In korte essays zal ik beknopt iets Joodse feesten vertellen.
Eerst over het Pesachfeest
, als geschiedgebeurtenis, als gemeenschapsfeest, als feest in het teken van persoonlijke bevrijding, en het Pesachgebeuren als allegorie voor de weg van de ziel door de fysiek-psychische wereld.
Dan over Soekot, het loofhuttenfeest als seizoensfeest, geschiedenisfeest en spiritueel feest


PESACH: FEEST VAN DE BEVRIJDING

Pesach: feest van de geschiedenis

In het voorjaar – dit jaar laat in verband met de schrikkelmaand Adar 2 - vieren wij weer Pesach. We herdenken de bevrijding van het volk Israël uit de Egyptische slavernij, lang, lang geleden….

De afstammelingen van Jacob, de “Benee Jisraël”, ooit in Egypte, vluchtend voor de hongersnood, aangeland, waren in de loop van ruim vierhonderd jaar uitgegroeid tot een groot volk, maar gaandeweg tot slavernij gebracht en steeds wreder onderdrukt; onder de profetische leiding van Mozes en in een reeks wonderlijke gebeurtenissen worden zij door Far'o vrijgelaten en beginnen zij een reis door de woestijn op weg naar Sinaj waar de volkswording zijn beslag krijgt in het verbond met de Eeuwige die hen naar hun vrijheid geleid heeft.

Archeologisch is er maar weinig voorhanden dat wijst naar de historiciteit van deze wonderlijke geschiedenis. Onze enige bron is het verslag van de Tora.
Volgens de bijbelcommentator Umberto Cassuto wordt de basis van het boek Exodus gevormd door een oorspronkelijk veel ouder episch gedicht, dat de slavernij en de bevrijding beschrijft. Inderdaad ademen vele woorden van dit boek een onontkoombare authenticiteit en tijdloze poëzie.

De Joodse theoloog en filosoof Martin Buber vat het op als een bijzondere sage, waarbij de kern wordt gevormd door het ‘enthousiasme van overweldigende aan het volk overkomen gebeurtenissen' en dit enthousiasme, dat aanleiding gaf tot de herinneringen die de sage vormden, is wel degelijk een deel van de geschiedenis; in die zin zijn de gebeurtenissen rond de uittocht tot en met Sinai niet de historisering van de mythe maar juist veelmeer een mythisering van de historie.

Hoogtepunt in het verhaal van de uittocht is het maal rond het pesachlam, het maal samen genoten, vlak voor het ijlings vertrek uit Egypte in de nacht dat alle eerstgeborenen, behalve die van Israël, werden getroffen.
Volgens Buber e.a. zou Mozes het oude Semitische herdersmaal hebben omgevormd. Dit maal werd in de lente gehouden, waarbij eerstgeboren bokjes werden geslacht en de demonen werden geweerd door het bloed van de bokjes aan de tentpalen te smeren. Het woord Pesach komt van het werkwoord "pasach", dat pas later "overslaan om te ontzien" is gaan betekenen; nog oorspronkelijker betekende het huppelen van het ene been op het andere en kan het geduid hebben op een rituele reidans ("chag" = "feest" betekent ook oorspr. reidans), die wellicht ook werkelijk is uitgevoerd en die de uittocht al voorafspiegelde. Met deze omvorming door Mozes van het lentefeest is, aldus Buber, Pesach van een ritueel bezwerend feest het ‘Geschiedfeest' bij uitstek geworden.

Pesach: feest van de gemeenschap

Pesach is vooral ook het feest waarin wij met familie, vrienden en leden van onze plaatselijke gemeenschap samenkomen, samen spreken en samen genieten.
Na de verwoesting van de Tempel is het feest verplaatst naar de woning en centraal kwam de feestelijke maaltijd te staan, waarin van generatie op generatie het bevrijdingsverhaal verteld wordt: de Seider en het boek waarin het maaltijdritueel met al zijn oeroude teksten beschreven staat, de Haggada, is na de Tora en de Sidoer het meest populaire Joodse boek.
Het is de bedoeling, dat niemand op die eerste of tweede Seidermaaltijd alleen eet: ‘iedereen die honger heeft, kan binnenkomen en meeëten; iedereen die zelf niets heeft kan met ons mee Pesach vieren', zo begint de Haggada. Pesach is het feest waarin we weer goed beseffen dat wij van slaven een gemeenschap zijn geworden, een gemeenschap van intrinsiek vrije mensen en zó genieten wij van ons samenzijn. Wat aandoenlijk symboliseert de Haggada dat nog steeds met een symbool uit de Romeinse tijd: wij drinken de voorgeschreven vier bekers wijn nog altijd leunend op de linkerarm, zoals de rijke Romeinse burgers dat deden, aanliggend aan hun lage tafels tijdens hun symposia, waaraan de Seider nog steeds naspeurbaar aan is gemodelleerd.

Eigenlijk is het passend bij iedere Seider te denken aan alle omgekomenen, wier schreeuw om bevrijding niet is beantwoord.

Pesach: feest van de doorgaande bevrijding .

‘In iedere generatie ben je verplicht jezelf te zien alsof jijzelf uit Egypte bent vertrokken', staat er in de Haggada.. Je herbeleeft niet alleen de tijd van toen, maar beleeft ook het nu. We overstijgen de historische details van ooit naar nu. Het proces van bevrijding uit slavernij naar werkelijke vrijheid is nooit afgelopen.
In hoeverre is er nu nog sprake van onderdrukking?
Op vele niveaus is het niet moeilijk, ook niet in de relatief vrije maatschappij waarin wij in Nederland leven, sporen van onderdrukking te traceren. Op veel plaatsen in de wereld liggen symptomen van onderdrukking openlijker aan de oppervlakte. Laat dit eens onderwerp zijn in een fase van de Seider: waar speelt onderdrukking? Waar in de wereld, de maatschappij, in de buurt, in je persoonlijk leven? Waar is nog sprake van onvrijheid, discriminatie, vervolging, antisemitisme? Waar is er bij jezelf nog dwang om dingen te doen,
die je niet wil, om te zwijgen waar je wil spreken? Waar wordt je weerhouden te doen wat jou werkelijk goeddunkt, waar wordt je geblokkeerd om het beste in jezelf te manifesteren?

Pesach: feest van de innerlijke bevrijding

Hieronder wil ik proberen heel kort een visie te geven op dit verhaal, geïnspireerd op de esoterische opvatting, dat de geschiedenis van Israël in Egypte en de verlossing uit de slavernij een diepere betekenis heeft voor de gang van de mens door het leven in deze wereld, anders gezegd dat het verhaal een allegorie is van de weg van de ziel door het fysieke bestaan.
'Israël' staat dan voor onze essentie, voor onze werkelijke bestemming, voor onze ziel.

In een onontkoombaar verlangen om te beleven, ervaren, te leren daalt de ziel af in de fysieke wereld, incarneert in de materie, dit is de aankomst van Jacob - Israël - en zijn door hongersnood gedreven directe afstammelingen in het voedselrijke Egypte; met deze aankomst begint het boek Exodus .

Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt de materiele wereld zich met zijn eisen, druk, ontberingen en verleidingen steeds onvermijdelijker op. Steeds meer wordt het volk Israël – onze essentie – in een nauwer fysiek en psychisch keurslijf gedwongen. Opvoeding, vorming en andere ingrijpende lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem hebben we zelfs binnen onszelf hebben gehaald, het heeft ons bezet.
Dit onderdrukkende systeem, dat we nodig denken te hebben voor onze overleving in de fysieke wereld, wordt in de verschillende psychologische en esoterische richtingen wel genoemd:
het ego, of: de persoonlijkheid (soms ook: karakter). In het pesachverhaal wordt het belichaamd door Farao en zijn slavendrijvers, de Egyptische opzichters.

Vaak zijn we onze meest eigen essentie geheel vergeten;
hij ligt verborgen achter vele schillen (‘klipot'in de Joodse esoterie) van het ego. We zijn bijna helemaal ons ego geworden, meer Egypte dan Israël, voor de goede verstaander. Het is een onvermijdelijke fase van de weg van de ziel door de wereld van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen, (de afgoden in het bijbelverhaal).

Maar helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk. Uiteindelijk is daar, op die plek, de kern van ons levensbeginsel. Het kan er dan toe komen, dat – vaak ondershuids – de benauwenis ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om hulp.

Die hulp komt in de vorm van Mozes, de innerlijke gids, die als krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg je idee over de weg die te gaan is.

Maar de strijd is nog niet beslist. Het echte gevecht is net begonnen.
Het ego is hardnekkig. Het vindt zich onmisbaar. Het kan weliswaar niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises ( psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te dienen en dat ego te brengen tot vrijlating van ons diepste verlangen, op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.

Dan ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen.De zekerheid van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken.

Lees het oude bijbelverhaal eens opnieuw vanuit deze optiek en je vindt nog veel meer aanrakingspunten.


Rob Cassuto

(geraadpleegd o.a.: Haggada, Ten Have, Baarn; U. Cassuto, A commentary on the Book of Exodus, Magnes Press, Jerusalem; Hans Korteweg, Zonder Einde, Servire; Z'ev Ben Simon Halevi, Kabbala en Exodus, East-West Publications, Den Haag-Londen)

Uit de Hagada: Magied uit de Brede Haggada 11

door Rob Cassuto

Het bevrijdingsproces kan starten als we ons bewust worden in hoeverre we slaaf zijn geworden. 
Daarom moeten we steeds het verhaal van de Uittocht uit Egypte, de Jetziat Mitsrajim, aan elkaar vertellen. Het is een geschiedenisverhaal, maar we kunnen het daarnaast vertellen als een allegorie van onze weg door het leven. Zoals het in de Hagada staat is het een citaat uit Deuteronomium 26 (woorden die de aanbieder van de eerstelingen van de oogst uitspreekt tegenover de priester), aangevuld met aanhalingen uit voornamelijk Exodus.

Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk.
Het verhaal begint met een geboorte. De geboorte van een volk, het volk Israël, dat zoekend naar overleving van hongersnood landt in de echte maatschappelijke politieke wereld van het Midden-Oosten van toen, in Egypte. De 70 mensen rond Jacob groeien uit tot een heel volk, een politiek belangrijke minderheid in dat land. Het volk groeit aanvankelijk voorspoedig uit. 
Je zou het kunnen zien als de allegorie van de geboorte van onze ziel in deze wereld, de incarnatie van onze essentie in de materiële wereld. Aanvankelijk is de ziel nog onbesmet en schoon. 
Ezechiël vergelijkt in zijn profetie Jeruzalem en daarmee het Joodse volk met een baby, een meisje, waarover God zich ontfermt en dat opgroeit tot een mooie vrouw, aanvankelijk nog helemaal naakt.

Maar de Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen.
Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt de materiele wereld zich steeds onvermijdelijker op met zijn eisen, druk, ontberingen en verleidingen. Steeds meer wordt het volk Israël – en allegorisch gezien onze essentie, onze ziel – in een nauwer fysiek en psychisch keurslijf gedwongen. Opvoeding, indoctrinatie en andere ingrijpende lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem hebben we zelfs binnen onszelf gehaald, het heeft ons bezet. Het is een onvermijdelijke fase in de weg van de ziel door de wereld van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen, (de afgoden in het bijbelverhaal). Symptomen daarvan zijn de verslavingen waar we geweten of ongeweten aan zijn onderworpen. Zaken waar je fysiek of emotioneel aan verslaafd bent: voedsel, seks, geld, je auto, je huis, je verwachtingen e.d. Maak daar eens een lijst van, raadt rabbijn Marianne van Praag ons aan in haar overdenking. En verbrandt het - symbolisch - samen met de gevonden chameets.

Toen klaagden we onze nood bij de Eeuwige, de God van onze voorouders.
Helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk. Uiteindelijk is daar, op die plek, de kern van ons levensbeginsel. Het kan er dan toe komen, dat – vaak onderhuids – de benauwenis ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om hulp van de grotendeels aan de Egyptische afgoden gewend geraakte en geassimileerde Israëlieten. 
We worden genoodzaakt onder ogen te zien, dat we gevangen zitten en dat we een uitweg willen zoeken.

En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte.
Die hulp komt in de vorm van Mozes. Hij realiseert zich dat hij niet thuis hoort bij de Farao en zijn staf, maar bij de onderdrukten, en hij besluit te kiezen voor de bevrijding en de verlossing. In de Hagada wordt hij niet genoemd, om alle eer aan de Eeuwige te schenken, die Mozes als zijn spreekbuis heeft gekozen. Allegorisch gezien is Mozes de innerlijke gids, die als krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg je idee over de weg die te gaan is. 

Maar als onder leiding van Mozes de strijd begint is die nog niet meteen beslist. Nog tien plagen zijn nodig om de Farao op de knieën te brengen. Het echte gevecht is net begonnen. Farao, of allegorisch gezien het systeem, dat zich grotendeels laat vertegenwoordigen binnen ons door wat je het ego kan noemen, dat ego is hardnekkig. Het vindt zichzelf onmisbaar. Het kan weliswaar niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises (psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te dienen. Dan pas komt Farao ofwel het ego ertoe om ons diepste verlangen vrij te laten, het verlangen om op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.

Dan ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen. De zekerheid van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken. 

Zie voor meer hierover de ‘ Brede Hagada ' van de LJG p.8 e.v.

uit de Haggada: Rabban Gamliëel zei altijd

Pesach, Matsa en Maror uit de Brede Haggada 11

Eerst iets over Gamliëel . Er waren twee belangrijke Gamliëels, grootvader en kleinzoon.
De Gamliëel van de aantekening onderaan p. 33 leefde eind eerste eeuw Westerse jaartelling en was belangrijk voor de voortzetting van het jodendom na verwoesting van Jeruzalem in de zogenaamde school van Javné.
Grootvader Gamliëel leefde tegen het midden van de eerste eeuw en stierf voor de verwoesting; hij stond als lid van het Sanhedrin bekend om zijn wijsheid en geleerdheid. Hij was de leraar van de apostel Paulus. Misschien is hij wel de Gamliëel van de Haggada, omdat de titel Rabban vooral met hem wordt geassocieerd.

Iets over de betekenis van de naam. Gamliëel betekent officieel God beloont mij, van het werkwoord gamal = belonen. Maar volgens mij is het ook goed Hebreeuws om te lezen: gam li Eel, ook voor mij is God, de Eeuwige is er ook voor mij, ietsje ruimer met het oog op hen die moeite hebben met het Godswoord: ook ik heb deel aan universele bron, ook voor mij is er in beginsel een plek in de schepping ingeruimd. En als het voor mij geldt dan ook voor u en voor jou en voor jou en voor ons allen.

Graag ga ik nu over tot de teksten, waarvan ik de eer heb die te mogen lezen.
Enkele woorden zal ik er tussendoor spreken.
Lezen p 32: Rabban Gamliëel zei altijd / Rabban Gamliëel haja omèr etc. Pesach, matsa oemaror.

Pesach De haggada gaat verder met het Pesach offer, dat nu wordt gesymboliseerd door het botje.Pesach komt van het werkwoord "pasach", dat pas later "overslaan om te ontzien" is gaan betekenen; oorspronkelijk betekent het huppelen van het ene been op het andere, hinkelen of hinken. Volgens Martin Buber kan het geduid hebben op de oorspronkelijke rituele reidans van de herders in de lente; "chag" = "feest" betekent ook oorspronkelijk reidans.
Nu duidt het op het overslaan door de mal'ach ha-mawet van de joodse huizen.
Het pesach offer is in belang zeer verminderd sinds de verwoesting van de tempel en het botje wordt niet meer opgetild.

Lezen p 32.

Matsa Belangrijker in de symboliek en de rituelen is de matsa geworden., het ongezuurde en dus ongerezen brood. Alles wat gistproduct is, chameets, wat de materie doet rijzen, opblaast, vult met lucht, groter maakt, moet uit het huis verwijderd worden. Wat mij aanspreekt is de associatie die via het rijzen gelegd wordt met alles wat in u en mij, in ons opgeblazen is, arrogantie is, veel belangrijker gemaakt wordt dan het is ten koste van essentiële zaken.
Kijk om je heen en zie hoe enorm veel zaken worden opgeblazen, windbuilen, gebakken lucht, financiële luchtbellen, die ons naar de economische afgrond brengen.
De matsa herinnert mij aan mijn arrogantie, opgeblazen eigenbelang, zelfgenoegzaamheid en roept mij op om te komen tot eenvoud, om aan het ego van Egypte voorbij te gaan naar eenvoud en essentie.

Lezen p 34

Maror In Maror, het bittere kruid, zit het woord ‘mar', bitter. Bitter was het lot van de slaven, Sjemot begint met het bitter geschrei van het afgebeulde Israel. Dat steeg toen het hemel, staat geschreven, maar of het bitter geschrei uit getto's en kampen in later eeuwen ook die hemel bereikte? Je vraagt het je af.. Maar goed: het maror kruit gedenkt alle zeeën van bitterheid van alle eeuwen, zullen we maar zeggen.
Op het persoonlijk niveau confronteert het bitterkruid ons ook met onze eigen bitterheid, met ons zuur en de onvermijdelijke pijnen, die wij in ons eigen Egypte hebben opgedaan. Maar verbitterd blijven leidt uiteindelijk tot niets, tot uitzichtloze negativiteit. Ga ervan uit, dat er altijd iets van levenslust en kracht beschikbaar en is er als je goed luistert een stem te horen die wijst naar uitzicht, een Mozaïsche stem zo te zeggen. Daarom dopen wij de maror in de charoset, het zoet helpt het bitter te dragen en wijst naar de vrijheid.

Lezen p 34

uit de Haggada: Magied, zie Brede Haggada 8 e.v.

Het bevrijdingsproces kan starten als we ons bewust worden in hoeverre we slaaf zijn geworden.
Daarom moeten we steeds het verhaal van de Uittocht uit Egypte, de Jetziat Mitsrajim, aan elkaar vertellen. Het is een geschiedenisverhaal, maar we kunnen het daarnaast vertellen als een allegorie van onze weg door het leven. Zoals het in de Haggada staat is het een citaat uit Deuteronomium 26 (woorden die de aanbieder van de eerstelingen van de oogst uitspreekt tegenover de priester), aangevuld met aanhalingen uit voornamelijk Exodus.

Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk.
Het verhaal begint met een geboorte. De geboorte van een volk, het volk Israel, dat zoekend naar overleving van hongersnood landt in de echte politieke maatschappelijke wereld van het Midden-Oosten van toen, in Egypte. De 70 mensen rond Jacob groeien uit tot een een volk, een politiek belangrijke minderheid in dat land. Het volk groeit aanvankelijk voorspoedig uit.
Je zou het kunnen zien als de allegorie van de geboorte van onze ziel in deze wereld, de incarnatie van onze essentie in de materiële wereld. Aanvankelijk is de ziel nog onbesmet en schoon.
Ezechiël vergelijkt in zijn profetie Jeruzalem en daarmee het Joodse volk als een baby, een meisje, waarover God zich ontfermt en dat opgroeit tot een mooie vrouw, aanvankelijk nog helemaal naakt.

Maar de Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen.
Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt de materiele wereld zich met zijn eisen, druk, ontberingen en verleidingen steeds onvermijdelijker op. Steeds meer wordt het volk Israël – en allegorisch gezien onze essentie, onze ziel – in een nauwer fysiek en psychisch keurslijf gedwongen. Opvoeding, indoctrinatie en andere ingrijpende lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem hebben we zelfs binnen onszelf hebben gehaald, het heeft ons bezet. Het is een onvermijdelijke fase van de weg van de ziel door de wereld van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen, (de afgoden in het bijbelverhaal). Symptomen daarvan zijn de verslavingen waar we geweten of ongeweten aan zijn onderworpen. Zaken waar je fysiek of emotioneel aan verslaafd bent: voedsel, seks, geld, je auto, huis, verwachtingen e.d., maak daar eens een lijst van, raad Marianne van Praag ons aan in haar overdenking van dit jaar. En verbrand het samen met de gevonden chameets, als symbool.

Toen klaagden we de Eeuwige, de God van onze voorouders, onze nood.
Helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk. Uiteindelijk is daar, op die plek, de kern van ons levensbeginsel. Het kan er dan toe komen, dat – vaak ondershuids – de benauwenis ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om hulp van de grotendeels aan de Egyptische afgoden gewend geraakte en geassimileerde Israelieten.
We worden genoodzaakt onder ogen te zien, dat we gevangen zitten in en dat we een uitweg willen zoeken.

En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte.
Die hulp komt in de vorm van Mozes. Hij realiseert zich dat hij niet thuis hoort bij de Farao en zijn staf, maar bij de onderdrukten, en hij besluit te kiezen voor de bevrijding en de verlossing. In de Haggada wordt hij niet genoemd, om alle eer aan de Eeuwige te schenken, die Mozes als zijn spreekbuis heeft gekozen. Allegorisch gezien is Mozes de innerlijke gids, die als krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg je idee over de weg die te gaan is.

Maar als onder leiding van Mozes de strijd begint is die nog niet meteen beslist. Nog tien plagen zijn nodig om de Farao op de knieën te brengen. Het echte gevecht is net begonnen. Farao, of allegorisch gezien het systeem, dat zich grotendeels laat vertegenwoordigen binnen ons door wat je het ego kan noemen, dat ego is hardnekkig. Het vindt zich onmisbaar. Het kan weliswaar niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises ( psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te dienen. Dan pas komt Farao ofwel het ego ertoe om ons diepste verlangen vrij te laten, het verlangen om op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.

Dan ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen. De zekerheid van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken. 

Sjabbat 7e dag Pesach
Religie, Jodendom en de nieuwe tijd

De laatste dagen van de Pesach-week staat in het teken van de komst van de messiaanse tijd.
De haftara (lezing ui de Profeten) voor de zevende dag Pesach, die op deze sjabbat valt, is Jesaja 11;1-10 ,12:1-6, beroemde passages, waarin o.a. de wolf naast het lam zal liggen en waarin van de Masjieach wordt gezegd, dat ‘de geest van de Ene op hem (zal) rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en ontzag voor de Ene' .
Voor mij aanleiding om eens de polsslag van deze tijd te meten.

Hebben religies inclusief Jodendom in de toekomst nog betekenis? Om deze vraag te verkennen spring ik eerst naar het verleden en nodig u uit met mij in snelle vogelvlucht van eeuwen her naar nu te reizen. De vraag werpt zich op: zit er in de godsdiensten zelf en in de beleving ervan in de menselijke ziel en geest een ontwikkeling. Is er een evolutie te vinden, een progressie? Een ingewikkelde en misschien overmoedige vraag voor een wetenschappelijke amateur als ik, maar ik moet hem in dit verband toch stellen. Ik wil dan pijlsnel een onvermijdelijk zeer generaliserende antropologische tocht maken.

Tot de Verlichting

Aan het begin zien we dan de archaïsche en magische wereldbeleving van de stam. Onderzoekers is het opevallen, hoe in het millennium vóór het begin van de westerse jaartelling enorme veranderingen zich voltrokken in het religieus bewustzijn. Het wordt wel het axiale tijdperk genoemd. Er ontstond een nieuwe visie op de mens en zijn plaats in de kosmos. De mensheid of althans zijn voorhoede trad uit de donkerte van archaïsche totems en taboes en mythische wereldbeleving met zijn goden en helden. De lichtkring van bewustzijn verbreedde zich.
Er kwam een inzicht op dat de mens de opdracht had zich het leven te ontplooien. In verschillende vormen werd een ethische opdracht geformuleerd. Een besef van de transcendente aanwezigheid van een Absolute achter alles. Boeddha verkondigde zijn visie op wereld, leven, lijden en verlichting. Bij het Joodse volk was Mozes de doorgever van revolutionaire voorschriften aan zijn volk over hoe met elkaar en met zijn bestemming om een voorbeeld voor andere volken te zijn. De Tien Geboden en andere belangrijke ethische uitgangspunten werden onder woorden gebracht.
Oude archaïsche beelden en de mythische wereldbeschouwing van het volk, rijk aan beelden, vol godenverhalen verdwenen niet. Maar aan hen werd een nieuwe rijke inhoud te geven, ze werden getranscendeerd. Veel daarvan is nog in de Joodse Tora, de eerste vijf boeken van de bijbel terug te vinden. Dat was alles bij elkaar een enorme vooruitgang.
De bestaande wereldgodsdiensten begonnen hun opmars, inclusief de latere loten van christendom en islam. Wel zien we de neiging om de spirituele doorbraken van ooit, die in het begin geleefde waarheden waren, in te kapselen in dogma's en machtsstructuren. Eerbiedwaardige en machtige instituten als de kerk werden uitbaters van absolute waarheden. Ook worden deze dan beleden in de sociaal begrensde kring van de eigen gelovigen, waarbuiten geen waarheid kon bestaan. De staat was vooral het terrein waarop religie zijn invloed uitoefende.
Om reden van de nodige beknoptheid laat ik de Helleense invloed even terzijde.

De moderniteit

We passeren heel snel een aantal stations op deze lange mars door de eeuwen en komen via de renaissance en de wetenschappelijke omwentelingen in de 17e eeuw bij de Verlichting. Deze beweging, gekenmerkt door een vernieuwde en scherpere toepassing van de rede op de feiten van de wereld (met name door experimentele toetsing) deed de oude gebouwen van het dogmatiek en kerkelijke autoriteit wankelen. De wereld werd kleiner en de analyserende blik van de mens reikten naar onvermoede verten. Ook God moest eraan geloven.

Ik beschouw de fase van de Verlichting als een fase in de evolutie van het religieus bewustzijn en beleven van de mens en ik zie de gave tot objectief onderzoek van feiten met behulp van rede en experiment als een ongekende expansie van het bewustzijn van de mens en een enorme verruiming van zijn mogelijkheden, ook om de oude absolute dogma's en benauwende claims van de religieuze instituten van de religie te overstijgen. Het is een progressie in de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn met een onpeilbaar grote invloed ook op levensbeschouwing en religie. De moderniteit was aangebroken. Met alle voordelen en de prijs die de mensen ervoor betalen.
De mogelijk van secularisatie werd door brede massa's aangegrepen. Voor de Joden betekende de verlichting emancipatie uit het getto. Het gaf de mogelijkheid de overgeleverde tradities in een nieuw en ruimer licht te zien. Sommigen stapten helemaal van hun geloof af en kozen voor assimilatie.
Omdat de mensen toch niet zonder perspectief kunnen en opgenomen willen zijn in een enthousiasmerend perspectief dat hun eigen leven ontstijgt ontstonden in de moderniteit pseudo-religieuze bewegingen, die een enorme impact op de wereld zouden hebben. Nationalisme, het materialistische marxisme of het kapitalistisch-liberale vooruitgangsgeloof. Onder de seculiere profeten die opstonden konden we trouwens nogal wat Joden ontwaren zoals Karl Marx met zijn socialistisch-messiaanse theorieën en Sigmund Freud, die als een moderne Mozes door de wildernis van het innerlijk trok.

Wat nu

We zijn inmiddels aangeland in de postmoderne periode. De net genoemde surrogaatgeloven zijn van hun voetstuk zijn gevallen en hebben hun magnetische impact op geest en ziel verloren. Wat er overgebleven is aan kerk of geloofsinstituut probeert krampachtig nog een bestaansrecht te claimen. Met de enorme technologische ontwikkelingen lijkt de triomf van de ratio compleet. Maar ook het rationele tijdperk heeft zoals elke fase zijn vervorming; het is de absolutistische en uitsluitende pretentie, die het als het ware heeft overgenomen van de oude religieuze instituten, maar nu om het niet manifeste, het innerlijk, het spirituele en God te ontkennen. Alleen wat gemeten en bewezen kan worden is waar. De ratio is geen instrument meer maar absoluut heerser en zijn neef ‘ het objectief aantoonbaar nut' zijn vazal. Ook in het seculiere vooruitgangsgeloof zijn de barsten maar al te zichtbaar en voelbaar.
Hoe enorm is de wereld veranderd. Communicatie reikt tot de verte uithoeken en is razend goedkoop. De media brengen de wereld bij de zitbank thuis. Reizen is gedemocratiseerd. De productie is geoutsourced. Medische vorderingen strekken tot zegen. De digitale informatierevolutie woedt in al zijn overstelpende dynamiek. Welvaart is in het westen voor velen beschikbaar. Maar ook: tegenstellingen verscherpen zich. De kloof tussen arm en rijk wordt alarmerend groter. De armoede in vele delen van de wereld komt iedere dag in onze huiskamer. Aanstormende economieën eisen hun gigantisch deel in welvaart. Hulpbronnen worden zwaar belast en raken op. De planeet blijkt een subtiel en kwetsbaar systemisch geheel. De aarde is het grote schip van ons allen, dat met ons door de eindeloze ruimte vaart. Spasmen voor de grote ramp of barensweeën van een nieuwe tijd? We hebben een nieuwe visie nodig en we hebben ook iets onmetelijks verloren.
We kunnen natuurlijk onze ogen sluiten en gewoon lekker leven. Een joodse witz brengt dat aardig in beeld: Rabbijn Goldberg stormt zijn huis in en roept:
- Rivka, Rivka, ik heb net doorgekregen, over twee weken komt de masjieach!
- Rivka: Oj gewalt, waarom net nu, we hebben net ons nieuwe huis afbetaald, nieuw bankstel gekocht en een moderne keuken laten installeren...
- Rabbijn: Ach Rivka, je moet denken, we hebben Farao overleefd, Haman, Bergen Belsen, de Masjieach overleven we ook wel...

Maar Rivka kan de problemen niet voortdurend ontkennen.
Wat nu? Hebben de religies ons nog iets te bieden.

We kunnen eigenlijk best wel zonder al die oude godsdiensten, zou je kunnen denken. Wat verlies je als je bijvoorbeeld Jodendom en Christendom zou afschaffen.
Toch wel wat belangrijks. Ik zet het even op een rij voor jodendom - en het geldt mutatis mutandis ook wel voor andere godsdiensten - : ethiek, gemeenschap en geschiedenis.

wordt vervolgd



Lag baOmer en Shimon bar Jochai

In de periode tussen Pesach en Shavoeot tellen we Omer vanaf de tweede dag van Pesach tot de vijftigste dag: het Wekenfeest, hebreeuws: Sjawoeot. Iedere dag zeggen we: ‘Baroecha ata Hashem elohenoe melech ha-olam asher kied'shanoe be-mitswotav we-tsiwanoe al sfirat ha-omèr. Hajom jom - hoeveelste dag het is - la-omer. Velen gebruiken deze periode als een tijd van reflectie aan de hand van de sefirot van de Eets Chajiem (levensboom), waarvoor Rabbi Simon Jacobson een handleiding heeft geschreven, zie zijn website.

De periode van 49 dagen is een rouwperiode ten gevolge van de plotselinge dood van 24000 leerlingen van de beroemde leraar Rabbi Akiva, tweede eeuw gewone jaartelling. De legende (in de Talmoed) zegt, dat dit het gevolg was van hun gebrek aan respect voor en jaloersheid op elkaar.

Rabbi Simon Jacobson vergelijkt deze raadselachtige en wrede gebeurtenis met Nadav en Avihoe, de twee zonen van Aharon, die wegens ‘vreemd vuur' (eesj zara) door de bliksem werden getroffen (Lev. 9:23-10:4), waarschijnlijk omdat zij in hun fanatieke toewijding het contact met hun omgeving en hun dienende taak verloren hadden. De 24000 leerlingen van Akiva, allen hoogbegaafd en fanatiek, overschreden op vergelijkbare manier de grenzen van hun taak uit het oog en gingen vurig op in hun eigen brilliantheid en verdroegen de mening van hun collega's niet meer. Simon Jacobson heeft begrip voor de passie van de leerlingen, die alle grenzen uit het oog verloren in hun streven naar de opperste nabijheid. Tegelijk destilleert deze lezenswaardige uitlegger de les, dat passies de kunst van de terughoudendheid broodnodig hebben.

Op historisch niveau bekeken is de veronderstelling niet ongerechtvaardigd lijkt me, dat de dood van deze menigte studenten geplaatst moet worden in de oorlog tegen de Romeinen, die de Joden, geprest door de onbarmhartige verboden van keizer Hadrianus – o.a. om te besnijden – en zijn plan om een Romeinse tempel op de plaats van de in 70 verwoeste tempel te bouwen, in 132 waren begonnen onder militaire leiding van Shimon bar Kochwa en onder spirituele leiding van Rabbi Akiva.

Aanvankelijk boekten de opstandelingen successen. Aangenomen werd, dat het keerpunt in de opstand ten gunste van de Joden plaats vond op de achtiende van de maand Iyar, de dag die nu de rouwperiode even onderbreekt, de dag die we nu Lag baOmer noemen. Later zou men aannemen, dat op die datum het sterven van de Akivastudenten gestopt zou zijn.

Ruim twee jaar was er even weer een Joods Rijk, van 133 tot 135. Shimon bar Kochwa werd door velen als Mashieach gezien en hij kreeg de titel ‘nassi', vorst. Maar de Romeinen rukten ten slotte met overmacht op en in de slag bij Betar, 135, werden de joden verslagen. Rabbi Akiva werd gekruisigd.

De vele leerlingen van Rabbi Akiva, zouden die niet als toegewijde soldaten zich bij het leger van Shimon bar Kochwa hebben aangesloten en zouden ze niet met passie tegen de Romeinen hebben gestreden? Waarschijnlijk zijn ze dan als helden op het slagveld gestorven of door de Romeinen na de capitulatie geëxecuteerd, net zoals hun leraar. In de Talmoed is dan dit gebeuren, zou men kunnen zeggen, getransformeerd tot een verhaal in religieuze sfeer.

In ieder geval is één leerling van R. Akiva aan de dood ontsnapt door zich voor de Romeinen verborgen te houden in een grot, 13 jaar lang, Shimon bar Jochaj, tezamen met zijn zoon Eleazar. In de grot studeerden zij dag en nacht Tora, zo wil de legende, en hun diepe inzichten leidden later tot het leggen van de basis voor de mystieke geschriften van de Zohar.

Merkwaardigerwijs werd de sterfdag van Shimon bar Yochaj ook gesitueerd op 18 Iyar, dus Lag baOmer gedenkt ook vooral dat. Omdat deze Joodse wijze bepaald had, dat die gedenkdag een feestdag moest zijn, is de onderbreking van de rouwperiode geen beletsel om de traditionele vieringen op die dag te plegen.

Rabbi Shimon bar Jochai was een van de belangrijkste leerlingen van wijze Rabbi Akiva, die de grondlegger was van de Misjna. Shimon bar Yochai bleef ook na de opstand onverzoenlijk en was wars van ieder compromis met de weer toenadering zoekende Romeinse autoriteiten. Bang voor verraad vluchtte hij met zijn zoon Elazar en zocht toevlucht in een grot.

De legende verhaalt dat zij dronken uit een riviertje dat plotseling vlakbij ontsprong, aten van een carobeboom die vlakbij ontsproot en dat zij in de grot alleen kleding droegen bij het bidden en zich tussendoor met zand bedekten om hun kleding te sparen. Al die jaren verdiepten zij zich in de geheimen van de Tora. Hier werden de kiemen gelegd voor de wijsheid van de ‘Zohar', die later werden opgeschreven in de dertiende eeuw door R. Moses de Léon. Na twaalf jaar stierf keizer Hadrianus en werd er een amnestie afgekondigd. Rabbi Shimon en zijn zoon verlieten de grot. De eerste man die zij zagen was een boer die zijn koren maaide. Rabbi Shimon kon na twaalf jaren diepgaande verzinking in de Tora niet begrijpen dat iemand zich met dergelijke wereldse zaken bezig hield. Zijn borende ogen verzengde de eenvoudige boer die in een hoop as en beenderen veranderde. De vertoornde stem van de Eeuwige, hij zij geprezen, riep: “Wil jij mijn wereld vernietigen? Ga terug naar je grot!”.
Weer een jaar van intense verdieping volgde. Nu konden zij zich wel verzoenen met de wereldse gang van zaken en het wereldse gedoe van hun medemensen.

Met grote blijdschap werden Rabbi Shimon en zijn zoon verwelkomd. Vele wonderen zijn aan hem toegeschreven en vele anekdotes over wijze uitspraken zijn overgeleverd.
Verhaald wordt dat hij zo intensief Tora studeerde dat hij het bidden mocht overslaan.

Hij is gestorven op de 33 ste dag van de Omer telling, de negenenveertig dagen tussen Pesach en Sjawoeot, gedurende welke een vreselijke pestepidemie de 24 000 leerlingen van Rabbi Akiva wegvaagde. Deze periode van lichte rouw wordt onderbroken door die 33 ste dag, die wordt genoemd Lag B'Omer. Gedurende de laatste eeuwen is de gewoonte ontstaan om de sterfdag van Rabbi Shimon te gedenken door zijn graf te bezoeken. Vele duizenden met name chassidische joden bezoeken op deze dag zijn tombe op Mount Meron in het noorden van Israël, bij Tsfat. Grote vreugdevuren worden ontstoken, en driejarige jongetjes worden voor het eerst van hun leven geknipt, de zg ‘opsheren' ceremonie. In de Omer periode worden geen huwelijken gesloten behalve op deze dag.
In de kabbala wordt aan deze dag een grote lichtkracht toegeschreven.



SOEKOT

Soekot, het loofhuttenfeest, is zoals vele Joodse feesten het een feest met vele lagen; het.is een seizoensfeest, een geschiedenisfeest en een spiritueel feest.

in de kalender

In de Joodse feestkalender is Soekot naar zijn aard te plaatsen in twee reeksen.

Het is in de reeks hoge feestdagen – samen met de als het ware aangeplakte dagen van Sjemini Atseret en Simchat Tora - het feest, dat die hoge feestdagen afsluit. Het valt vijf dagen na Jom Kipoer, op de vijftiende van de Joodse maand Tisjri (en dus meestal in oktober) en duurt 7 dagen. In de diaspora zijn de eerste twee dagen heilige feestdagen ( Jom Tov) met werkverbod. De zevende dag is ook een speciale dag, Hosjana Raba, maar geen officiële Jom Tov. De achtste dag is Sjemini Atseret (het Slotfeest), een Jom Tov en rustdag, ingesteld in Lev. 23: 29. De negende dag is Simchat Tora (Vreugde der Wet). In Israël en het Liberale Jodendom worden de laatste twee feesten gecombineerd.


Soekot staat in het teken van lichtheid en vreugde. Uitdrukkelijk zegt de Tora: we-hajta ach sameach (Deut. 16:15), je zult volkomen blij zijn. Een van de andere namen van het feest is: chag simchatenoe, feest van onze blijdschap. Na de dagen van inkeer, vernieuwing en verzoening, die Rosj Hasjana en Jom Kippoer inhouden, vormt Soekot een vreugdevolle afsluiting en luidt eerst waarachtig een nieuwe jaarcyclus in.

seizoensfeest.

Soekot is de derde in de reeks pelgrimsfeesten, opgangsfeesten, samen met Pesach en Sjawoeot., feesten waar de mannen werden opgeroepen naar Jeruzalem te trekken.
Alle drie zijn van oorsprong feesten die wortelen in een agriculturele samenleving. Het zijn seizoensfeesten . Zoals Pesach, oorspronkelijk wellicht een herdersfeest, het lentefeest is, de tijd waarin de eerste tarwe is geoogst, en Sjawoeot het feest is van de eerstelingen, de gerstoogst, is Soekot het feest van de late oogst, vooral van de druiven.
Soekot heet ook wel chag ha-asif, het feest van de inzameling; in die zin is het ook oorspronkelijk een soort dankdag voor het gewas, terwijl ook de smeekbede om voldoende regen in de toekomst in de liturgie nog meeklinkt.
Overvloedige oogsten en voldoende regen betekenden geen zorgen voor de winter en daarna, maar een magere oogst en uitblijven van regen betekenden grote zorgen en de kans op hongersnood. In ons Nederland van deze jaren gaan we daar makkelijk aan voorbij, maar in vele delen van de wereld komt dit nog steeds dicht aan de huid.

de soeka

In vele gebruiken is dat nog terug te herkennen: die basis in de landbouw; en kenmerkend voor het jodendom is de transformatie oorspronkelijke agriculturele riten naar de context van geschiedenis en de creatie van nieuwe religieus-spirituele betekenissen.

Het feest Soekot laat dat goed zien. Centraal staat de soeka, de loofhut. Een tweede belangrijk cultisch object is de loelav, de bundel takken en twijgen plus de etrogvrucht.

De soeka is een hut, die men bouwt in de tuin, aan het huis, op het balkon of op het dak, een primtief bouwsel, dat men na Jom Kipoer begint te bouwen of weer samenstelt uit de vorig jaar opgeborgen latten of andere bouwelementen. Het voorschrift staat in Lev. 23: 42: Zeven dagen moeten jullie in hutten wonen; alle ingezetenen in Israël moeten in hutten wonen.

De rabbijnen hebben later uitgebreid en precies omschreven waaraan de loofhut minimaal moet voldoen. Zo moet hij minstens twee eigen wanden hebben, plus een klein stukje, sommigen zeggen: totaal twee en een halve wand. De wand mag van allerlei materialen zijn gemaakt, b.v. latten met zeil. Het dak moet gemaakt zijn van materiaal dat in de grond gegroeid is geweest, maar daaruit los gemaakt, zoals latten en riet. Er moeten openingen zijn in het dak, zodanig dat je 's-nachts de sterrenhemel kan zien, maar de schaduw die de dakbedekkende elementen geven moet meer zijn dan het zonlicht er overdag door kan schijnen.
Een belangrijk onderdeel van de soeka is de versiering met loof, fruit en kindertekeningen. Het bouwen van de loofhut door het gezin is met name voor de kinderen een spannend gebeuren.
De hut wordt ingericht met een tafel, stoelen, servies e.d.

Aannemelijk is de hypothese dat de soeka voortkomt uit de provisorische hutjes die de landarbeiders gebruikten om te overnachten tijdens de oogst van druiven en andere late seizoensgewassen. Daar doen de hutten qua structuur méér aan denken dan aan onderkomens die dienden voor de veertigjarige woestijntocht, maar dáár is de soeka in de eerste plaats mee geassocieerd; in Lev. 23:43 is te lezen: opdat jullie toekomstige geslachten het zullen weten, dat ik de Kinderen van Israël in hutten heb laten wonen, toen Ik hen uit het land Egypte heb gevoerd .

Het oude landbouwfeest heeft in het Jodendom dus een flinke transformatie ondergaan.
Het is het geïnspireerde inzicht van Mozes geweest om de oude cultische riten te vernieuwen, te zuiveren en te transformeren in feesten, die de geschiedenis van Israël markeren en tegelijk geladen zijn met een indringende ethische en spirituele betekenis.
Soekot roept in herinnering hoe Goddelijke voorzienigheid het volk van Israël in de meest primitieve omstandigheden van woestijn en ontbering door de tijd heeft geleid.
Daarmee is, niet alleen voor Israël maar voor alle mensen, een grondbetekenis van Soekot: het weer besef hoe geworteld wij zijn in de natuur, hoe wij overgeleverd zijn aan de grillen van het lot, onderworpen aan de voorzienigheid van de Eeuwige, het appelleert indringend aan een bewustzijn hoe dicht wij toch nog staan bij de oerelementen, een bewustzijn dat in onze luxueuze huizen of flats, temidden van onze moderne voorzieningen, maar al te verduisterd is.
Het meest van alle feesten brengt Soekot ons weer in relatie met de natuur.

Diepere betekenissen zoals boven beschreven klinken steeds mee in de vreugdevolle en speelse ambiance van de Soeka .
Een stukje meebepalende motivatie is wellicht nog te zoeken in de mens als groot kind, als ik mij bedenk hoe spannend en leuk het was en is als kind een hut te bouwen in de tuin, in de boom of op het speelveld.

Het is de bedoeling zeven dagen in de soeka te verblijven. In de praktijk van ons noordelijk klimaat komt het neer op het dagelijks nuttigen van een maaltijd, lernen of een goed gesprek..

In Nederland heeft niet iedereen de gelegenheid om een soeka te bouwen. Sommige gemeenteleden hebben er wel een en ontvangen dan hun gemeentegenoten. Grotere synagogen hebben een kamer of zaal met een te openen dak en die kan dan als soeka worden ingericht.

de loelav

In de soeka en in de sjoeldiensten op Soekot wordt een belangrijke plaats ingenomen door de Loelav. Dit is de combinatie van de etrogvrucht – een citrussoort uit Israël– en een bundel van een palmtak (van de dadelpalm), 2 wilgentakken en 3 myrtetakken. Dit zijn de zogenaamde ‘arba miniem', de vier soorten, zoals ze worden opgevat ingevolge het voorschrift van Lev. 23, 40: ‘Nemen jullie op de eerste dag een mooie vrucht, een tak van de dadelpalm, een mirtetak en beekwilgen…'.

Ieder jaar worden ze na nauwkeurige inspectie – vooral van de etrog - samengesteld.

De vrucht en de bundel worden in de hand gehouden en in de Soeka zegt men de bijbehorende zegenspreuk (beracha) en dan worden ze in zes richtingen van de schepping gezwaaid, naar het oosten, zuiden, westen, noorden, naar de hemel omhoog en naar de aarde omlaag. Dit is het zogenaamde ‘sjokkelen'.
In de diensten worden ze in de hand gehouden tijdens de dagelijkse rondgangen om het spreekgestoelte en de tijdens iedere dienst gereciteerde psalmen, het zogenaamde Halleel, psalmen 113-118. Op twee momenten tijdens psalm 118, waarop ‘Hosja na' (=red ons toch) wordt gezegd worden ze gezwaaid.

Ook de loelav heeft ongetwijfeld zijn oorsprong in landbouwrituelen. Mogelijk heeft de bundel symbool gestaan voor de overvloedige geschenken van de natuur.

Maar de midrasj heeft zich ook over de loelav ontfermd en heel gangbaar is deze symboliek:
de bestanddelen van de loelav vertegenwoordigen de leden van de gemeenschap. De etrog heeft geur én smaak en symboliseert degene die Tora leren maar ook doen. De myrte geurt maar heeft geen smaak, en staat voor degene die wel kennis heeft maar deze niet in praktijk brengt. De palmtak verwijst naar de dadel, die smaakt lekker maar heeft geen geur; hij vertegenwoordigt degene die goede daden praktiseert maar zich verder niet met kennis van de Tora bezig houdt. De wilgentak heeft geur noch smaak en staat voor degene zich noch in kennis nog in daden onderscheidt. Toch horen allen in de gemeenschap van Israël, heeft ieder zijn bijdrage en kan ieder in beginsel van ‘soort' veranderen; vandaar dat deze soorten verenigd zijn tot één bundel.

meer betekenissen

Zoals gezegd heeft Soekot een schat aan gewoonten en symboliek, die verwijst naar ruimere betekenissen, die landbouw en geschiedenis overstijgen.

Een aantal wil ik nog aanstippen.

Soekot duurt zeven dagen. Een gebruik is om iedere dag – naast de gewone gasten - een spirituele gasten te ontvangen, illustere voorbeelden uit het bijbels verleden, die aangeduid worden met de verzamelterm uit het Aramees ‘Oesjpiezien', de eerste dag staat Awraham centraal, de tweede dag Jitzchak, dan Jacob, Jozef, Mozes, Aharon en op de zevende dag David. Ze worden geassocieerd met de zeven lagere sefirot (dus van Awraham=chesed, ‘lovingkindness' naar David=malchoet, (G-d's) koninkrijk)

De zeven dagen verwijzen ook naar de zeven scheppingsdagen. Hierin krijgt het feest van Soekot ook een meer dan alleen geschiedkundige en religieuze betekenis voor het Joodse volk, het ‘am Jisraël; het krijgt een universele strekking voor de hele mensheid.

Dit komt ook al enigszins tot uiting in het zwaaien van de loelav naar alle richtingen van de schepping, oost, zuid, west, noord, hemel en aarde.
Diezelfde combinatie van bijzonder en universeel ligt ook besloten in de sjabbat, die ter herdenking is van zowel de schepping – zecher ma'asee - als de uittocht uit Egypte – zecher jetsiat Mitsrajiem - .

Ook de voorschriften rond de soeka bevatten een verwijzing: de afmetingen en hoedanigheid van wand en dak van deze plek van beschutting en vrede zijn precies beschreven, maar de horizontale omvang is onbeperkt. Hij kan in principe de hele wereld omvatten!
Zo landen we aan bij de Messiaanse strekking van het loofhuttenfeest, dat als een metafoor te zien is voor – in de woorden van R. Yehuda Aschkenasy en Eli Whitlau - het dwalen van de mensheid in de woestijn van de geschiedenis op weg naar de eindtijd, naar de soekat sjalom , ‘de loofhut van de vrede' die eens over de aarde zal worden gespreid, wanneer de Heilige Hij zij gezegend Zijn Aangezicht niet meer verbergen zal. De profeet Zacharia besluit zijn profetie met het beeld van een universeel loofhuttenfeest:

De overlevenden van de volken die Jeruzalem hebben belaagd, zullen dan jaarlijks naar de stad komen om de HEER van de hemelse machten als koning te vereren en het Loofhuttenfeest te vieren .

In diezelfde passages zegt Zacharia de woorden die in het Alenoe-gebed zijn opgenomen:

En de HEER zal koning worden over de hele aarde. Dan zal de HEER de enige God zijn en zijn naam de enige naam .

Soekot in de Evangeliën

Tenslotte deze vraag: klinkt Soekot nog door in het Christendom?

De eerste twee pelgrimsfeesten, Pesach en Sjawoeot, hebben hun christelijke tegenhanger gekregen in de vorm van Pasen en Pinksteren. Van Soekot is er weinig spoor te bekennen.

De christelijke dankdag voor het gewas is zo toch niet echt te kenschetsen.
Interessant is Thanksgiving Day, een dankfeest voor de oogst in de U.S. dat ook zijn wortels heeft in de geschiedenis, die van de Pilgrim Fathers.

Sommigen menen dat in de Evangeliën wél sporen zijn te vinden van Soekot.
Zo is er de verheerlijking op de berg, waar Petrus sprak: “tegen Jezus: ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als u wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.'” . De evangelist gebruikt voor tent het woord ‘skènè', dat de griekse vertaling is voor ‘soeka'. De aanwezigheid van Mozes en Elia doet denken aan het gebruik van de ontvangst van spirituele gasten tijdens Soekot. Vond de verheerlijking op de berg plaats tijdens Soekot?

Een aantal bijbelgeleerden viel het op dat de intocht van Jezus in Jeruzalem, die de Goede week inluidde, sterk deed denken aan Soekot. Zo staat er (Mattheus 21):
Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!'

Het gaat daarbij om de palmtakken, die niet bij Pesach horen maar wel bij Soekot, en de roep ‘Hosanna' uit psalm 118. De mogelijkheid is geopperd , het gebeuren van de intocht door de evangelisten in de tijd telescopisch is verkort naar het Paasgebeuren. Ook het citaat in de betreffende passage uit Zacharia doet denken aan diens Messiaanse voorzegging van het universele loofhuttenfeest, dat eindigt met: ‘Als die tijd aanbreekt, zullen er nooit meer handelaars zitten in de tempel van de HEER van de hemelse machten. '

Had Jezus, toen hij de handelaren uit de tempel verjoeg tijdens wat misschien de Soekot-week was, ook deze profetie van Zacharia voor ogen?

literatuur:

J.J. Petuchowski, Van Pesach tot Chanoeka, Ten Have, Baarn

Edward van Voolen, Joods leven, thuis en in de synagoge, Ten Have, Baarn

Michael Strassfeld, The Jewish Holidays, Harper and Row, New York

Tenachon 4, 1999, Over de Joodse feesten, Soekot, schuilhut voor alle volken

website b.v. Judaism 101: Sukkot. http://www.jewfaq.org

Sukkot

Rabbi Berel Wein over Soekot:
Sukkot comes at the exact right time of the year, psychologically and emotionally speaking. If it were not for the advent of Sukkot and all of the preparations involved regarding this festival of joy and happiness, we would all be very depressed at having to climb down from the pinnacle of Yom Kippur to everyday mundane existence.

The Torah allows us to contemplate our future year with a sense of happiness and satisfaction. The sukkah signifies the protection that the Lord will provide us with for the whole coming year. Though the actual sukkah may be small and relatively flimsy as compared to our homes, it nevertheless symbolizes faith, serenity and confidence in the eternity of Israel and its Torah.

The four species of vegetation that are an integral part of Sukkot reinforce our appreciation of the beauty of God’s world. It reminds us that the world can be a Garden of Eden and we should endeavor not to destroy it or be expelled from it.

The different species represent the harmony of nature, the flash of its color and its built in symbiotic nature. Whereas pagans worshipped nature, Judaism stressed its role as being one of the great wonders of God’s creation.

Abraham had it right when he stated that people wonder at the magnificence of a beautiful building but ignore the genius of the architect that designed it. Judaism, while always impressed by the wonder of the building itself, always looks intently to recognize and acknowledge the architect behind it.

Sukkot helps remind us of the necessity to always search for that architect in all of the facets of our lives and world.

Sukkot also reveals clearly our dependence upon Heaven for rain – for water. Without water in abundance, life cannot function and grow. The Torah tells us that the Lord sent us purposely into a land where water is a precious commodity. There are no great rivers or giant lakes that appear on the landscape of the Land of Israel. We are therefore dependent on the winter season’s rains.

We pray on Sukkot for those rains to be abundant, gentle and saturating. Rain has a cleansing effect not only on the air we breathe but on the life spirit that exists within us. Hence its deep association with the joy of Sukkot.

Rain and water also symbolize Torah and purification. Moshe, in his final oration to Israel, states that his words of Torah should be felt as gentle rain and dew descending on the Holy Land. The prophet Yeshayahu compares Torah to water as does King David in Tehillim.

The holiday of Sukkot reinforces this connection with its own link to Simchat Torah, the day that marks the conclusion of this great and noble holiday period. For as obvious as it is that the Land of Israel cannot survive and prosper without water, so too the people of Israel will be unable to prosper and survive without an attachment to Torah, its commandments and values. The message of Sukkot is the perfect conclusion to the spirituality of Yom Kippur. Rabbi Berel Wein

nog iets over de jaarcyclus van joodse feesten
Het is mogelijk en inspirerend de cyclische beweging van de Joodse feesten is te zien als een afspiegeling van de eigen innerlijke ontwikkelingsgang, van het microniveau per dag, via het mesoniveau van het jaar, naar het niveau van de gehele levensspan. Soekot staat in het laatste geval voor de decennia 50 plus.

Pesach - bevrijding uit vreemde onderdrukking en bewustwording naar vrijheid en eigen authenticiteit

Sjawoeot – in vrijheid kiezen voor ethische omgang en naastenliefde,

de rouwperiode rond Tisja be-Av – ontmoeting met de tegenstand van eigen innerlijk, de weerbarstigheid van de materie, dood en verlies,

Rosj Hasjana en Jom Kipoer - inkeer en ommekeer, tesjoewa, overgave

Soekot – de vreugde van een nieuw begin, steeds na alle opgedane terugval en tegenslag weer een nieuw begin, een nieuwe cyclus gaat in

fraai bewerkte doos om de etrogvrucht in te bewaren

Joodse feesten

 

Pesach
Lag baOmer
Soekot