PESACH: FEEST VAN DE BEVRIJDING
Pesach: feest van de geschiedenis
In het voorjaar – dit jaar laat in verband met de schrikkelmaand Adar 2 - vieren wij weer Pesach. We herdenken de bevrijding van het volk Israël uit de Egyptische slavernij, lang, lang geleden….
De afstammelingen van Jacob, de “Benee Jisraël”, ooit in Egypte, vluchtend voor de hongersnood, aangeland, waren in de loop van ruim vierhonderd jaar uitgegroeid tot een groot volk, maar gaandeweg tot slavernij gebracht en steeds wreder onderdrukt; onder de profetische leiding van Mozes en in een reeks wonderlijke gebeurtenissen worden zij door Far'o vrijgelaten en beginnen zij een reis door de woestijn op weg naar Sinaj waar de volkswording zijn beslag krijgt in het verbond met de Eeuwige die hen naar hun vrijheid geleid heeft.
Archeologisch is er maar weinig voorhanden dat wijst naar de historiciteit van deze wonderlijke geschiedenis. Onze enige bron is het verslag van de Tora.
Volgens de bijbelcommentator Umberto Cassuto wordt de basis van het boek Exodus gevormd door een oorspronkelijk veel ouder episch gedicht, dat de slavernij en de bevrijding beschrijft. Inderdaad ademen vele woorden van dit boek een onontkoombare authenticiteit en tijdloze poëzie.
De Joodse theoloog en filosoof Martin Buber vat het op als een bijzondere sage, waarbij de kern wordt gevormd door het ‘enthousiasme van overweldigende aan het volk overkomen gebeurtenissen' en dit enthousiasme, dat aanleiding gaf tot de herinneringen die de sage vormden, is wel degelijk een deel van de geschiedenis; in die zin zijn de gebeurtenissen rond de uittocht tot en met Sinai niet de historisering van de mythe maar juist veelmeer een mythisering van de historie.
Hoogtepunt in het verhaal van de uittocht is het maal rond het pesachlam, het maal samen genoten, vlak voor het ijlings vertrek uit Egypte in de nacht dat alle eerstgeborenen, behalve die van Israël, werden getroffen.
Volgens Buber e.a. zou Mozes het oude Semitische herdersmaal hebben omgevormd. Dit maal werd in de lente gehouden, waarbij eerstgeboren bokjes werden geslacht en de demonen werden geweerd door het bloed van de bokjes aan de tentpalen te smeren. Het woord Pesach komt van het werkwoord "pasach", dat pas later "overslaan om te ontzien" is gaan betekenen; nog oorspronkelijker betekende het huppelen van het ene been op het andere en kan het geduid hebben op een rituele reidans ("chag" = "feest" betekent ook oorspr. reidans), die wellicht ook werkelijk is uitgevoerd en die de uittocht al voorafspiegelde. Met deze omvorming door Mozes van het lentefeest is, aldus Buber, Pesach van een ritueel bezwerend feest het ‘Geschiedfeest' bij uitstek geworden.
Pesach: feest van de gemeenschap
Pesach is vooral ook het feest waarin wij met familie, vrienden en leden van onze plaatselijke gemeenschap samenkomen, samen spreken en samen genieten.
Na de verwoesting van de Tempel is het feest verplaatst naar de woning en centraal kwam de feestelijke maaltijd te staan, waarin van generatie op generatie het bevrijdingsverhaal verteld wordt: de Seider en het boek waarin het maaltijdritueel met al zijn oeroude teksten beschreven staat, de Haggada, is na de Tora en de Sidoer het meest populaire Joodse boek.
Het is de bedoeling, dat niemand op die eerste of tweede Seidermaaltijd alleen eet: ‘iedereen die honger heeft, kan binnenkomen en meeëten; iedereen die zelf niets heeft kan met ons mee Pesach vieren', zo begint de Haggada. Pesach is het feest waarin we weer goed beseffen dat wij van slaven een gemeenschap zijn geworden, een gemeenschap van intrinsiek vrije mensen en zó genieten wij van ons samenzijn. Wat aandoenlijk symboliseert de Haggada dat nog steeds met een symbool uit de Romeinse tijd: wij drinken de voorgeschreven vier bekers wijn nog altijd leunend op de linkerarm, zoals de rijke Romeinse burgers dat deden, aanliggend aan hun lage tafels tijdens hun symposia, waaraan de Seider nog steeds naspeurbaar aan is gemodelleerd.
Eigenlijk is het passend bij iedere Seider te denken aan alle omgekomenen, wier schreeuw om bevrijding niet is beantwoord.
Pesach: feest van de doorgaande bevrijding .
‘In iedere generatie ben je verplicht jezelf te zien alsof jijzelf uit Egypte bent vertrokken', staat er in de Haggada.. Je herbeleeft niet alleen de tijd van toen, maar beleeft ook het nu. We overstijgen de historische details van ooit naar nu. Het proces van bevrijding uit slavernij naar werkelijke vrijheid is nooit afgelopen.
In hoeverre is er nu nog sprake van onderdrukking?
Op vele niveaus is het niet moeilijk, ook niet in de relatief vrije maatschappij waarin wij in Nederland leven, sporen van onderdrukking te traceren. Op veel plaatsen in de wereld liggen symptomen van onderdrukking openlijker aan de oppervlakte. Laat dit eens onderwerp zijn in een fase van de Seider: waar speelt onderdrukking? Waar in de wereld, de maatschappij, in de buurt, in je persoonlijk leven? Waar is nog sprake van onvrijheid, discriminatie, vervolging, antisemitisme? Waar is er bij jezelf nog dwang om dingen te doen,
die je niet wil, om te zwijgen waar je wil spreken? Waar wordt je weerhouden te doen wat jou werkelijk goeddunkt, waar wordt je geblokkeerd om het beste in jezelf te manifesteren?
Pesach:
feest van de innerlijke bevrijding
Hieronder
wil ik proberen heel kort een visie te geven op dit verhaal,
geïnspireerd op de esoterische opvatting, dat de geschiedenis
van Israël in Egypte en de verlossing uit de slavernij
een diepere betekenis heeft voor de gang van de mens door het
leven in deze wereld, anders gezegd dat het verhaal een allegorie
is van de weg van de ziel door het fysieke bestaan.
'Israël' staat dan voor onze essentie, voor onze werkelijke
bestemming, voor onze ziel.
In
een onontkoombaar verlangen om te beleven, ervaren, te leren
daalt de ziel af in de fysieke wereld, incarneert in de materie,
dit is de aankomst van Jacob - Israël - en zijn door hongersnood
gedreven directe afstammelingen in het voedselrijke Egypte;
met deze aankomst begint het boek Exodus .
Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt
de materiele wereld zich met zijn eisen, druk, ontberingen en
verleidingen steeds onvermijdelijker op. Steeds meer wordt het
volk Israël – onze essentie – in een nauwer fysiek en psychisch
keurslijf gedwongen. Opvoeding, vorming en andere ingrijpende
lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen
aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd
hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem
hebben we zelfs binnen onszelf hebben gehaald, het heeft ons
bezet.
Dit onderdrukkende systeem, dat we nodig denken te hebben voor
onze overleving in de fysieke wereld, wordt in de verschillende
psychologische en esoterische richtingen wel genoemd:
het ego, of: de persoonlijkheid (soms ook: karakter). In het
pesachverhaal wordt het belichaamd door Farao en zijn slavendrijvers,
de Egyptische opzichters.
Vaak
zijn we onze meest eigen essentie geheel vergeten;
hij ligt verborgen achter vele schillen (‘klipot'in de Joodse
esoterie) van het ego. We zijn bijna helemaal ons ego geworden,
meer Egypte dan Israël, voor de goede verstaander. Het
is een onvermijdelijke fase van de weg van de ziel door de wereld
van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen,
(de afgoden in het bijbelverhaal).
Maar
helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk.
Uiteindelijk is daar, op die plek, de kern van ons levensbeginsel.
Het kan er dan toe komen, dat – vaak ondershuids – de benauwenis
ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël
schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex.
2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke
gebed om hulp.
Die
hulp komt in de vorm van Mozes, de innerlijke gids, die als
krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet
en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte
essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem
nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen
- dan krijg je idee over de weg die te gaan is.
Maar
de strijd is nog niet beslist. Het echte gevecht is net begonnen.
Het ego is hardnekkig. Het vindt zich onmisbaar. Het kan weliswaar
niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het
wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere
crises ( psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen,
ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig
om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar
G-d is te dienen en dat ego te brengen tot vrijlating van ons
diepste verlangen, op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.
Dan
ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet
voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen.De zekerheid
van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we
opnieuw vertrouwen schenken.
Lees het oude bijbelverhaal eens opnieuw vanuit deze optiek
en je vindt nog veel meer aanrakingspunten.
Rob Cassuto
(geraadpleegd
o.a.: Haggada, Ten Have, Baarn; U. Cassuto, A commentary on
the Book of Exodus, Magnes Press, Jerusalem; Hans Korteweg,
Zonder Einde, Servire; Z'ev Ben Simon Halevi, Kabbala en Exodus,
East-West Publications, Den Haag-Londen)
Uit de Hagada: Magied uit de Brede Haggada 11
door Rob Cassuto
Het bevrijdingsproces kan starten als we ons bewust worden in hoeverre we slaaf zijn geworden.
Daarom moeten we steeds het verhaal van de Uittocht uit Egypte, de Jetziat Mitsrajim, aan elkaar vertellen. Het is een geschiedenisverhaal, maar we kunnen het daarnaast vertellen als een allegorie van onze weg door het leven. Zoals het in de Hagada staat is het een citaat uit Deuteronomium 26 (woorden die de aanbieder van de eerstelingen van de oogst uitspreekt tegenover de priester), aangevuld met aanhalingen uit voornamelijk Exodus.
Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk.
Het verhaal begint met een geboorte. De geboorte van een volk, het volk Israël, dat zoekend naar overleving van hongersnood landt in de echte maatschappelijke politieke wereld van het Midden-Oosten van toen, in Egypte. De 70 mensen rond Jacob groeien uit tot een heel volk, een politiek belangrijke minderheid in dat land. Het volk groeit aanvankelijk voorspoedig uit.
Je zou het kunnen zien als de allegorie van de geboorte van onze ziel in deze wereld, de incarnatie van onze essentie in de materiële wereld. Aanvankelijk is de ziel nog onbesmet en schoon.
Ezechiël vergelijkt in zijn profetie Jeruzalem en daarmee het Joodse volk met een baby, een meisje, waarover God zich ontfermt en dat opgroeit tot een mooie vrouw, aanvankelijk nog helemaal naakt.
Maar de Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen.
Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt de materiele wereld zich steeds onvermijdelijker op met zijn eisen, druk, ontberingen en verleidingen. Steeds meer wordt het volk Israël – en allegorisch gezien onze essentie, onze ziel – in een nauwer fysiek en psychisch keurslijf gedwongen. Opvoeding, indoctrinatie en andere ingrijpende lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem hebben we zelfs binnen onszelf gehaald, het heeft ons bezet. Het is een onvermijdelijke fase in de weg van de ziel door de wereld van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen, (de afgoden in het bijbelverhaal). Symptomen daarvan zijn de verslavingen waar we geweten of ongeweten aan zijn onderworpen. Zaken waar je fysiek of emotioneel aan verslaafd bent: voedsel, seks, geld, je auto, je huis, je verwachtingen e.d. Maak daar eens een lijst van, raadt rabbijn Marianne van Praag ons aan in haar overdenking. En verbrandt het - symbolisch - samen met de gevonden chameets.
Toen klaagden we onze nood bij de Eeuwige, de God van onze voorouders.
Helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk. Uiteindelijk is daar, op die plek, de kern van ons levensbeginsel. Het kan er dan toe komen, dat – vaak onderhuids – de benauwenis ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om hulp van de grotendeels aan de Egyptische afgoden gewend geraakte en geassimileerde Israëlieten.
We worden genoodzaakt onder ogen te zien, dat we gevangen zitten en dat we een uitweg willen zoeken.
En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte.
Die hulp komt in de vorm van Mozes. Hij realiseert zich dat hij niet thuis hoort bij de Farao en zijn staf, maar bij de onderdrukten, en hij besluit te kiezen voor de bevrijding en de verlossing. In de Hagada wordt hij niet genoemd, om alle eer aan de Eeuwige te schenken, die Mozes als zijn spreekbuis heeft gekozen. Allegorisch gezien is Mozes de innerlijke gids, die als krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg je idee over de weg die te gaan is.
Maar als onder leiding van Mozes de strijd begint is die nog niet meteen beslist. Nog tien plagen zijn nodig om de Farao op de knieën te brengen. Het echte gevecht is net begonnen. Farao, of allegorisch gezien het systeem, dat zich grotendeels laat vertegenwoordigen binnen ons door wat je het ego kan noemen, dat ego is hardnekkig. Het vindt zichzelf onmisbaar. Het kan weliswaar niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises (psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te dienen. Dan pas komt Farao ofwel het ego ertoe om ons diepste verlangen vrij te laten, het verlangen om op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.
Dan ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen. De zekerheid van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken.
Zie voor meer hierover de ‘ Brede Hagada ' van de LJG p.8 e.v.
uit de Haggada: Rabban Gamliëel zei altijd
Pesach, Matsa en Maror uit de Brede Haggada 11
Eerst iets over Gamliëel . Er waren twee belangrijke Gamliëels, grootvader en kleinzoon.
De Gamliëel van de aantekening onderaan p. 33 leefde eind eerste eeuw Westerse jaartelling en was belangrijk voor de voortzetting van het jodendom na verwoesting van Jeruzalem in de zogenaamde school van Javné.
Grootvader Gamliëel leefde tegen het midden van de eerste eeuw en stierf voor de verwoesting; hij stond als lid van het Sanhedrin bekend om zijn wijsheid en geleerdheid. Hij was de leraar van de apostel Paulus. Misschien is hij wel de Gamliëel van de Haggada, omdat de titel Rabban vooral met hem wordt geassocieerd.
Iets over de betekenis van de naam. Gamliëel betekent officieel God beloont mij, van het werkwoord gamal = belonen. Maar volgens mij is het ook goed Hebreeuws om te lezen: gam li Eel, ook voor mij is God, de Eeuwige is er ook voor mij, ietsje ruimer met het oog op hen die moeite hebben met het Godswoord: ook ik heb deel aan universele bron, ook voor mij is er in beginsel een plek in de schepping ingeruimd. En als het voor mij geldt dan ook voor u en voor jou en voor jou en voor ons allen.
Graag ga ik nu over tot de teksten, waarvan ik de eer heb die te mogen lezen.
Enkele woorden zal ik er tussendoor spreken.
Lezen p 32: Rabban Gamliëel zei altijd / Rabban Gamliëel haja omèr etc. Pesach, matsa oemaror.
Pesach De haggada gaat verder met het Pesach offer, dat nu wordt gesymboliseerd door het botje.Pesach komt van het werkwoord "pasach", dat pas later "overslaan om te ontzien" is gaan betekenen; oorspronkelijk betekent het huppelen van het ene been op het andere, hinkelen of hinken. Volgens Martin Buber kan het geduid hebben op de oorspronkelijke rituele reidans van de herders in de lente; "chag" = "feest" betekent ook oorspronkelijk reidans.
Nu duidt het op het overslaan door de mal'ach ha-mawet van de joodse huizen.
Het pesach offer is in belang zeer verminderd sinds de verwoesting van de tempel en het botje wordt niet meer opgetild.
Lezen p 32.
Matsa Belangrijker in de symboliek en de rituelen is de matsa geworden., het ongezuurde en dus ongerezen brood. Alles wat gistproduct is, chameets, wat de materie doet rijzen, opblaast, vult met lucht, groter maakt, moet uit het huis verwijderd worden. Wat mij aanspreekt is de associatie die via het rijzen gelegd wordt met alles wat in u en mij, in ons opgeblazen is, arrogantie is, veel belangrijker gemaakt wordt dan het is ten koste van essentiële zaken.
Kijk om je heen en zie hoe enorm veel zaken worden opgeblazen, windbuilen, gebakken lucht, financiële luchtbellen, die ons naar de economische afgrond brengen.
De matsa herinnert mij aan mijn arrogantie, opgeblazen eigenbelang, zelfgenoegzaamheid en roept mij op om te komen tot eenvoud, om aan het ego van Egypte voorbij te gaan naar eenvoud en essentie.
Lezen p 34
Maror In Maror, het bittere kruid, zit het woord ‘mar', bitter. Bitter was het lot van de slaven, Sjemot begint met het bitter geschrei van het afgebeulde Israel. Dat steeg toen het hemel, staat geschreven, maar of het bitter geschrei uit getto's en kampen in later eeuwen ook die hemel bereikte? Je vraagt het je af.. Maar goed: het maror kruit gedenkt alle zeeën van bitterheid van alle eeuwen, zullen we maar zeggen.
Op het persoonlijk niveau confronteert het bitterkruid ons ook met onze eigen bitterheid, met ons zuur en de onvermijdelijke pijnen, die wij in ons eigen Egypte hebben opgedaan. Maar verbitterd blijven leidt uiteindelijk tot niets, tot uitzichtloze negativiteit. Ga ervan uit, dat er altijd iets van levenslust en kracht beschikbaar en is er als je goed luistert een stem te horen die wijst naar uitzicht, een Mozaïsche stem zo te zeggen. Daarom dopen wij de maror in de charoset, het zoet helpt het bitter te dragen en wijst naar de vrijheid.
Lezen p 34
uit de Haggada: Magied, zie Brede Haggada 8 e.v.
Het bevrijdingsproces kan starten als we ons bewust worden in hoeverre we slaaf zijn geworden.
Daarom moeten we steeds het verhaal van de Uittocht uit Egypte, de Jetziat Mitsrajim, aan elkaar vertellen. Het is een geschiedenisverhaal, maar we kunnen het daarnaast vertellen als een allegorie van onze weg door het leven. Zoals het in de Haggada staat is het een citaat uit Deuteronomium 26 (woorden die de aanbieder van de eerstelingen van de oogst uitspreekt tegenover de priester), aangevuld met aanhalingen uit voornamelijk Exodus.
Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk.
Het verhaal begint met een geboorte. De geboorte van een volk, het volk Israel, dat zoekend naar overleving van hongersnood landt in de echte politieke maatschappelijke wereld van het Midden-Oosten van toen, in Egypte. De 70 mensen rond Jacob groeien uit tot een een volk, een politiek belangrijke minderheid in dat land. Het volk groeit aanvankelijk voorspoedig uit.
Je zou het kunnen zien als de allegorie van de geboorte van onze ziel in deze wereld, de incarnatie van onze essentie in de materiële wereld. Aanvankelijk is de ziel nog onbesmet en schoon.
Ezechiël vergelijkt in zijn profetie Jeruzalem en daarmee het Joodse volk als een baby, een meisje, waarover God zich ontfermt en dat opgroeit tot een mooie vrouw, aanvankelijk nog helemaal naakt.
Maar de Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen.
Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt de materiele wereld zich met zijn eisen, druk, ontberingen en verleidingen steeds onvermijdelijker op. Steeds meer wordt het volk Israël – en allegorisch gezien onze essentie, onze ziel – in een nauwer fysiek en psychisch keurslijf gedwongen. Opvoeding, indoctrinatie en andere ingrijpende lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem hebben we zelfs binnen onszelf hebben gehaald, het heeft ons bezet. Het is een onvermijdelijke fase van de weg van de ziel door de wereld van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen, (de afgoden in het bijbelverhaal). Symptomen daarvan zijn de verslavingen waar we geweten of ongeweten aan zijn onderworpen. Zaken waar je fysiek of emotioneel aan verslaafd bent: voedsel, seks, geld, je auto, huis, verwachtingen e.d., maak daar eens een lijst van, raad Marianne van Praag ons aan in haar overdenking van dit jaar. En verbrand het samen met de gevonden chameets, als symbool.
Toen klaagden we de Eeuwige, de God van onze voorouders, onze nood.
Helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk. Uiteindelijk is daar, op die plek, de kern van ons levensbeginsel. Het kan er dan toe komen, dat – vaak ondershuids – de benauwenis ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om hulp van de grotendeels aan de Egyptische afgoden gewend geraakte en geassimileerde Israelieten.
We worden genoodzaakt onder ogen te zien, dat we gevangen zitten in en dat we een uitweg willen zoeken.
En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte.
Die hulp komt in de vorm van Mozes. Hij realiseert zich dat hij niet thuis hoort bij de Farao en zijn staf, maar bij de onderdrukten, en hij besluit te kiezen voor de bevrijding en de verlossing. In de Haggada wordt hij niet genoemd, om alle eer aan de Eeuwige te schenken, die Mozes als zijn spreekbuis heeft gekozen. Allegorisch gezien is Mozes de innerlijke gids, die als krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg je idee over de weg die te gaan is.
Maar als onder leiding van Mozes de strijd begint is die nog niet meteen beslist. Nog tien plagen zijn nodig om de Farao op de knieën te brengen. Het echte gevecht is net begonnen. Farao, of allegorisch gezien het systeem, dat zich grotendeels laat vertegenwoordigen binnen ons door wat je het ego kan noemen, dat ego is hardnekkig. Het vindt zich onmisbaar. Het kan weliswaar niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises ( psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te dienen. Dan pas komt Farao ofwel het ego ertoe om ons diepste verlangen vrij te laten, het verlangen om op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.
Dan ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen. De zekerheid van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken.
Sjabbat 7e dag Pesach
Religie, Jodendom en de nieuwe tijd
De laatste dagen van de Pesach-week staat in het teken van de komst van de messiaanse tijd.
De haftara (lezing ui de Profeten) voor de zevende dag Pesach, die op deze sjabbat valt, is Jesaja 11;1-10 ,12:1-6, beroemde passages, waarin o.a. de wolf naast het lam zal liggen en waarin van de Masjieach wordt gezegd, dat ‘de geest van de Ene op hem (zal) rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en ontzag voor de Ene' .
Voor mij aanleiding om eens de polsslag van deze tijd te meten.
Hebben religies inclusief Jodendom in de toekomst nog betekenis? Om deze vraag te verkennen spring ik eerst naar het verleden en nodig u uit met mij in snelle vogelvlucht van eeuwen her naar nu te reizen. De vraag werpt zich op: zit er in de godsdiensten zelf en in de beleving ervan in de menselijke ziel en geest een ontwikkeling. Is er een evolutie te vinden, een progressie? Een ingewikkelde en misschien overmoedige vraag voor een wetenschappelijke amateur als ik, maar ik moet hem in dit verband toch stellen. Ik wil dan pijlsnel een onvermijdelijk zeer generaliserende antropologische tocht maken.
Tot de Verlichting
Aan het begin zien we dan de archaïsche en magische wereldbeleving van de stam. Onderzoekers is het opevallen, hoe in het millennium vóór het begin van de westerse jaartelling enorme veranderingen zich voltrokken in het religieus bewustzijn. Het wordt wel het axiale tijdperk genoemd. Er ontstond een nieuwe visie op de mens en zijn plaats in de kosmos. De mensheid of althans zijn voorhoede trad uit de donkerte van archaïsche totems en taboes en mythische wereldbeleving met zijn goden en helden. De lichtkring van bewustzijn verbreedde zich.
Er kwam een inzicht op dat de mens de opdracht had zich het leven te ontplooien. In verschillende vormen werd een ethische opdracht geformuleerd. Een besef van de transcendente aanwezigheid van een Absolute achter alles. Boeddha verkondigde zijn visie op wereld, leven, lijden en verlichting. Bij het Joodse volk was Mozes de doorgever van revolutionaire voorschriften aan zijn volk over hoe met elkaar en met zijn bestemming om een voorbeeld voor andere volken te zijn. De Tien Geboden en andere belangrijke ethische uitgangspunten werden onder woorden gebracht.
Oude archaïsche beelden en de mythische wereldbeschouwing van het volk, rijk aan beelden, vol godenverhalen verdwenen niet. Maar aan hen werd een nieuwe rijke inhoud te geven, ze werden getranscendeerd. Veel daarvan is nog in de Joodse Tora, de eerste vijf boeken van de bijbel terug te vinden. Dat was alles bij elkaar een enorme vooruitgang.
De bestaande wereldgodsdiensten begonnen hun opmars, inclusief de latere loten van christendom en islam. Wel zien we de neiging om de spirituele doorbraken van ooit, die in het begin geleefde waarheden waren, in te kapselen in dogma's en machtsstructuren. Eerbiedwaardige en machtige instituten als de kerk werden uitbaters van absolute waarheden. Ook worden deze dan beleden in de sociaal begrensde kring van de eigen gelovigen, waarbuiten geen waarheid kon bestaan. De staat was vooral het terrein waarop religie zijn invloed uitoefende.
Om reden van de nodige beknoptheid laat ik de Helleense invloed even terzijde.
De moderniteit
We passeren heel snel een aantal stations op deze lange mars door de eeuwen en komen via de renaissance en de wetenschappelijke omwentelingen in de 17e eeuw bij de Verlichting. Deze beweging, gekenmerkt door een vernieuwde en scherpere toepassing van de rede op de feiten van de wereld (met name door experimentele toetsing) deed de oude gebouwen van het dogmatiek en kerkelijke autoriteit wankelen. De wereld werd kleiner en de analyserende blik van de mens reikten naar onvermoede verten. Ook God moest eraan geloven.
Ik beschouw de fase van de Verlichting als een fase in de evolutie van het religieus bewustzijn en beleven van de mens en ik zie de gave tot objectief onderzoek van feiten met behulp van rede en experiment als een ongekende expansie van het bewustzijn van de mens en een enorme verruiming van zijn mogelijkheden, ook om de oude absolute dogma's en benauwende claims van de religieuze instituten van de religie te overstijgen. Het is een progressie in de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn met een onpeilbaar grote invloed ook op levensbeschouwing en religie. De moderniteit was aangebroken. Met alle voordelen en de prijs die de mensen ervoor betalen.
De mogelijk van secularisatie werd door brede massa's aangegrepen. Voor de Joden betekende de verlichting emancipatie uit het getto. Het gaf de mogelijkheid de overgeleverde tradities in een nieuw en ruimer licht te zien. Sommigen stapten helemaal van hun geloof af en kozen voor assimilatie.
Omdat de mensen toch niet zonder perspectief kunnen en opgenomen willen zijn in een enthousiasmerend perspectief dat hun eigen leven ontstijgt ontstonden in de moderniteit pseudo-religieuze bewegingen, die een enorme impact op de wereld zouden hebben. Nationalisme, het materialistische marxisme of het kapitalistisch-liberale vooruitgangsgeloof. Onder de seculiere profeten die opstonden konden we trouwens nogal wat Joden ontwaren zoals Karl Marx met zijn socialistisch-messiaanse theorieën en Sigmund Freud, die als een moderne Mozes door de wildernis van het innerlijk trok.
Wat nu
We zijn inmiddels aangeland in de postmoderne periode. De net genoemde surrogaatgeloven zijn van hun voetstuk zijn gevallen en hebben hun magnetische impact op geest en ziel verloren. Wat er overgebleven is aan kerk of geloofsinstituut probeert krampachtig nog een bestaansrecht te claimen. Met de enorme technologische ontwikkelingen lijkt de triomf van de ratio compleet. Maar ook het rationele tijdperk heeft zoals elke fase zijn vervorming; het is de absolutistische en uitsluitende pretentie, die het als het ware heeft overgenomen van de oude religieuze instituten, maar nu om het niet manifeste, het innerlijk, het spirituele en God te ontkennen. Alleen wat gemeten en bewezen kan worden is waar. De ratio is geen instrument meer maar absoluut heerser en zijn neef ‘ het objectief aantoonbaar nut' zijn vazal. Ook in het seculiere vooruitgangsgeloof zijn de barsten maar al te zichtbaar en voelbaar.
Hoe enorm is de wereld veranderd. Communicatie reikt tot de verte uithoeken en is razend goedkoop. De media brengen de wereld bij de zitbank thuis. Reizen is gedemocratiseerd. De productie is geoutsourced. Medische vorderingen strekken tot zegen. De digitale informatierevolutie woedt in al zijn overstelpende dynamiek. Welvaart is in het westen voor velen beschikbaar. Maar ook: tegenstellingen verscherpen zich. De kloof tussen arm en rijk wordt alarmerend groter. De armoede in vele delen van de wereld komt iedere dag in onze huiskamer. Aanstormende economieën eisen hun gigantisch deel in welvaart. Hulpbronnen worden zwaar belast en raken op. De planeet blijkt een subtiel en kwetsbaar systemisch geheel. De aarde is het grote schip van ons allen, dat met ons door de eindeloze ruimte vaart. Spasmen voor de grote ramp of barensweeën van een nieuwe tijd? We hebben een nieuwe visie nodig en we hebben ook iets onmetelijks verloren.
We kunnen natuurlijk onze ogen sluiten en gewoon lekker leven. Een joodse witz brengt dat aardig in beeld: Rabbijn Goldberg stormt zijn huis in en roept:
- Rivka, Rivka, ik heb net doorgekregen, over twee weken komt de masjieach!
- Rivka: Oj gewalt, waarom net nu, we hebben net ons nieuwe huis afbetaald, nieuw bankstel gekocht en een moderne keuken laten installeren...
- Rabbijn: Ach Rivka, je moet denken, we hebben Farao overleefd, Haman, Bergen Belsen, de Masjieach overleven we ook wel...
Maar Rivka kan de problemen niet voortdurend ontkennen.
Wat nu? Hebben de religies ons nog iets te bieden.
We kunnen eigenlijk best wel zonder al die oude godsdiensten, zou je kunnen denken. Wat verlies je als je bijvoorbeeld Jodendom en Christendom zou afschaffen.
Toch wel wat belangrijks. Ik zet het even op een rij voor jodendom - en het geldt mutatis mutandis ook wel voor andere godsdiensten - : ethiek, gemeenschap en geschiedenis.
wordt vervolgd

Lag baOmer en Shimon bar Jochai
In de periode tussen Pesach en Shavoeot tellen we Omer vanaf de tweede dag van Pesach tot de vijftigste dag: het Wekenfeest, hebreeuws: Sjawoeot. Iedere dag zeggen we: ‘Baroecha ata Hashem elohenoe melech ha-olam asher kied'shanoe be-mitswotav we-tsiwanoe al sfirat ha-omèr. Hajom jom - hoeveelste dag het is - la-omer. Velen gebruiken deze periode als een tijd van reflectie aan de hand van de sefirot van de Eets Chajiem (levensboom), waarvoor Rabbi Simon Jacobson een handleiding heeft geschreven, zie zijn website.
De periode van 49 dagen is een rouwperiode ten gevolge van de plotselinge dood van 24000 leerlingen van de beroemde leraar Rabbi Akiva, tweede eeuw gewone jaartelling. De legende (in de Talmoed) zegt, dat dit het gevolg was van hun gebrek aan respect voor en jaloersheid op elkaar.
Rabbi Simon Jacobson vergelijkt deze raadselachtige en wrede gebeurtenis met Nadav en Avihoe, de twee zonen van Aharon, die wegens ‘vreemd vuur' (eesj zara) door de bliksem werden getroffen (Lev. 9:23-10:4), waarschijnlijk omdat zij in hun fanatieke toewijding het contact met hun omgeving en hun dienende taak verloren hadden. De 24000 leerlingen van Akiva, allen hoogbegaafd en fanatiek, overschreden op vergelijkbare manier de grenzen van hun taak uit het oog en gingen vurig op in hun eigen brilliantheid en verdroegen de mening van hun collega's niet meer. Simon Jacobson heeft begrip voor de passie van de leerlingen, die alle grenzen uit het oog verloren in hun streven naar de opperste nabijheid. Tegelijk destilleert deze lezenswaardige uitlegger de les, dat passies de kunst van de terughoudendheid broodnodig hebben.
Op historisch niveau bekeken is de veronderstelling niet ongerechtvaardigd lijkt me, dat de dood van deze menigte studenten geplaatst moet worden in de oorlog tegen de Romeinen, die de Joden, geprest door de onbarmhartige verboden van keizer Hadrianus – o.a. om te besnijden – en zijn plan om een Romeinse tempel op de plaats van de in 70 verwoeste tempel te bouwen, in 132 waren begonnen onder militaire leiding van Shimon bar Kochwa en onder spirituele leiding van Rabbi Akiva.
Aanvankelijk boekten de opstandelingen successen. Aangenomen werd, dat het keerpunt in de opstand ten gunste van de Joden plaats vond op de achtiende van de maand Iyar, de dag die nu de rouwperiode even onderbreekt, de dag die we nu Lag baOmer noemen. Later zou men aannemen, dat op die datum het sterven van de Akivastudenten gestopt zou zijn.
Ruim twee jaar was er even weer een Joods Rijk, van 133 tot 135. Shimon bar Kochwa werd door velen als Mashieach gezien en hij kreeg de titel ‘nassi', vorst. Maar de Romeinen rukten ten slotte met overmacht op en in de slag bij Betar, 135, werden de joden verslagen. Rabbi Akiva werd gekruisigd.
De vele leerlingen van Rabbi Akiva, zouden die niet als toegewijde soldaten zich bij het leger van Shimon bar Kochwa hebben aangesloten en zouden ze niet met passie tegen de Romeinen hebben gestreden? Waarschijnlijk zijn ze dan als helden op het slagveld gestorven of door de Romeinen na de capitulatie geëxecuteerd, net zoals hun leraar. In de Talmoed is dan dit gebeuren, zou men kunnen zeggen, getransformeerd tot een verhaal in religieuze sfeer.
In ieder geval is één leerling van R. Akiva aan de dood ontsnapt door zich voor de Romeinen verborgen te houden in een grot, 13 jaar lang, Shimon bar Jochaj, tezamen met zijn zoon Eleazar. In de grot studeerden zij dag en nacht Tora, zo wil de legende, en hun diepe inzichten leidden later tot het leggen van de basis voor de mystieke geschriften van de Zohar.
Merkwaardigerwijs werd de sterfdag van Shimon bar Yochaj ook gesitueerd op 18 Iyar, dus Lag baOmer gedenkt ook vooral dat. Omdat deze Joodse wijze bepaald had, dat die gedenkdag een feestdag moest zijn, is de onderbreking van de rouwperiode geen beletsel om de traditionele vieringen op die dag te plegen.
Rabbi Shimon bar Jochai was een van de belangrijkste leerlingen van wijze Rabbi Akiva, die de grondlegger was van de Misjna. Shimon bar Yochai bleef ook na de opstand onverzoenlijk en was wars van ieder compromis met de weer toenadering zoekende Romeinse autoriteiten. Bang voor verraad vluchtte hij met zijn zoon Elazar en zocht toevlucht in een grot.
De legende verhaalt dat zij dronken uit een riviertje dat plotseling vlakbij ontsprong, aten van een carobeboom die vlakbij ontsproot en dat zij in de grot alleen kleding droegen bij het bidden en zich tussendoor met zand bedekten om hun kleding te sparen. Al die jaren verdiepten zij zich in de geheimen van de Tora. Hier werden de kiemen gelegd voor de wijsheid van de ‘Zohar', die later werden opgeschreven in de dertiende eeuw door R. Moses de Léon. Na twaalf jaar stierf keizer Hadrianus en werd er een amnestie afgekondigd. Rabbi Shimon en zijn zoon verlieten de grot. De eerste man die zij zagen was een boer die zijn koren maaide. Rabbi Shimon kon na twaalf jaren diepgaande verzinking in de Tora niet begrijpen dat iemand zich met dergelijke wereldse zaken bezig hield. Zijn borende ogen verzengde de eenvoudige boer die in een hoop as en beenderen veranderde. De vertoornde stem van de Eeuwige, hij zij geprezen, riep: “Wil jij mijn wereld vernietigen? Ga terug naar je grot!”.
Weer een jaar van intense verdieping volgde. Nu konden zij zich wel verzoenen met de wereldse gang van zaken en het wereldse gedoe van hun medemensen.
Met grote blijdschap werden Rabbi Shimon en zijn zoon verwelkomd. Vele wonderen zijn aan hem toegeschreven en vele anekdotes over wijze uitspraken zijn overgeleverd.
Verhaald wordt dat hij zo intensief Tora studeerde dat hij het bidden mocht overslaan.
Hij is gestorven op de 33 ste dag van de Omer telling, de negenenveertig dagen tussen Pesach en Sjawoeot, gedurende welke een vreselijke pestepidemie de 24 000 leerlingen van Rabbi Akiva wegvaagde. Deze periode van lichte rouw wordt onderbroken door die 33 ste dag, die wordt genoemd Lag B'Omer. Gedurende de laatste eeuwen is de gewoonte ontstaan om de sterfdag van Rabbi Shimon te gedenken door zijn graf te bezoeken. Vele duizenden met name chassidische joden bezoeken op deze dag zijn tombe op Mount Meron in het noorden van Israël, bij Tsfat. Grote vreugdevuren worden ontstoken, en driejarige jongetjes worden voor het eerst van hun leven geknipt, de zg ‘opsheren' ceremonie. In de Omer periode worden geen huwelijken gesloten behalve op deze dag.
In de kabbala wordt aan deze dag een grote lichtkracht toegeschreven.