai Leviticus 26:3–27:34
Wie straft en beloont?

Aan het eind van het bijbelboek Leviticus (in het hebreeuws Wajikra), in deze parasja, staan na de woorden " als jullie (Israël) wandelen in mijn wetten en voorschriften en ze houden en ze doen " een reeks zegeningen en daarna een reeks rampen, die zich zullen voordoen, "als jullie niet naar mij luisteren en jullie al deze voorschriften niet doen” . Dergelijke passages met zegeningen en vervloekingen staan ook weer aan het eind van Deuteronomium (Dewariem)

Er wordt wel gezegd dat de passages in deze parasja Bechoekotai slaan op de periode dat Israël op het punt stond het beloofde land binnen te trekken en nog niet het veertigjarig uitstel over zichzelf had afgeroepen.
Opnieuw worden dan na veertig jaar omzwerving in de woestijn de zegeningen en rampspoedige voorspellingen hernomen; daarop slaan dan de analoge passages in Deuteronomium (in de parasja Ki Tavo)

Waarom zo kort over de zegeningen en zo lang en gedetailleerd over de rampen? Dat lijkt maar zo, zeggen de oude wijzen: de zegeningen worden meteen en in zijn geheel genoten en de rampen worden geleidelijk gedoseerd en dus ook beschreven, naarmate het volk koppig blijft in zijn weerspannigheid, ongehoorzaamheid en afkeer.

Ook wordt gewezen op verschil in formulering van de precondities voor zegen en ramp: Voor zegen is het rechtstreeks en eenvoudig: "als jullie (Israël) wandelen in mijn wetten en voorschriften en ze houden en ze doen ”.
De precondities voor de rampen worden steeds in alle toonaarden herhaald en gaan verder dan alleen het niet houden van de voorschriften: "als jullie mijn wetten versmaden en van mijn voorschriften een afkeer hebben etc.”
Aldus zeggen de Rabbijnse geleerden: goed beschouwd weegt de maat van goedheid van de Ene op tegen de maat van Zijn vergelding.

Een ander punt dat de oude commentatoren opviel was dat bij de zegeningen het alleen gaat om materiële zegeningen als regen op tijd, goede oogst etc. en niet om de beloning van spiritueel geluk of zelfs een "aandeel in de komende wereld'.
Nachmanides zegt ongeveer: het voortleven van de ziel en zijn vereniging met De Ene is de natuurlijke gang van zaken en behoeft geen aparte vermelding, de in het vooruitzicht gestelde materiële voorspoed en de voorspelde rampen zijn de eigenlijke wonderen van Gods ingrijpen. Geen slecht idee: om de voorspoed waarin je nu leeft te ervaren als een wonder.

Maimonides stelt, dat het houden van de Tora en zijn voorschriften voorspoed bewerkstelligt, maar dit is niet de eigenlijke beloning: de voorspoed, materieel, qua gezondheid, stelt de mens in staat in actie en Tora-studie kennis en wijsheid te verzamelen en vooral deze wijsheid garandeert hem een aandeel in de komende wereld, omgekeerd zijn de rampen geen uiteindelijke straf, maar de straf is het afsnijden van het voortleven van de ziel, omdat deze niet voldoende kennis en wijsheid in zich heeft kunnen verkrijgen. Dit lijkt een beetje elitair: wie geld, goed en gezondheid bezit heeft meteen een extra voordeel: hij of zij is in de gelegenheid - zij het met veel reflectie en studie - zijn ziel het eeuwige leven te bezorgen.

Wat vinden wij nu van dit straf- en beloningsysteem, eventueel dus in de verfijnde versie van Maimonides.

Goed beschouwd zit er een zekere logica in zit. Maar vooral op het niveau van een maatschappij of volksgemeenschap in zijn geheel. Als het volk, zeg het merendeel van een samenleving, Joden of niet-joden, goed zorgt voor het land, de ouders en de ouderen, de weduwen en de wezen, voor de dagloners (arbeiders), de vreemdelingen, rechtvaardigheid betracht tegenover armen, overtreders, de medemensen fatsoenlijk behandelt en zelfs van hen houdt, en zich niet overgeeft aan allerlei tovenarij, bijgeloof, onrecht, en verzoening zoekt bij overtreding et cetera, zal er een maatschappij zich vormen waarin vrede en voorspoed zich kan nestelen, waar welvaart kan groeien. Het geldt niet voor ieders individueel lot, het gaat om een overall tendens (de Tora richt zich meestal tot het geheel, niet tot de enkeling).

Omgekeerd zal een verwaarlozing en uitbuiting van land en medemens, onfatsoen, uitspattingen, twist, onverzoenlijkheid et cetera, op den duur opstand, op langere duur oorlog en rampen uitlokken.

Het verband is misschien niet zo lineair als de passages van deze parasja suggereren, maar de trend is duidelijk. De geschiedenis laat niet na de bewijzen te leveren, echt niet alleen voor het Joodse volk, voor alle volken die door de geschiedenis heen hebben bestaan en nog bestaan.
Al die gruwelen die in deze parasja met een bijna wellustige poëzie worden beschreven hebben plaatsgevonden en vinden op sommige plekken op deze wereld nog steeds plaats. De moderne tijd verschilt in dit opzicht niet van het verleden.

Het Joodse volk, het Am Jisraël, vormt echter wel het paradigma van deze geschiedkundige wetmatigheid, die door de Tora al zo lang geleden werd opgemerkt en uitgewerkt.
Voor alle maatschappijen geldt: onrechtvaardigheid, wreedheid, haat voor de naaste of de vreemdeling, uitbuiting van medemens en natuur en herhaalde waarschuwingen niet benutten voor ommekeer, veroorzaken op de lange duur twist, oorlog en rampen, ook op ecologisch niveau.

Gaat het dan om die 613 mitswot met al hun rituele kanten, als je die maar perfect houdt? De essentiële boodschappen die uit de oude geschriften opklinken -- neem alleen al de tien uitspraken en de voorschriften in Leviticus 19 = gaan over vrede, compassie en rechtvaardigheid en de mogelijkheid van ommekeer ( tesjoewa ).
In de Talmoed wordt gevraagd: waarom werd de Tweede Tempel verwoest, waar toch Tora werd geleerd, mitzwot werden gedaan en goede daden? Het antwoord: Omdat er binnen redeloze haat (" sinat chinam ') was (Yoma 9B).
(In een artikel in de Jerusalem Post van een paar jaar geleden verzucht een schrijver: " Stel dat het orthodoxe Jodendom zou doen wat het vroeger zelden gedaan heeft en in een revolutionaire ommekeer de morele voorschriften even hoog zou schatten als de rituele voorschriften.")

Is de Eeuwige nu de Persoonlijke uitdeler van ramp en voorspoed? Nee natuurlijk, Hij schept, werkt en vernietigt in en door de mens, zijn duurzame regels hebben de bemiddeling van de mens nodig in wier geest en hart ze doorwerken of juist niet doordringen, of zelfs afkeer wekken.
Buiten de mens om bestaan ze eigenlijk niet. De mens roept zijn eigen voorspoed en zijn eigen rampen over zich af. Een soort Joodse expressie van de wet van karma.

Dat laat onverlet, dat er een groot gebied van mysterie overblijft en een sfeer van oncontroleerbaar noodlot onze geest blijft bezighouden.
Zoveel rampen aan Joodse gemeenschappen door andere groepen toegebracht lijken zo door en door "onverdiend” in een theorie van beloning en straf, zelfs wanneer men die opvat in de wat ruimere en minder 'schuldbeladen' idee van karma, het schijnbaar complexe weefwerk van oorzaak en gevolg.

Zo letterlijk en lineair kan het allemaal niet bedoeld zijn.
Hebben de Israëlieten die rampen over zich zelf afgeroepen? Of zijn zij op zijn minst ook de speelbal, of meer nog het mikpunt, geweest van de goddeloosheid - letterlijk van God-losheid - van de grotere gemeenschap waarin zij een plek meenden te hebben gevonden?

RC 290505

parashat Bechoekotai (2) Leviticus 26:3–27:34
God en de rampen

De parashat Bechukotai is de laatste parasha van het boek Leviticus / Wajikra. Het is het forse slotakkoord van dit boek met zijn vele mitswot. In deze parasja, staan een reeks zegeningen "  als jullie (Israël) wandelen in mijn wetten en voorschriften en ze houden en ze doen  " en daarna een lange reeks indrukwekkend beschreven rampen, die zich zullen voordoen,  "als jullie niet naar mij luisteren en jullie al deze voorschriften niet doen”  . Dergelijke passages met zegeningen en vervloekingen waren een gebruikelijke afsluiting van contracten in die oude Middenoostetlijke tijden. Beschouwt men dit Bijbelboek Wajikra als (een belangrijk deel van) van het verbond van de Eeuwige met zijn volk, dan is deze afsluiting in lijn met destijds toegepaste contractuele gebruiken. Overtreding van overeengekomen verplichtingen werden gesanctioneerd met de meest vreselijke vervloekingen.

De plaatsing van deze passages in een historische en filologische context maken ze voor ons als moderne lezer nog niet meteen onschadelijk; ze blijven veronrusten.
Het valt op met welk een vaardige pen en met en haast literaire wellust deze in het vooruitzicht gestelde rampen zijn geschreven. De motivatie om de mensen af te schrikken van hun mogelijke dwaalwegen met vreselijke beelden heeft de redacteur van deze passages gebracht tot het uiterste van zijn litteraire kunnen. Hoever moet het gekomen, dat mensen het vlees van hun zonen eten en het vlees van hun dochters (35:29).
De passages lopen op in een crescendo waarin toenemende hardnekkige ongehoorzaamheid aan de geboden van de Eeuwige gepaard gaat met een toenemende parallelle ellende en niet de minste daarvan is de verdrijving van het joodse volk in vreemde landen en hun vernedering aldaar. Het verontrustende is mede, dat de beschreven afschuwelijkheden inderdaad hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden. Niet alleen het Joodse volk heeft alle geschetste ellende meegemaakt, Ook andere volken, gemeenschappen, groeperingen zijn getroffen door rampen als in dit scenario beschreven. Zijn rampen inderdaad de straf voor menselijk gedrag?

Het paradigma van vloek en zegen, van beloning en straf, dat toch wel al te lineaire wereld- en godsbeeld is in deze moderne tijden in brede lagen bezweken; het heeft mij nooit aangesproken en het is ook niet de reguliere opvatting in het liberale Jodendom.
Hoe menselijk blijft het om God ten tonele te brengen of ter verantwoording te roepen als het lijden toeslaat, je persoonlijk treft of een heel volks(deel). We projecteren onze absolute onmacht in een God die bewust straffend of onnaspeurbaar willekeurig beschikkend op ons reageert of zelfs – misschien nog erger - onverschillig voor ons niet thuis geeft. Gister nog – als ik dit schrijf is het 5 mei – riep Rabbijn Vorst tijdens de herdenking van de Nijmeegse vermoorde Joden het nog uit: waar was God in Auschwitz!
(Vandaag 5 mei is het trouwens Jom haZikkaron, de gedenkdag voor de gesneuvelde soldaten van Israel)

Maar vele moderne denkers, theologen, filosofen en ook ik zijn aan de theodicee voorbij of misschien: toe aan een nieuwere, veel subtielere theodicee, de poging tot verklaring van Gods werking in de gang van de natuur en in de gang van de mensheid.
Een paar rudimentaire noties.
God als regisseur van goed en kwaad, als toedeler van het lijden, die God is dood. Maar er is een goddelijk spreken, dat niet rechtstreeks op mij ingrijpt, maar dat indirect plaats vindt. Dat spreken grijpt in via mijn medemens, die – hier volg ik Levinas, voor zover ik hem begrijp – als medemens een beroep op mijn goedheid belichaamt, een beroep op mijn mogelijkheid om het goede en het wijze in mijzelf tot uiting te brengen in dienstbaarheid naar hem of haar, naar die ander. Het beroep dat mijn medemens op mij doet spreekt tot mij als een inbreuk op mijn natuurlijke neiging om alles om mij heen uitsluitend te zien, te duiden en te organiseren in het licht van mijn eigen lust of belang. Die potentiële goedheid, die in de mens geraakt wordt door (het gelaat van zoals Levinas zegt) de ander is eerder de weg naar het goddelijke dan het omgekeerde: dat hij tot het goede komt, uitgaande van een God.*)
Ik zou zeggen, dat deze potentiele = Levinas zegt zelfs aangeboren – goedheid van de mens resoneert in de Tora, althans zeker in het ethische deel van de voorschriften, zoals die zijn neergelegd in bijv. hoofdstuk 19 van Wajikra, de zg heiligheidcodex; de voorschriften van hoofdstuk 19 leggen de bodem voor de principes van menselijke omgang en iets wat wij rechtvaardigheid en beschaving noemen. Die voorschriften na te komen behoort ook tot de opgave een heilig volk te zijn (zie mijn commentaren op de parashat Kedoshim). 

Hoe gaan we dan om met al die straffen die de Tora middels de daar tot Mozes sprekende God in het vooruitzicht stelt voor het geval van ongehoorzaamheid aan Zijn voorschriften?
Wel, die straffende God, daar geloven wij niet meer in, maar in deze parasha – die wel de Tochacha, de berisping wordt genoemd – klinkt wel een basale intuitie door, die zich niet tot het individu richt, maar tot het collectief, de gemeenschap. Wij kunnen hem lezen als een intuitie, die in de bijbelse taal gericht is aan het volk van Israel, maar die geldt voor ieder volk, het is een universele intuitie: de gemeenschap, die de regels van gerechtigheid aan zijn laars lapt, die de voorschriften om voor de armen, de weduwen en de wezen te zorgen verwaarloost, die de vreemde ander onderdrukt, nalaat de werkers hun loon te betalen, die zich bezondigt aan omkoping en corruptie, aan partijdigheid in de rechtspraak, aan haatzaaien, zo'n gemeenschap of maatschappij loopt het gevaar tot anarchie te raken, tot geweld en tot oorlog, die staat bloot aan rampzalige ontwikkelingen, waarvan in deze parasha zo'n kleurrijke bloemlezing geeft en waarvan de wereld van vandaag op zo vele plaatsen getuigenis geeft, ik noem geen namen. Het is een maatschappij, waarin de mensen elkaar als object zien - ieder voor zich de ander beschouwend als object in zijn eigen wereldje - , een samenleving, waarin de mensen niet meer het gelaat van de ander zien, dat een appel doet op gerechtigheid en compassie. Een maatschappij of gemeenschap, waarin de goedheid van de mens is verzonken, kortom die ‘van God los' is.
De lotgevallen van het volk van Israel lijken dan een soort pilot project voor alle volken, Is de geschiedenis van het joodse volk niet een vaak bittere voorbeeldgeschiedenis van de worsteling om een ‘goed' volk te zijn met vallen en opstaan, een volk, dat het gevaar loopt het slachtoffer te zijn van machtige volken, die op hun beurt de vreemdeling haten en kwade bedoelingen hebben?
In die zin roept deze parasha ons nog steeds toe.

Gelukkig hoeft niet ieder lid van de gemeenschap een heilige te zijn, want in het begin van deze parasha staat ook onder de zegeningen – die zijn er gelukkig ook – deze passage:
26:8  Vijf van jullie zullen volstaan om honderd vijanden te verjagen en met honderd van jullie verjaag je er tienduizend; ze zullen door jullie zwaard worden geveld.
Wanneer je deze belofte van de militaire sfeer overhevelt naar de spirituele sfeer- zoals de Oude Wijzen doen**) - , dan mag je constateren, dat naarmate de minderheid van getrouwe rechtvaardigen zich vermeerdert hun invloed niet lineair, maar onevenredig toeneemt. Als tien honderd aankunnen, dan kunnen honderd niet alleen tweeduizend man aan, maar veel meer, wel tienduizend! Een ‘kritische massa' van rechtvaardigen – laten we zeggen een massa van fatsoenlijke tot verlichte mensen - kan de samenleving voor rampen behoeden.
Maar zeker is, dat minder dan tien niet voldoende is, zoals Avraham ervoer toen hij de redding van Sedom trachtte af te smeken.

*) Zoals Levinas nog eens zijn denkbeelden uitlegt in het heel beluisterenswaardige interview, dat de IKON op Youtube heeft geplaatst

**) vermeld in Nechama Leibowitz' commentaar op Bechoekotai

Parashat Behar Wajikra/Leviticus 25:1 - 26:3
het Joweel-jaar als utopisch moment

In het Bijbelboek Wajikra/Leviticus, in de weekportie ‘Behar', wordt voorgeschreven, dat na zes jaar bebouwing de akkers een jaar braak moeten liggen. Dezelfde rust wordt voorgeschreven voor de wijngaard. Ook zal men wat er opkomt niet inzamelen. Rijk en arm, mens en dier hebben gelijkelijk toegang tot wat er te velde staat. Het moet een sabbatsjaar zijn met volledige werkonthouding.
Na 49 jaren is het vijftigste jaar een Joweeljaar (jubeljaar); In dat jaar komt ook land, dat de afgelopen 49 jaar is verkocht weer terug bij de oorspronkelijke eigenaar en in de verkoopprijs wordt rekening gehouden met de afstand in tijd tot het komende jubeljaar.

‘Laat dan in de zevende maand op de tiende van de maand bazuingeschal weerklinken; op de Dag van de verzoening moet je de bazuin doen schallen in heel jullie land. Geef het vijftigste jaar een bijzondere wijding door in het land vrijheid af te kondigen voor al zijn bewoners, een door de bazuin ingeluid jaar, een Joweeljaar is het en moet het voor jullie zijn; ieder moet dan terugkeren naar zijn eigen grondbezit en ieder moet weer in zijn eigen familie terugkomen'(Waj/Lev. 25, 9-10) en:  
"want van Mij is het land, want vreemdelingen en bijwoners zijn jullie bij Mij" (
Waj/   Lev. 25,23)  

Twee fundamentele boodschappen klinken voor mij in deze passages door.  

De eerste is: niets is permanent, zeker bezit niet.  
We hebben ons bezit, onze eigendommen, wellicht ook ons lichaam te leen, in beheer; onder deze passages bespeur ik een ondertoon: bezit of eigendom is een noodzakelijke illusie, een onvermijdelijk maar noodzakelijk ‘onrecht' , dat wel eens in de zoveel tijd doorgeprikt moet worden, weer moet worden rechtgezet. Want het is alles
" van Mij, want vreemdelingen en bijwoners zijn jullie bij Mij   ".  
In het rabbijnse Jodendom is de regeling allengs aangepast en gemitigeerd.  

In onze wereld van kapitalisme en materialisme hebben we bepalingen als deze ‘uitwendige' Joweel-regeling allang niet meer. Maar in momenten van psychologische, filosofische of religieuze bezinning kunnen we er niet onderuit: in existentiële zin moeten we uiteindelijk alles weer teruggeven. Niet alleen de akker na verloop van jaren tot het Joweel-jaar, maar na de ons toegemeten tijd ook al ons bezit, ons lichaam, ons leven. Het zal geen toeval zijn dat de "Joweel-tijd" 50 jaar is: als ik een akker koop in mijn jeugd, kan ik er een leven lang op zaaien en van oogsten, dan moet ik hem doen terugkeren naar zijn oorsprong.

De tweede boodschap put uit deze oude bepalingen een utopisch moment:  
Stel je voor, overal in het land klinkt het machtige geluid van bazuinen, overweldigend kopergeschal, overal in stad en land te horen; signaal van een fundamentele bevrijding, een jaar lang, waarin knellende banden geslaakt worden, waar in een diep vertrouwen de gangbare gedreven arbeid wordt gestaakt en men zich overgeeft aan de gang der natuur. Wat er te velde staat is voor iedereen. Weg schuttingen, heiningen. Allerlei in bijna een halve eeuw ontstane complicaties worden weer ontrafeld (Even niet nadenken over de andere complicaties die dit met zich ee zou brengen …). Het roept allerlei eschatologische beelden op van een wereld van diepgaande vrede, verzoening en viering. Imagine.. .

En stel, dat je het Joweel-jaar weer zou invoeren, b.v. alleen voor de landbouw, het zou wellicht een ecologische zegen zijn voor de geëxploiteerde grond. Of nog verder doorgevoerd, alle schulden kwijtgescholden, ook aan de derde wereld.  
Stel, dat je dat jubeljaar helemaal zou doorvoeren; stel, dat er een grote en edele geest over de planeet zou waaien: deze aarde is van allen; " want van Mij is het land, want vreemdelingen en bijwoners zijn jullie bij Mij   ".  
Stel je voor, - ondenkbaar, maar met utopische fantasie voorstelbaar - hoe zou dat zijn; het lijkt wel totaal onhaalbaar, maar stel je voor" Imagine…
En stel, dat je ook weer zeven maal zeven maal zeven jaar - 343 - voorbij laat gaan en dan een soort ultiem jubeljaar instelt, dat nog verder gaat. Hoe? Fantaseer.
Dit eschatologische beeld vind je terug in de Joodse mystiek in de idee, dat na zes milennia een sjabbat-milennium aanbreekt: de messiaanse tijd. (zie b.v. Talmoed Sanhedrin 92a).

Maar nu even een lichte voet op de rem: Heilsverwachtingen, bewustzijn van Nieuwe Tijden of Eindtijd, verwachting van Messiaskomsten of Christuswederkomsten zijn, als ik het zo mag zeggen, van alle tijden. New Age fenomenen alom. Enige alertheid is op zijn plaats.  
Wat werkelijk nieuw is in dit tijdsgewricht, met welke specifieke bewegingen zich mensheid en wereld nu wendt naar een werkelijke Nieuwe Tijd, laten we dat niet te snel invullen en vastleggen; laten we de diagnose van Nieuwe Tijdsfenomenen steeds open houden:  
zoals we de bijbelse akker braak laten liggen, laat ons hart - met de stevige grond van een geschiedenis en een traditie - open blijven staan voor wat wérkelijk als nieuw, als helend, als richtingwijzend onthuld wordt.

En hoe en waar en wanneer die Nieuwe of Messiaanse Tijd aanbreekt, laten we dat niet te snel bepalen, zeker niet voor anderen. (laat staan dat we handelen uit heilige overtuigingen dat die Messiaanse Tijd de herbouw van de tempel in Jeruzalem zou moeten inhouden, God verhoede).  
Als we ons kunnen onthouden van ideologisering en dogmatisering, kunnen we ook de zuiverheid en afgestemdheid hebben om te weten wat werkelijk de tekenen des tijds zijn.   En om te weten hoe wij misschien - voor een schijnbaar nietig stukje - zelf een 'teken des tijds' kunnen zijn. De beroemde filosoof-bijbelgeleerde Yeshayahu Leibowitz (1903-1994) zegt: ‘de Masjieach zal komen, eens. De masjieachs die kwamen waren vals. De masjieach die komt is vals. Het kenmerk van de Masjieach is dat hij altijd komende is'….(1)

(1) te horen op https://www.youtube.com/watch?v=Zz-QMDPW5RM

Parashat Behar (2) Leviticus 25:1 - 26:3
rust en herstel voor mens en natuur

In het Bijbelse boek "Leviticus" ofwel "Wajikra", in het hoofdstuk (parasha) dat wordt genoemd "Behar', wordt voorgeschreven, dat na zes jaar bebouwing de akkers een jaar braak moeten liggen. Dezelfde rust wordt voorgeschreven voor de wijngaard. Ook zal men wat er opkomt niet inzamelen. Rijk en arm, mens en dier hebben gelijkelijk toegang tot wat er te velde staat. Het moet een sabbatsjaar zijn met volledige werkonthouding.
Na 49 jaren is het vijftigste jaar een jubeljaar; dat gaat nog verder, ook land, dat de afgelopen 49 jaar is verkocht komt dan weer terug bij de oorspronkelijke eigenaar en in de verkoopprijs wordt rekening gehouden met de afstand in tijd tot het komende jubeljaar. Door deze parasha klinkt een oerritme door van werk, activiteit en productie enerzijds en rust, viering en herstel anderzijds, en ritme dat al eerder is ingeluid met het voorschrift van de shabbat.

Na zes dagen werken rust: de shabbat

Op de kleinste tijdschaal begint het met de week. De Tora stelt een heilige rustdag in, zes dagen werken en de zevende dag is een rustdag. Dat is de sabbat, sjabát, zeggen wij. God gaf het goede voorbeeld, ‘ want in zes dagen heeft de Altijdzijnde de hemel en de aarde gemaakt, en de zevende dag heeft hij gerust om op adem te komen .' (Ex 31:16) Op vele plaatsen, wordt die rustdag van de Altijdzijnde als maat gesteld voor de heilige rustdag voor de mens, heel sprekend bijv. in Deuteronomium 5:12: Neem de sabbat in acht, zoals de EEUWIGE, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. 13 Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 14 Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u.

Dit gebod om een dag te rusten is de eerste sociale wetgeving in de geschiedenis van de mensheid. Het gold niet alleen voor de Israëliet, maar ook voor de immigranten, voor de ossen en de ezels. Het is verankerd in de goddelijke sfeer en zo kreeg het gebod een autoriteit, die het tussen mensen nooit had gekregen.
Merkwaardig, die week. Hij is niet zoals de andere tijdseenheden die wij hanteren, de dagen, de maanden, de jaren, gebaseerd op zon, maan of sterren of op de seizoenen. Het is een tijdseenheid gedicteerd door de menselijke maat. Er is kennelijk sprake van een bewustzijn van het feit, dat activiteit, werk en inspanning, na 6 dagen vragen om rust, verademing, recuperatie van één dag.
Het is de mens die op basis van zijn eigen menselijke ervaring heeft gemerkt, dat dit ritme hem zelf, zijn lichaam, ziel en geest en de levende natuur om hem heen ten goede komt. Dit besef is aan de joden toegekomen als goddelijk voorschrift, het is een heilige dag geworden die terugwijst naar de schepping, vraagt om viering en genieting in het heden en vooruitwijst naar de messiaanse tijd.
Gaandeweg is het een gift van het jodendom aan de mensheid geworden, het christendom heeft de zevende dag als rustdag overgenomen en zo is het een deel van ons mondiaal erfgoed geworden.

secularisatie van de rust

In de laatste honderd jaar is in het westen het recht of de plicht om te rusten vastgelegd in veel sociale wetgeving. Het is ontrokken aan de sfeer van religie en seculier geworden.
Daar is natuurlijk niks mis mee, het is een grote verworvenheid.
Met die secularisatie van het rusten, met die ontheiliging, betalen we ook een prijs. Twee dingen besef ik.
Het eerste is: de rustdag staat niet meer in het teken van viering, bezinning en inkeer. De ontspanning mist een diepere laag van dankbaarheid en verbondenheid met de schepping. Veel mensen zijn er juist op uit om op zaterdag of zondag zoveel mogelijk te doen, om te gekke belevenissen op te doen, sensaties mee te maken en koopjes binnen te halen, de spirituele dimensie maakt plaats voor een ‘stuk emotie' of een ‘stuk beleving'.
Moeten we nu terug naar de eindeloze gereformeerde zondagen of moet de orthodoxe sjabbat voor de hele wereld gelden? Ik denk dat we nieuwe vormen moeten uitvinden. Niet voor niets gaan veel mensen naar retraites, meditatie weekenden, stilte dagen etc.
Ga ook eens op jouw manier een sjabbat vieren of een rituele rustdag houden...
In de tweede plaats betekent de secularisatie van de rust ook een mindere weerbaarheid tegen de onverzadigbare claims van de vrijemarkteconomie, het systeem, dat ver boven ons uit gegroeid is en ons in een maalstroom meesleurt, die niemand meer lijkt te kunnen stoppen. Dit doorschietend kapitalisme heeft geen respect voor het ritme van werk en rust dat aan de basis ligt van het menselijk leven en eigenlijk ook de hele natuur.
Kijk nu eens naar de hectische 24-uurseconomie, die de mensen gaandeweg die 20-ste eeuw op gang hebben gebracht. Die mens en leefomgeving exploiteert en uitbuit. Zijn we doof geworden voor de stem die ons een ritme van zes plus één influistert, een ritme van de menselijke maat?

Na zes jaar het zevende jaar rust: het sabbatjaar

De mens moet rusten, maar ook de aarde moet van tijd tot tijd zijn rust hebben. In het Bijbelse boek "Leviticus", in deze parasha dus,wordt voorgeschreven, dat na zes jaar bebouwing de akkers een jaar braak moeten liggen. Dezelfde rust wordt voorgeschreven voor de wijngaard. Ook zal men wat er opkomt niet inzamelen. Rijk en arm, mens en dier hebben gelijkelijk toegang tot wat er te velde staat. Het moet een sabbatsjaar zijn met volledige werkonthouding. Dit heet in de joodse wereld het sjemieta jaar.
Ik ben zelf absoluut geen agrarisch expert. Het klinkt mij wel zinnig in de oren, dat de grond af en toe kan bijkomen van jaren intensieve bebouwing. Ben wel benieuwd, hoe een moderne landbouwkundige dit zou beoordelen. Dit ecologische welzijn is het seculiere aspect.
Het heilige aspect is, dat het oproept tot vertrouwen, dat de Schepping of zijn Schepper zal voorzien in onze noden, ook als we onze gewone arbeid een tijd staken.
In de moderne tijd heeft het idee van een sabbat-jaar een weerklank gekregen in het zg sabbatical year, waarin de bevoorrechte, die dit ten deel valt, zijn routineuze werk een jaar lang mag loslaten voor een zoektocht naar nieuwe bronnen.

Na zeven maal zeven jaar het vijftigste jaar: het Jubeljaar

De Tora gaat in zijn zevengebaseerde ritme nog verder. In datzelfde bijbelboek Leviticus even verderop staan de bepalingen rond het zogenaamde Jubeljaar, in de joodse wereld het Joweel jaar. “Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn, 9 moeten jullie op de tiende dag van de zevende maand de ramshoorn luid laten schallen. Op Grote Verzoendag moet in heel het land de ramshoorn schallen. 10 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren. 11 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn. Je mag dan niet zaaien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. 12 Het is een jubeljaar, dat als heilig beschouwd moet worden. Jullie zullen dat jaar leven van wat er vanzelf opkomt.” Lev. 25, 9-10)

Dat is nogal wat! Land terug naar oorspronkelijke eigenaar, schulden kwijtgescholden...
De teller wordt als het ware weer op nul gezet, een schone lei wordt geschapen.
Het zevende jaar van braak liggen van de akkers, het shemieta-jaar wordt door religieuze joden in Israel nog wel tot op zekere hoogte in acht genomen, zij het dat met handigheidjes toch wel bebouwing plaats vindt. Het Jubeljaar wordt al eeuwen niet meer gepraktiseerd. Maar bekeken naar zijn grondintenties is het dubbel de moeite waard dat jubel jaar nader te bekijken.
Twee fundamentele boodschappen klinken voor mij in deze passages door.

De eerste is: niets is permanent, zeker bezit niet.
"want van Mij is het land, want vreemdelingen en bijwoners zijn jullie bij Mij " staat er in dat zelfde hoofdstuk.( Lev. 25,23)
Vanuit dat oogpunt besef ik: we hebben onze eigendommen te leen, in beheer.
Tussen de woorden van deze passages bespeur ik een ondertoon in de zin van: bezit of eigendom is een noodzakelijke illusie, een onvermijdelijk maar noodzakelijk ‘onrecht' dat wel eens in de zoveel tijd doorgeprikt moet worden, weer moet worden rechtgezet.
Want het is alles “ van Mij, want vreemdelingen en bijwoners zijn jullie bij Mij ".
De tweede boodschap haalt uit deze oude bepalingen een utopisch moment:
stel je voor, overal in het land klinkt het machtige geluid van bazuinen, overweldigend kopergeschal, overal in stad en land te horen; het is een signaal van een fundamentele bevrijding, een jaar breekt aan, waarin knellende banden geslaakt worden, waar in een diep vertrouwen in het beste van de mens en in zijn schepper de gangbare gedreven arbeid wordt gestaakt en men zich overgeeft aan de gang der natuur. Wat er te velde staat is voor iedereen. Weg schuttingen, heiningen. Allerlei in bijna een halve eeuw ontstane complicaties zijn ontrafeld. Het roept allerlei beelden op van een wereld van diepgaande vrede, verzoening en viering. Imagine...
Stel je de consequenties voor van een Joweel-jaar, dat zou gelden voor de landbouw en bosbouw over de hele wereld, een jaar waarin geen exploitatie en uitbuiting van de natuur plaats vindt. Het zou een ecologische zegen zijn voor de uitgeputte grond en de mishandelde bossen. Of nog verder doorgevoerd, stel je voor, alle schulden kwijtgescholden, ook aan de derde wereld.
Alle heiningen om prive-bezitjes, om de anders zo goed bewaakte ondernemingen: weg. Stel je voor, dat er een grote en edele geest over de planeet zou waaien: deze aarde is van niemand en bestemd voor allen; " want van Mij is het land, want vreemdelingen en bijwoners zijn jullie bij Mij ".
Het idee van het jubeljaar heeft de Australische econoom Prof. Steve Keen   geïnspireerd tot een misschien wel goed idee met betrekking tot de huidige financiële crisis. Hij wil, dat de overheid voor de private en publieke sector alle schulden aan banken aflost en geld scheppen door banken verder verbiedt en het beheer van het financiële systeem overneemt. “Door een einde te maken aan het geldscheppen door schuld, komt er ook ruimte om geld daar te investeren waar het maatschappelijke relevantie heeft en het toegevoegde waarde oplevert voor de mens en aarde. De moderne variant van het oude jubeljaar, dat al bij de Sumeriers en de Hebreeën eens per 49 jaar werd toegepast zet de meters weer op nul en haalt de spanning uit de economie. Het zal bovendien een enorme opluchting betekenen voor mensen, bedrijven en overheden die worstelen met een schuldenlast, dus een explosie van optimisme en nieuw elan teweeg kunnen brengen”
Voor de details verwijs ik naar de website van Ad Broere, die in zijn column “ het moderne jubeljaar” verder uitlegt.

Tikoen Olam

Laten we weer even neerdalen in de praktijk van alledag. Het utopisch moment geeft een richting, maar vraagt natuurlijk een verwerking naar daadwerkelijk handelen. Daartoe heeft het Jodendom een belangrijk begrip, dat heet Tikoen Olam. De woorden betekenen: reparatie van de wereld. Het is een begrip oorspronkelijk afkomstig uit de kabbalistische mystiek, dat ook ruimere betekenis heeft gekregen in het exoterisch Jodendom. De meest moderne en breed opgevatte betekenis van Tikoen Ôlam is "het herstel van een onvolmaakte (gebroken) wereld" door menselijk handelen. De mensheid heeft een indringende verantwoordelijkheid bij het beheer van zijn aardse omgeving. Er ligt een taak om deze door sociale actie te verbeteren. Iedereen kan bijdragen aan de verbetering van het leven nu en het leven van toekomstige generaties. Tikoen Olam dringt er bij de mensen op aan verantwoording te nemen voor hun wereld. Het is aan hen en niet aan een hogere macht om de wereld te brengen naar vrede, heelheid en rechtvaardigheid.
Het Jodendom heeft in Tikoen Olam een eigen concept voor sociale actie ten behoeve van een betere wereld. Een advies aan de Israëlische regering van een paar jaar geleden ging over hoe Tikoem Olam een richtinggevend principe kan zijn bij programma's van sociale actie, nationaal en globaal. Daarin wordt trouwens gezegd, dat de praktijken van het Sabbatjaar en het Jubeljaar een karakteristiek model bieden, dat ecologische duurzaamheid verbindt met sociale rechtvaardigheid, een model dat overdenking waard is. *)
Tegelijk is Tikoen Olam een concept dat aansluit bij vergelijkbare ideeën in andere religies en levensbeschouwingen Het opent mogelijkheden tot vruchtbare samenwerking.

In mijn Jodendom is de mens op die weg een onmisbare partner van het scheppend principe, dat u voor mijn part God mag noemen. In het verhaal, dat ik tot het mijne heb gemaakt, is de mens een schakel in de ontvouwing van de schepping naar zijn uiteindelijke bestemming die achter de horizon van onze blik ligt. Zo gaat de aarde met vallen en opstaan op de grillige weg naar zijn vervolmaking.

RC

*)The practices of Sabbatical and Jubilee years offer a distinctive model linking ecological sustainability and social justice, one worth pondering.
http://www.jewishideas.org/articles/tikkun-olams-practical-meaning-and-potential-signif

pijltje

PARSJIOT


Beresjiet/Genesis

Beresjiet
Noach
Lech lecha
Wajera
Chajee Sara
Toldot
Wajetsee
Wajisjlach
Wajesjev
Mikeets
Wajigasj
Wajechi

Sjemot/Exodus

Sjemot
Wa’era
Bo
Jitro
Besjalach
Misjpatim
Teroema
Tetsawee
Ki Tisa
Wajakheel-Pekoedee


Wajikra/Leviticus

Wajikra

Tsav

Sjemini
Tazria-Metsora
Kedosjim
Behar
Bechoekotai


Bemidbar/Numeri

Bemidbar
Naso
Beha'alotcha
Sjelach lecha
Korach
Choekat
Balak
Pinchas
Matot
Mas'é


Devariem/Deutero-
nomium


Devariem

Waetchanan
Ekev
Re'ee
Sjoftiem
Ki tetsee
Ki tavo
Nitsaviem-Wajelech
Ha'azinoe
We zot ha-beracha